Inloggen
Gezagvoerder

Wilhelmie, Lodewijk Jozephus

Naam: Wilhelmie, Lodewijk Jozephus
Schepen waarop deze gezagvoerder heeft gevaren

Aantal gevonden schepen: 3
Naam Bouwjaar Type Voortstuwing Ship id
JOHANNA MARIA 1840 Bark Sailing Vessel 8122 Bekijk schip
ERFPRINSES SOPHIA 1840 Fregat Sailing Vessel 8065 Bekijk schip
DRIE GEBROEDERS 1844 Bark Sailing Vessel 13638 Bekijk schip

Overige informatie van deze gezagvoerder:

Familiegegevens en opleiding

Lodewijk Jozephus Wilhelmie werd geboren op 08 december 1820 te Oostende als zoon van de Nederlands Hervormde Dulon Evertus Wilhelmie (overleden te Boxtel), kolonel en plaatselijk commandant, en Johanna Jacoba Mispelblom (overleden te Boxtel), beiden gewoond hebbende o.a. te Maastricht. Hij woonde te Rotterdam o.a. aan de van Brakelstraat 27 en Baan Wijk 3 nr. 232.

Hij trouwde op 19 september 1849 te Rotterdam met Elizabeth de Held, geboren op 30 oktober 1826 te Rotterdam, particuliere, als dochter van de Nederlands Hervormde David de Held en Adriana Hamwijk.

Lodewijk overleed op 20 februari 1870 te Rotterdam aan de van Brakelstraat005.

 

Lidmaatschap zeemanscollege(s)

L.J.Wilhelmie was met vlagnummer R371 in de periode 1853 t/m 1870 effectief lid van het Rotterdamse zeemanscollege Maatschappij tot Nut der Zeevaart058.

 

Opmerkingen in verband met lidmaatschap Zeemanscollege(s)

Geen

 

De schepen van de kapitein

In de Jaarverslagen van de Maatschappij (Maritiem Museum, Rotterdam) staat kapitein L.J.Wilhelmie met vlagnummer R371 als gezagvoerder in de ledenlijsten van058:

*   1855                  van de bark “Drie Gebroeders”      214 last varend voor W.Ruys J.Dz te Rotterdam

*   1858                  geen vermelding van schip en boekhouder

*   1859                  van de bark “Johanna Maria” 351 last    varend voor J.R.Veder & Zoon te Rotterdam

*   1862 t/m 1864 van de bark “Johanna Maria” 351 last    varend voor J.R.Veder & Zonen te Rotterdam

*   1865 t/m 1867 geen vermelding van schip en boekhouder

 

J.H.Wilhelmie was van 1853-1856 gezagvoerder van de bark de "Drie Gebroeders", 410 ton, gebouwd in 1843/1844 bij Fop Smit te Slikkerveer025. "... in 1854 op weg van Londen naar Sydney aangezeild doot Spaanse schoener; gerepareerd te Cowes;... "024.

J.H.Wilhelmie was in 1858 gezagvoerder van het 3/m resp. fregat schip de "Jacoba Helena" (ex-"Erfprinses Sophie"), 750 ton, gebouwd in 1848 te Middelburg eigendom van de rederij W.Ruys J.Dz te Rotterdam. "... op thuisreis van Java in oktober 1857 na noodweer Port Louis op Mauritius als noodhaven aangelopen; voor anker liggend op de rede aangevaren door het losgeslagen Franse zeilschip Sigisbert Cézard", bemanning gered, doch schip onherstelbaar beschadigd; na lossing van de lading wrak verkocht"024 en 025.

 

Bouma025 vermeldt L.J.Wilhelmie als gezagvoerder gedurende:

*   1853 t/m 1856 van de bark “Drie Gebroeders”, gebouwd in 1844 te Slikkerveer, 412 ton o.m., varend voor W.Ruys JDz te Rotterdam. Het schip is in 1856 in de Downs gestrand op weg van Rotterdam naar Hongkong onder kapitein Hofman. Uit deze opgave is niet duidelijk of kapitein Hofman (zie aldaar) vanaf de afvaart het gezag voerder of dat hij dat gedurende de reis overnam van kapitein Wilhelmie.

*   1858 van het fregat “Jacoba Helena” ex Erfprinses Sophie, gebouwd in 1840 te Middelburg, 750 ton o.m., varend voor W.Ruys JDz te Rotterdam. Het schip werd met schade naa een aanvaring te Mautirius binnengebracht en afgekeurd;

*   1860 t/m 1865 van de bark “Johanna Maria”, gebouwd in 1840 te Slikkerveer, 666 ton o.m., varend voor J.R.Veder te Rotterdam;

*   1867 t/m 1868 van de 2/msch “Meeuw” ex Eagle, gebouwd in 1862, bouwlocatie niet vermeld, 113 ton o.m., varend voor Freule A.Tinne te ’s Gravenhage. Het schip is aangeduid als een jacht. Het werd in 1868 naar het buitenland verkocht.

 

Overige bijzonderheden

Toen zij (ic. freule Tinne, zie hiervoor overzicht van Bouma) in 1867/68 begon aan een tocht door de Atlas en de Noordelijke Sahara werd zij door een aantal bemanningsleden en de kapitein Wilhelmi vergezeld. Mathijs Metzon was inmiddels met “De Meeuw” naar Malta gevaren, die daar verkocht moest worden. In oktober 1868 arriveerde Alexandrine in Tripoli. Hier verlieten kapitein Wilhelmi, zijn vrouw en zijn dochter gefrustreerd het gezelschap.

Ontleend aan een “Genealogie van het Geslacht Masson-Metzon, een zeevarend geslacht van Bretonse afkomst“. In te zien in het Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag onder code Masson; Metzon

 

J.C.Kikkert in “Een Haagsche dame in de Sahara. Het avontuurlijk leven van Alexandrine Tinne 1835-1869, Rainbow Pockets, 2005, 309 pp. staat in hoofdstuk “De Meeuw”, p. 223-229 een beschrijving van het schip “Meeuw” en de belevenissen van kapitein Wilhelmie en stuurman Metzon.

Enkele citaten:

p.225        Het schip werd gekocht door John Tinne, een halfbroer van Alexandrine. “… op het eiland Wight, voor de zuidkust van Engeland, vond hij wat hij zocht. Hier lag tegen elk aannemelijk bod het jacht Seagull (sic!) te koop, dat pas drie jaar oud was. Het had eenmaal tussen Engeland en Cherbourg heen en weer gevaren en daarna was de eigenaar faillite gegaan.  Hij kocht de Seagull voor 1950 pond, inclusief masten en zeilen, ankers en alle verder scheepsbenodigdheden.”

p.226        “Oom Jules (een broer van haar moeder in Den Haag) had … verstand van zeelieden. Hij wist de rustige en bekwame Rotterdammer Wilhelmie als kapitein te engageren en verder nog een stuurman, (i.c. Metzon), een hofmeester, een timmerman, een kok, een zeilmaker, zes matrozen en twee lichtmatrozen.”

p.227        “Het schip werd bij de Koninklijke Nederlandsche Yacht Club in Rotterdam geregistreerd onder de naam Meeuw. In het voorjaar vertrok het uit Nederland met bestemming Marseille. … Al tijdens de tocht van Engeland naar Zuid-Frankrijk noemde kapitein Wilhelmie zijn nieuwe schip ‘een echt product van Engelse knoeierij”

p.229        “In 1866 vertrok … de Meeuw Toulon (en) … maakte het jacht de oversteek naar Algiers, … Hier werd de Meeuw afgemeerd en huurde Alexandrine voor zichzelf, haar bedienden en haar bemanningsleden een huis in de stad. Zij heeft daarna nooit meer een voet aan boord van haar kostbare jacht gezet.”

p.232        In Algiers huurde Alexandrine “voor zichzelf, haar vele bedienden en een gedeelte van de bemanning een groot huis. De rest bleef aan boord van de Meeuw in de Algierse haven. Kapitein Wilhelmie behoorde tot degenen die bij de ‘freule’ introkken. … Wilhelmie werd in honderd dagelijkse dingen Alexandrines rechterhand en zij was zeer ingenomen met haar `grootvizier`, die zij in haar brieven aan omm Jules prees om zijn hoffelijkheid, zijn bereidwilligheid, zijn constante goede humeur en zijn aanpassingsvermogen. … zeekapitein Wilhelmie (moest) voor Alexandrine ontwerpen maken van huizen, die ze wilde laten bouwen en tuinen, die ze wilde laten aanleggen.”

p.234        “Na een paar maanden was het wel duidelijk dat Alexandrine de Meeuw niet meer zou gebruiken. … Kapitein Wilhelmie kreeg toestemming zijn vrouw, dochter en hond naar Algiers over te laten komen. En ook de vrouw van stuurman Metzon kon … bij haar intrekken.”

                  “(Zij) stuurde een brief naar John Tinne met de bondige mededeling dat hij de Meeuw zo snel mogelijk moest verkopen. … Om onduidelijke redenen had Alexandrine intussen het jacht met acht bemanningsleden naar Malta gestuurd, terwijl de overige leden, met inbegrip van kapitein Wilhelmie, bij haar in Algiers bleven.”.

p.235        “Hoe het met de Meeuw is afgelopen, is niet bekend.”

p.237        “De dames Wilhelmie en Metson kwamen behouden in Marseille aan, waar zij door hun liefhebbende echtgenoten werden afgehaald voor de oversteek naar Algiers”. In Algiers was nogal wat bekijks want de vrouw van stuurman Metzon “kwam aan … in originele klederdracht, compleet met kanten kap en gouden oorijzers”. De dracht was vermoedelijk Zeeuws-Vlaams (zegt Kikkert, maar het is vermoedelijkVlaardings, zie bij Metzon) “Mevrouw Metson … is haar echtgenoot gevolgd, die met de Meeuw naar Malta was gevaren.”

p.242        In 1867-1868 maakte Alexandrine een (overigens mislukte) tocht vanuit Djelfa, een plaats aan de zuidelijke rand van het Atlasgebergte en trok naar het zuiden. “Aan kapitein Wilhelmie had ze niet veel steun meer. Hij en zijn vrouw pasten zich slecht aan bij de – inderdaad benarde – omstandigheden. Alexandrine schreef aan haar oom Jules:

                  ‘Wilhelmie kan geen schapenvlees eten – het enige dat hier te krijgen is -, kan geen enkel dier berijden, verwacht van de kamelen, dat zij zich zullen gedragen als een gehoorzame bemanning, kankert over de tenten, de woestijn en de zorgeloosheid van de Arabieren.”

                  Wilhelmie werd heen en weer getrokken “tussen zijn loyaliteit aan zijn werkgeefster en die aan zijn echtgenote, daar beide dames op voet van oorlog met elkaar stonden. Misschien had het echtpaar Wilhelmie nog andere redenen zich zorgen te maken, want elders in Alexandrines correspondentie staat te lezen:

                  De dochter van Wilhelmie verarabiseert helemaal: zij kleedt zich Arabisch, schildert haar wenkbrauwen en voorhoofd en wordt hoe langer hoe oosterser, … “

p.245        Na de mislukte expeditie werden de meeste deelnemers ontslagen. “De – eens zo veelgeprezen – kapitein Wilhelmie behoorde ook tot degenen die hun congé kregen. Hij en zijn vrouw begonnen de lange reis naar huis … “