Inloggen
Gezagvoerder

Hoekstra, Klaas Sytses

Naam: Hoekstra, Klaas Sytses
Schepen waarop deze gezagvoerder heeft gevaren

Aantal gevonden schepen: 2
Naam Bouwjaar Type Voortstuwing Ship id
HARLINGEN 1826 Hoeker Sailing Vessel 9769 Bekijk schip
NEDERLAND 1805 Bark Sailing Vessel 10744 Bekijk schip

Overige informatie van deze gezagvoerder:

Familiegegevens en opleiding

Klaas Sytses Hoekstra werd geboren te Den Helder op 25 januari 1788.

Hij trouwde op 11 maart 1809 (den Helder) met Jantje Jans Hillenius.

Hoekstra overleed op Texel na 1831

 

Uit Schokkenbroek 2008, p.109

 

Lidmaatschap zeemanscollege(s)

K.Hoekstra werd met nr.313 effectief lid van Zeemanshoop per 16 maart 1833 op voorspraak van kapitein C.van Zameren. Zijn schip wordt niet vermeld. Hij heeft voor het lidmaatschap bedankt002.

In de Algemene Vergadering van het Amsterdamse zeemanscollege Zeemanshoop van 09/16 maart 1830 werd met vlagnummer 313 voorgedragen/benoemd kapitein Klaas Hoekstra, wonende te Harlingen, adres en op verzoek van de heer Jacob Broertjes, oud 42 jaar, voerende de pink Nederland, op voordracht van kapitein C.C.van Zameren023.

 

Opmerkingen in verband met lidmaatschap Zeemanscollege(s)

In de notulen van de Bestuursvergadering van Zeemanshoop dd 25 mei 1837 staat een lijst van kapiteins die zijn overleden of die hebben bedankt voor het lidmaatschap. Jaartallen van overlijden of bedanken zijn niet vermeld. Bedankt heeft K. van den Oever.042.

 

In de Algemene Vergadering van 09 oktober 1827 van het Amsterdamse college Zeemanshoop wordt melding gemaakt van een missive van M.van der Plaat uit Harlingen “wegens de uitgave van een verhaal van de Reize & Schipbreuk van den Kommandeur K.Hoekstra …” 023

 

De schepen van de kapitein

lidmaatschap College Zeemanshoop te Amsterdam001

vlagnummer                    jaren           type                  scheepsnaam          naam reder/boekhouder

        313                       1830-1834     pink                  Nederland               Groenl. en Straat Davids Visscherij

                                                                                                                             te Harlingen

                                           1835           geen opgave van schip en boekhouder

        205                       1836-1837     geen opgave van schip en boekhouder

 

Van Sluijs013 geeft als bijzonderheden:

De Harlingen was een 3/m galjoen (walvisvaarder) die werd gebouwd c.1826 onder kapitein Klaas Hoekstra. Is vergaan in Straat Davis op 23 augustus 1826 met een bemanning van 46 koppen, die grotendeels werd gered. Opgenomen door Engels schip de Dundee onder kapitein Duncan. Voor verdere berichten: zie Amst.Courant van 20 juni 1837; 04 juli 1827). De Nederlandsche Hermes012 vermeldt als bouwmeester Johs Alta te Harlingen met als eigenaar de Groenl.Viss.Soc.

 

Bouma025 vermeldt K.Hoekstra als gezagvoerder gedurende:

*    1831 t/m 1835 van de pink “Nederland”, gebouwd in 1807, bouwgegevens niet vermeld, 363 ton o.m., varend voor de Groenland en Straat Davis Visserij te Harlingen.

 

Overige bijzonderheden

In 1825 liep, in opdracht van de Nederlandsche Groenlands- en Straat Davis Visserij-Sociëteit, de walvisvaarder "Harlingen" van stapel. In datzelfde jaar voer het schip uit onder gezag van kapitein Klaas Hoekstra van Texel. "Aan boord waren zesenveertig mensen. Ze kregen in Straat Davis echter nauwelijks walvissen te zien, maar des te meer ijs. Op 25 augustus ging het nieuwe schip in het pakijs verloren. De bemanning slaagde er met behulp van Engelse collega's (van de "Dundee". Bouma025) in Groenland te bereiken, waar men bij eskimo's overwinterde. Pas na een jaar na hun vertrek arriveerde ze via Denemarken weer in Harlingen. Twee man waren na de ramp aan de kou bezweken." Het Hannemahuis te Harlingen heeft een schilderij door D.A.Teupken met als afbeelding de ondergang van de "Harlingen" in het pakijs van Straat Davis. In het boekje is een reproductie opgenomen. Uit: Harlingen weerspiegeld  door Johan van de Wal en Gert Fopma  Harlingen 1998.

 

Een schilderij van de ondergang van de walvisvaarder “Harlingen” in 1826 in Baffin Baai is in het Hannemahuis te Harlingen. Geschilderd in 1841 door D.A.Teupken (Amsterdam 1801-1845)

blijkt dat, precies een jaar na de ramp, een emotioneel weerzien met zijn gezin in Harlingen plaatsvond.

Tekst bij het schilderij in het Hannemahuis is

“Op de voorstelling is het roer gelicht en aan de achtersteven opgehangen om het tegen ijsschotsen te beschermen. Schotsen kruien over het schip . Op de achtergrond ligt de Engelse walvisvaarder “Dundee” waarvan de opvarenden op weg zijn om die van de “Harlingen” te helpen.

Op 14 maart 1826 vertrok van  Harlingen het nieuw gebouwde galjootschip “Harlingen”met 46 koppen bestemd voor de walvisvangst in Straat Davis.. Maar op 23 augustus 1826 werd het schip in Baffin Baai door het ijs ingesloten en verging. De bemanning werd gedurende drie maanden vriendelijk aan boord van de Britse walvisvaarder “Dundee”opgenomen, totdat ze werd gesommeerd weg te gaan omdat ze een te grote aanslag op de proviand pleegden. Commandeur Klaas Hoekstra besloot te vertrekken met niets anders dan de dood voor ogen. Ten koste van veel ontberingen slaagde de bemanning erin de kust van Groenland te bereiken en daar bij eskimo’s en Deense kolonisten te overwinteren. Pas in augustus 1827 keerden de geredden, waaronder Klaas Hoekstra in Harlingen terug. Hoekstra heeft in 1828  het het dagboek van zijn hachelijke reis uitgegeven”

 

Foto van het schilderij. Juni 2009

 

In het manuscript " Journaal van Ds.P.Heering geschreven op zijn reis van Nieuwediep naar Batavia, 11 November 1868 tot 20 Februari 1869, aan boord van de bark "Anna & Sophia" (kapt.P.Hoekstra), benevens een afbeelding van dat schip", geschreven door dominee P.Heering (NSM nr.S 3620 A IV-2) staat onder 25 november het volgende:

"Juist had de kapitein (P.Hoekstra van de "Anna en Sophia)" mij een gedrukt journaal laten lezen van een reis naar Groenland, door zijn vader, Klaas Hoekstra, ondernomen. De man verloor daarbij zijn schip, kwam met zijn volk bij een Engelschen Groenlandvaarder aan boord, maar moest door de vermindering van den proviand met twee of drie sloepen, ook dit schip verlaten. Ze gingen toen met die zwakke, telkens lekke booten dagen lang nu eens over het ijs, dan weêr over het water. Hun dagelijksch rantsoen was één scheepsbeschuit, één glaasje rum en een klein stukje raauw gezouten spek. Hun drinkwater was ijs en sneeuw. Eindelijk kwamen ze bij de Esquimoo's, waar zij den winter moesten doorbrengen, robbespek etende en in verschrikkelijke onreinheid. Bij de meesten moesten teenen, vingers geamputeerd worden. Behalve twee, die bezweken, kwamen ze allen behouden in Holland, doch de meesten verminkt. Het was een aandoenlijk verhaal, juist wegens zijn eenvoud en weinigen omhaal van woorden."

 

"Het schip Harlingen, kommandeur Klaas Hoekstra, te Harlingen te huis behorende, is den 23sten Augustus in Straat Davis verongelukt; de ekwipagie 46 man sterk, is door het Engelsche schip Dundee, kapt.Duncan, (hetwelk in Straat Davis overwinterd heeft en eenige dagen geleden te Busta, op Hitland, is binnengelopen) opgenomen en aldaar aan boord gebleven tot den 6den October, wanneer zij hetzelve, na alvorens voor drie weken van levensmiddelen en sterken drank voorzien te zijn geworden, in de Sloepen, welke sedert door Kapt.Duncan in ruim waner(sic) zijn gezien, heeft verlaten, koers stellende naar eene volksplanting (settlement) op de Oostkust van Straat-Davis, waarvan zij toen 350 mijlen (miles) verwijderd was." Uit: Scheeps-tijding. Amsterdamsche Courant 20 juni 1827.

 

"Rotterdam den 2den Julij. Uit een naderen brief door Kapitein Duncan, voerende het schip Dundee, onlangs in Engeland behouden terug gekomen, aan de directie der Nederlandsche Groenlands en Straat-Davis-Visscherij-Societeit, te Harlingen, wegens het verlies van het schip Harlingen, Kommandeur K.Hoekstra, geschreven, blijkt, dat beide schepen elkander eerst bij Kaap Farewel en later op de Z.W.kust van Groenland ontmoetten, noordwaarts opstevenden en trachtten, zoo verre noordelijk als doenlijk zou zijn, een doortogt naar de westkust te banen. Op 73 graden noorder breedte geraakten zij in bezetting en werden door het ijs op 74½ graden voortgedreven; zij vleiden zich vrij te komen en de westkust te zullen bereiken, maar het ijs zette zich meer en meer rondom de schepen vast. Den 22sten Augustus verhief zich een zware storm, weshalve kapitein Duncan eene kom of dok van 500 voeten lengte liet zagen, ten einde het schip in veiligheid te stellen. De Harlingen was een mijl van hem verwijderd; deszelfs equipagie trachtte eene soortgelijke kom te zagen, doch de dikte en zwaarte van het ijs maakte dit ondoenlijk. Den 23sten Augustus, omtrent 4 ure in den ochtend, ontdekte kapitein Duncan eene noodvlag op de Harlingen en zond dadelijk een gedeelte zijner ekuipaadje over het ijs tot assistentie. Deze had echter naauwelijks zijn schip verlaten of men zag de Harlingen op zijde vallen en in minder dan vijf minuten had de schok van twee tegen elkander aanstootende ijsvelden deszelfs geheele verlies ten gevolge. Van levensmiddelen had de manschap niets en van de kleederen slecht een klein gedeelte kunnen redden; dezelve werd aan boord van de Dundee opgenomen en verzorgd. Men hoopte steeds dat er in den loop van Augustus of September eene opening in het ijs zou komen, waardoor men het ruime water zou bereiken, zich met andere schepen vereenigen en alzoo een gedeelte der manschap van de Harlingen op dezelve zou kunnen verdeelen, doch men bleef gedurig door uitgestrekte ijsvelden omringd, en de voorraad van levensmiddelen, ontoereikend voor de beide ekuipaadje, gedurende den langen winter, begon zeer te verminderen. Dit had op 4 Oct. eene ernstige beraadslaging ten gevolge, waarbij besloten werd, dat de ekuipaadje van de Harlingen den 15 dier maand het schip zou verlaten, ten einde, zoo mogelijk, het etablissement Livelij te bereiken; doch het weder op den volgende dag allergunstigst zijnde, werd het vertrek bespoedigd; de booten, met genoegzame levensmiddelen voorzien, werden langs het ijs omtrent zes mijlen ver gesleept en de manschappen keerde dien avond naar het schip terug. Den 6den geraakten de booten in klaar water en den 7den zag men dezelve onder zeil; daar wind en weder de negen achtereenvolgende dagen allergunstigst waren, had kapitein Duncan alle reden te hopen en te verwachten, dat de reis naar Livelij behouden volbragt zou zijn geworden. Jaarlijks komen te Livelij Deensche schepen met levensmiddelen voor die kolonie, zoo dat het te verwachten is, dat de manschappen met deze proviandschepen of met Engelsche bodems zullen terugkeeren. Kapitein Duncan was tot den 16den April laatstleden in het ijs bezet gebleven, wanneer hij eindelijk op 63 graden noorder breedte vrij geraakte. In het begin van Februarij had hij nog twee visschen gevangen, doch veel ellende uitgestaan en meermalen het schip moeten verlaten, uit vrees van door de ijsvelden verpletterd te zullen worden. Op den 22sten Februarij was men in het uiterste gevaar geweest, uit hoofde van een ijsberg digt achter het schip, zoodat men aan deszelfs behoud wanhoopte en het noodige op het ijs geworpen werd. Gelukkig kwam het schip vrij doch door het nederstorten van dien berg werd een gedeelte van het spek en brood, dat op het ijs lag, geheel bedolven, bij welke gelegenheid mede eenige papieren en een brief van kommandeur Hoekstra verloren gingen. De koude was soms geweldig en wanneer het woei kon men geene vijf minuten op het dek zijn, zonder bevrozen ledematen te krijgen; de zon had men in 75 dagen niet gezien (Rotterdamsche Courant)."

Uit: de Amsterdamsche Courant 04 juli 1827 uit de rubriek "Nederlanden".

 

 “Klaas Hoekstra werd in 1788 geboren. Zijn vader was doopsgezind predikant. Op zijn veertiende ging Hoekstra al naar zee. Dat was heel gebruikelijk in die jaren, maar niet voor de zoon van een dominee. Door de vrede van Aniens tussen Napoleon en Engeland  in 1802 kon de jonge Klaas het zeegat uit, op een walvisvaarder. Niet voor lang echter. De oorlog begon spoedig opnieuw. Klaas Hoekstra maakte één reis … Hij verdiende dertig gulden. Een mooi bedrag. Hij kocht een horloge, schonk vijf gulden aan de armen en droeg de rest af aan zijn moeder: een brave borst. Daarna wachtte Klaas thuis tot Napoleon verslagen en verbannen was. … “. Hoekstra huwde met Jantje Hillenius en hij had in 1826 al zeven kinderen. Op het ogenblik van de afvaart van de Harlingen in maart 1826 was de achtste op komst.

De rest van het verslag bevat de bijzonderheden, die ook in het artikel uit de Amsterdamsche Courant van 1827 zijn opgenomen

Uit: “De ondergang van de Harlingen” door J.G.Kikkert. Zaterdags Bijvoegsel van NRC-Handelsblad 1 februari 1986.

 

Ontleend aan: “Trying-0ut. An Anatomy of Dutch Whaling and Sealing in de Nineteenth Century, 1815-1885”

Joost C.A.Schokkenbroek, Aksant, Amsterdam, 2008, 366 pp

  1. 108 Op 01 januari 1825 werd voor een periode van 10 jaar te Harlingen de Groenlandse en Straatdavidse Visscherij Socviëteit opgericht met Pieter Rodenhuis als president directeur.

                   “In addition to  Nederland, Spitsbergen and Wollem de Eerste (II), the appropriately named galiiot Harlingen (about 440 tons) was the fourth ship employed by the Sociëteit and Klaas Hoekstra from the isle of Texel, was assigned as master.The vessel was built in Harlingen, again by the shipwright Johan Alta.

                   Er wordt verslag gedaan van het verlies van het schip in Baffin Bay zie ook hiervoor

p.111         “In 1829, both Nederland under command of Klaas Hoekstra and the newly-built Spitsbergen (II) sailed for Spitsbergen. Catches were disappointing, as the first vessel returned empty. Klaas Hoekstra was again assigned master of  Nederland in 1830 and remained in command until the discontinuation of the Sociéteit (1834)

In de pagina’s 111 e.v zijn gedetailleerde gegevens vermeld over de tochten en resultaten van de Nederland. Hier niet gedetailleerd weergegeven. Zie boek van Schokkenbroek

Na opheffing van de Sociëteit werden de Nederland en de  Spitsbergen (II) in 1834 verkocht aan de firma Barend Visser & Zn te Harlingen.