Inloggen
Gezagvoerder

Bos, Pieter van der

Naam: Bos, Pieter van der
Schepen waarop deze gezagvoerder heeft gevaren

Aantal gevonden schepen: 4
Naam Bouwjaar Type Voortstuwing Ship id
ZES GEZUSTERS 1871 Fregat Sailing Vessel 9553 Bekijk schip
MELATI 1885 Bark Sailing Vessel 4196 Bekijk schip
NIEUWE WATERWEG I 1864 Fregat Sailing Vessel 16075 Bekijk schip
VOORLICHTER 1869 Fregat Sailing Vessel 16470 Bekijk schip

Overige informatie van deze gezagvoerder:

Familiegegevens en opleiding

Pieter van de Bos werd geboren in 1865 en overleed op 04 februari 1914 te Dordrecht. Hij was in 1897 lid van de Dordtse vrijmetselaarsloge La Flamboyante onder nr. 548.064. (het is de vraag of dit dezelfde persoon is, temeer omdat bij de ene opgave sprake is van VAN DER en bij de andere van VAN DE.

De schepen van de kapitein

Bouma025 vermeldt P. v/d Bos als gezagvoerder gedurende:

  • 1877 t/m 1880 van het 3/mschip “Zes Gezusters”, gebouwd in 1871 te Alblasserdam, 1455 ton o.m., varend voor F.H. von Lindern te Alblasserdam. Het schip is in 1880 uitgebrand;
  • 1882 t/m 1883 van het 3/mschip “Nieuwe Waterweg I”, gebouwd in 1864 te Alblasserdam, 1360 ton o.m., varend voor F.H. von Lindern Jr te Alblasserdam. Het schip werd in 1883 te Penang afgekeurd;
  • 1885 t/m 1886 van het 3/mschip “Voorlichter” kiel gelegd op 25 mei 1867, te water in 1869 op de werf van Jan Smit Fopzoonte Slikkerveer, 2034 ton o.m., varend voor J.Koning & van Delden te Rotterdam. Het schip werd te Batavia afgekeurd en verkocht voor de sloop;

Op 16 februari 1886 te Batavia geveild en verkocht voor f 8765,-. Later verkocht voor f 6100, - aan een arabier om gesloopt te worden.

  • 1887 t/m 1890 van de ijzeren bark “Melati”, gebouwd in 1885 bij Campbell Macintosh & Browstend te Newcastle upon Tyne, 1071 ton n.m., varend voor rederij Koning & van Delden te Rotterdam zie ook 052;
  • 1890 t/m 1895 van hetzelfde schip maar nu varend voor de reederij Zuid Holland, dir. J.Koning te Rotterdamzie ook 052;

 

Overige bijzonderheden

Op dit schip (Zes Gezusters) zeilende in de Atlantische Oceaan onder kapitein v.d.Bos overleed op 17 mei 1877 de kok Hendrik Jacobus van Zuijlekom aan waterzucht (zie Gens Nostra 54:p.134, mededeling J.H.Schaap).

D “Voorlicher” werd verkocht aan rederij J.Koning & van Delden te Rotterdam voor f 90.000,-. “Vier jaar heeft het schip voor de Rotterdamsche reeders gevaren, toen het door onbekende oorzaak te Cheribon wrak. In ieder geval heeft het een flinke kanauw gekregen, vermoedelijk door een stranding, want in een brief van kapitein P.v.d.Bos aan zijn reeders, welke brief bewaard is gebleven, schrijft deze:

Het schip kan ik niet indenken, dat die gerepareerd kan worden. De masten zijn meer dan een halve voet gezakt, onder de spil is alles gebarsten, een anker en ketting en tuianker zijn verloren gegaan. Van onder tot boven is het schip geramponeerd en daar het lek met het water gelijk ligt, kunnen wij van onderen en in de zijden van het schip niet zien, maar ik geloof dat door de lading het schip van binnen zeer veel geleden heeft.

Wel zijn er zeilen gescheurd, maar masten, stengen en kluiverboomen hebben geen aanmerkelijke schade bekomen. Het dek is geheel los, of de balken nog goed zijn, is voor mij een raadsel. Aan stuurboord zijn er nog een paar stutten staan gebleven, maar aan bakboord is alles weg en het schip laat kop en gat vreeselijk hangen, ik zou dus denken dat het schip geheel gebroken is. Ook heeft de kajuit geheel onder water gestaan en alles is daardoor vernield.”

Het schip werd inderdaad afgekeurd en te Batavia verkocht voor achtduizend gulden.

Uit: De Clippers” door Anno Teernstra, Uitg. Holdert & Co, Amsterdam, 1945, p. 184-185.

 

In “Sherlock Holmes in Lebak. Rouffaer en Multatuli”. Litterair tijdschrift De Parelduiker, Jg 15, nr. 4. 2010

  1. 41-42:

“Eind juli (1885) vertrok hij (Rouffaer) vanuit Rotterdam met het clipper-fregat De Voorlichter. …

Na een avontuurlijke reis kwam hij op 5 november 1885 aan in Tandjoeng Priok, de haven van Batavia. Op 10 november schreef hij aan zijn vriend Evert Ekker: “Enfin, ik ben lekker als kip. De zeereis wou zeker ook tot in alle bijzonderheden mij het zeeleven doen kennen; het had weinig gescheeld of de “Voorlichter” was met man en muis vergaan. Twee goddelooze stortzeeën veegden bij een hevige storm het heele achterschip schoon; en ’t was alleen aan het hechte schip te danken, dat niet het heele achterdeel open werd geslagen, en ’t zich bepaalde tot een paar gaten, en het lijfhout (dat wil zeggen het verband) gedeeltelijk weg. Eén dode, één met een gebrokek been, en wel vijf andere min of meer zwaar gekwetst. Enfin, we zijn er, en ik heb geen haar op mijn hoofd dat de zeereis berouwt.”