1948-10-18: |
Op de rede van Hull in aandrijving geweest met de Nederlandse kustvaarder “Blue Boy”. Beide schepen lagen ten anker.
Bijvoegsel tot de Nederlandse Staatscourant van Woensdag 14 Juni 1950, no. 113. Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart. No.31 Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart in zake de aandrijving van het motorschip „Berkelstroom" met het motorschip „Blue Boy" op de rede van Hull. Op 18 October 1948 is het motorschip ..Berkelstroom", ten anker liggende op de rede van Hull, in aandrijving geweest met het eveneens daar ten anker liggende motorschip ,,Blue Boy". In overeenstemming met het voorstel van de inspecteurgeneraal voor de scheepvaart besliste een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 29 der Schepenwet, dat de Raad een onderzoek zou instellen naar de oorzaak van deze aandrijving. Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 18 Februari 1949, 25 November 1949 en 4 Mei 1950, in tegenwoordigheid van de inspecteur voor de scheepvaart C. Moolenburgh. De Raad nam kennis van de stukken van het voorlopig onderzoek der Scheepvaartinspectie, waarbij processen-verbaal van de verhoren van de kapitein, de stuurman en de wachtsman van de „Berkelstroom" en van de kapitein en de wachtsman van de „Blue Boy", de scheepsverklaringen van beide schepen en een situatieschets, en hoorde als getuigen ter zitting van 18 Februari 1949 J. J. D. C. de Man, kapitein, en A. van Duyvenbode, stuurman van de „Berkelstroom", op 25 November 1949 A. Tilman, matroos op de „Blue Boy". Ter zitting van 4 Mei 1950 is geen getuige gehoord en alleen de conclusie van de inspecteur voor de scheepvaart uitgesproken. Uit de verklaringen en bescheiden is de Raad het volgende gebleken: Het motorschip „Berkelstroom" is een Nederlands schip, toebehorende aan de Hollandsche Stoomboot Maatschappij N.V., te Amsterdam. Het meet 399 bruto-registerton en wordt voortbewogen door een 360 pk Bolnes-diesel. Op 18 October 1948 had het schip 8 man bemanning aan boord en was het beladen met stukgoederen; de diepgang was vóór 6'10", achter 8'2". Het motorschip „Blue Boy" is eveneens een Nederlands schip en behoort toe aan firma Vonk, te Rotterdam. Het meet 297 bruto-registerton en wordt voortbewogen door twee motoren, elk van 375 pk, welke twee schroeven aandrijven. Op 18 October 1948 had het schip 9 man bemanning aan boord en was beladen met oud ijzer; de diepgang was vóór 10'3". achter 11'3". Op 17 October 1948 te 18.30 uur kwam de „Blue Boy” onder loodsaanwijzing ter rede van Hull ten anker met b.b.anker en 45 vadem ketting. De ankerpeiling was: Victoriapier 38° r.w., de kloktoren van Albert Doek: 338° r.w. Er liep vloed. De wind was Z.W. tot Zuid 4, maar ruimde later tot W.N.W.-N.W. 7 a 8. Het schip voer twee ankerlichten, ïn de loop van de avond zwaaide het op de eb. De kapitein heeft geregeld de ankerpeiling gecontroleerd en vond, dat het anker goed hield. Tussen 23.00 uur en 23.30 uur ging de kapitein naar zijn hut om te slapen. Te 1.50 uur van 18 October kwam, terwijl de eb nog liep, de „Berkelstroom" eveneens op de rede van Hull ten anker met s.b.-anker en 45 vadem ketting, aan stuurboord vóór de „Blue Boy". Ook hier werden de ankerlichten aangestoken, maar men bleef zeewacht doorlopen. De stuurman bleef aan dek, de kapitein ging naar zijn hut. Tussen 2.30 uur en 3.00 uur kenterde het tij en kwamen de schepen weer op de vloed te liggen. De schepen waren van de stad afgezwaaid en hadden elkaar niet gehinderd. Over hetgeen korte tijd later is gebeurd, lopen de verklaringen van de opvarenden van de twee schepen vrij sterk uiteen. Van de zijde van de „Blue Boy" is verklaard, dat het anker goed hield en het schip rustig lag. Te 3.20 uur, toen de wind uitschoot naar het noordwesten, zou de „Berkelstroom", die dus nu achteruit aan bakboord lag, zwaar zijn gaan gieren. Dit schip zou dan plotseling naar voren zijn geschoten en naar stuurboord, waarbij de ankerketting als spring werkte, en zou daarop de b.b.-zijde van de „Blue Boy" hebben geramd ter hoogte van de achtermast. De wachtsman, getuige Tilman, waarschuwde de stuurman. De kapitein werd wakker door de schok en begaf zich aan dek. Hoewel hij heeft verklaard, dat de navigatielichten van de „Berkelstroom" toen brandden, is dit door niemand anders bevestigd, terwijl van velerlei kant is verklaard, dat elk der twee schepen twee helder brandende ankerlichten voerde. Van de zijde van de „Berkelstroom" is verklaard, dat dit schip na het rondzwaaien rustig ten anker lag, maar dat de „Blue Boy" aan stuurboord vooruit hevig gierde en plotseling dwars naar de ,,Berkelstroom' toe dreef. De wacht snelde naar de bak en stak de ketting, maar de „Blue Boy" dreef hierop, raakte met haar b.b.-zij de steven en zwaaide rond, waarbij beide schepen met b.b.-zij tegen elkaar kwamen te liggen. De „Berkelstroom" liet nog meer ketting steken, in de hoop vrij te komen, en liet dan de ketting slippen en sloeg even volle kracht achteruit. De „Blue Boy” zou toen weer over stuurboord zijn opgedraaid, maar hetzij door drijven, hetzij door kettingsteken, weer de „Berkelstroom" zijn genaderd. Door de harde wind dreef ook het achterschip van dit vaartuig naar de „Blue Boy". De „Berkelstroom" draaide weer even achteruit, maar kreeg de ankerketting van de „Blue Boy" in de schroef, zwaaide dan voor dit schip rond en weer kwamen beide schepen met hun b.b.zij tegen elkaar te liggen, doch de „Berkelstroom" hing nu met haar schroef aan de ankerketting van het andere vaartuig. Ondertussen werd om sleepboothulp geseind. Op verzoek van de „Berkelstroom" liet de „Blue Boy" dan haar ketting slippen en voer weg. De „Berkelstroom" werd door twee sleepboten naar de kant gebracht, waarbij het anker van de „Blue Boy", dat nog met de ketting aan de schroef hing, werd meegesleept. Omtrent hetgeen na de eerste aandrijving voorviel, wordt van de zijde van de „Blue Boy" verklaard, dat dit schip eerst ketting stak en toen de ketting daarna stijf kwam weer stuurboord opdraaide. De „Berkelstroom" liet de ketting slippen, schoof langs de „Blue Boy" en kwam achter vrij, maar zou dan weer vooruit zijn gegaan en met haar achterschip s.b.voorschip van de „Blue Boy" hebben geraakt. Daarna raakte haar schroef verward in de ankerketting van de „Blue Boy", waarna beide schepen langs elkaar kwamen te liggen, zoals hiervóór is beschreven. De „Blue Boy" zou daarna, omdat beide schepen nu snel in de richting van ondiepten dreven, b.b.-ketting hebben laten slippen en naar dieper water zijn gevaren. Ter zitting van 18 Februari 1949 verklaarde de kapitein van de „Berkelstroom", J. J. D. C. de Man, dat zijn schip te 1.50 uur van 18 October 1948 ankerde op de door de loods aangewezen plaats. De „Blue Boy" lag toen 200 meter achter zijn schip. Getuige bleef aan dek totdat de schepen waren gezwaaid en op de vloed lagen en ging toen naar zijn hut. Te 3.40 uur werd getuige wakker door een stoot en ging aan dek. De „Blue Boy" lag toen voor de boeg; de stuurman van de „Berkelstroom" stak ketting. Getuige liet steken tot 70 vadem en liet dan houden, de ketting stond recht vooruit. De ..Blue Boy" draaide rond over bakboord en kwam met b.b.zij tegen b.b.-zij van de ander. De „Berkelstroom" heeft toen de ankerketting laten slippen en heeft dan even achteruitgeslagen om vrij te komen. De „Blue Boy" draaide dan over stuurboord op. Getuige kon niet duidelijk verklaren hoe hij daarna heeft gemanoeuvreerd. Hij meende, dat de „Blue Boy" achter hem langs dreef en dat de wind. die ondertussen van Z.W. tot N.W. was uitgeschoten, zijn schip tegen de „Blue Boy" dreef en de schroef in de ankerketting van dat schip bleef hangen. Nu viel de „Berkelstroom" over bakboord rond en kwam met b.b.-zij tegen b.b.-zij van de „Blue Bov" te liggen. Nadat aan boord van de „Blue Boy" de ketting was doorgezaagd, kwam de „Berkelstroom" vrij en kon door twee sleepboten naar de kant worden gebracht. Het anker met ketting van de „Blue Boy” werd, hangende aan de schroef van getuiges schip, meegenomen en kon later met het handspil worden ingedraaid. De schroef bleek later niet beschadigd te zijn. Getuige A. van Duyvenbode, stuurman van de „Berkelstroom", heeft verklaard, dat na het ten anker komen de afstand tussen de twee schepen minstens 150 meter was. Nadat de vloed was doorgekomen en de „Blue Boy" vóór zijn schip lag, begon eerstgenoemd vaartuig zwaar te gieren en dreef op een gegeven ogenblik dwars op de boeg van de „Berkelstroom" en sloeg dan rond over bakboord. Toen de „Blue Boy" op de ankerketting kwam te liggen, liep deze over de kettingrol uit. Getuige heeft de ketting, welke recht vooruit stond, gestoken. Later heeft hij deze laten slippen en kwamen de schepen vrij van elkaar. Getuige weet niet hoe zijn schip daarna heeft gemanoeuvreerd tot het met de schroef haakte achter de ketting van de „Blue Boy". Overigens klopt de verklaring van de getuige met die van getuige De Man. Ter zitting van 25 November 1949 heeft getuige A. Tilman verklaard, dat hij van 2.00 uur tot 4.00 uur uitkijk was op de „Blue Boy". Nadat de schepen weer op de eb waren gezwaaid, schoot de wind uit naar N.W. 7 en begon de „Berkelstroom" hevig te gieren. De „Blue Boy" lag rustig, zwaaide slechts weinig. Getuige heeft niet op het kompas gekeken maar bemerkte dit aan de positie van andere schepen. De ..Berkelstroom' schoor eerst naar stuurboord tot 50 m achter de ,,Blue Boy", liep dan naar bakboord en kwam dan terug, waarbij zij de ,,Blue Boy” aanvoer. Getuige had nog door voelen aan de ketting bemerkt, dat zijn schip niet krabde. Getuige kreeg van zijn kapitein order ketting te steken; de ketting van de „Berkelstroom" liep onder de ,,Blue Boy” door, waardoor het laatste schip grote helling kreeg. Na het steken van 15 vadem kwam de „Blue Boy" weer recht te liggen. De „Berkelstroom" liet nu op verzoek van de „Blue Boy” de ketting slippen en kwam vrij, ontstak de navigatielichten en kwam van achteren aan s.b.-zij van de „Blue Boy" met veel vaart voorbijvaren en draaide dan zo dicht vóór dit schip naar bakboord, dat haar schroef bleef haken achter de ankerketting van de „Blue Boy", welke ketting 10 a 15 vadem over de kettingrol uitliep. De „Berkelstroom" draaide nu rond, waarna beide schepen met b.b.-zijden tegen elkaar kwamen te liggen. De „Blue Boy" zaagde haar ankerketting door en kwam dan voor s.b.-anker ten anker. De „Berkelstroom" werd door twee sleepboten weggesleept. Ter zitting van 4 Mei 1950 is de verklaring van A. Tilman door de voorzitter voorgelezen. Hierna heeft de inspecteur voor de scheepvaart het volgende aangevoerd: Naar aanleiding van de plaats gehad hebbende aandrijving is op te merken, dat de kapitein van de „Berkelstroom" bij het ten anker komen te veel op het advies van de loods is afgegaan en daardoor te dicht bij het motorschip „Blue Boy ' is geankerd. Dit bleek, toen na het kenteren van het tij, zelfs nadat nog 25 vaam ketting was gestoken, niet kon worden voorkomen, dat de zeer sterk krabbende „Blue Boy" tegen de „Berkelstroom" aandreef. Er was toen geen tijd meer om iets te doen, hoewel men zeewacht doorliep. De wachtsman van de “Blue Boy" heeft gemeend, dat het anker van dit schip niet krabde, maar hoewel dit schip zware ankers heeft, is dit toch gebeurd en dreef het eerst op de boeg en dan met b.b.zij tegen b.b.-zij van de „Berkelstroom". Nadat de „Berkelstroom" de ketting heeft laten slippen, heeft zij even achteruitgeslagen, maar moet daarna vóóruit hebben geslagen, want zij is met het achterschip op de ketting van de nog steeds krabbende „Blue Boy" geraakt. De kapitein van de „Berkelstroom heeft toen niet juist gemanoeuvreerd. De schroef haakte achter de ankerketting van de „Blue Boy” en de schepen kwamen weer met b.b.-zijden tegen elkaar te liggen. Nadat de „Blue Boy" de ketting had laten slippen, kon de ,,Berkelstroom" worden weggesleept. De inspecteur wijst er verder op, dat bij het ten anker komen goed op de positie van andere schepen moet worden gelet. Daarna moet goede ankerwacht worden gelopen. Dit is op de ,,Blue Boy" niet gedaan, wanneer men let op de eisen, die men daarvoor op een drukke ree moet stellen, vooral waar hier een sterk tij loopt en de ankergrond uit modder en zand bestaat. De wachtsman kon niet volstaan met aan de ketting te voelen, maar hij had enige dwarspeilingen moeten meten. 's Raads oordeel luidt als volgt: De eerste aandrijving, spoedig na het kenteren van het tij, is veroorzaakt doordat het anker van de „Blue Boy" heeft gekrabd, ten gevolge waarvan dit schip hevig gierende is weggedreven en met b.b.-zij op de ankerketting en vóór de boeg van de „Berkelstroom" kwam te liggen. Hoewel de wachtsman van de „Blue Boy" heeft verklaard, dat dit schip goed lag en juist de „Berkelstroom" gierde, is de Raad overtuigd, dat dit berust op de foutieve waarneming vanaf een schip, dat zich ten opzichte van een ander beweegt. Het krabben van een anker door slechte hougrond is niet te bemerken door de ketting te voelen, maar alleen door de ankerpeiling te controleren. Dit laatste is niet gedaan. De „Blue Boy" had, vooral onder de heersende omstandigheden, op de rede van Hull zeewacht moeten blijven doorlopen. De „Berkelstroom" lag wel vrij dicht bij de „Blue Boy” , maar de Raad ontkent, dat zelfs met gebruik maken van het roer eerstgenoemd schip tegen de stroom in kon gieren en verder komen dan zijn anker lag en de „Blue Boy" dwars in varen. De „Berkelstroom" is op loodsaanwijzing geankerd; hierbij is rekening gehouden met de positie van andere schepen, maar het was zo dicht bij de „Blue Boy", dat, toen dit schip ging drijven, de ander weinig tijd had om nog iets te doen ter voorkoming van de dreigende aandrijving. Wat de tweede aanvaring betreft, is de Raad van oordeel, dat deze het gevolg is van het te dicht langs de „Blue Boy" terugvaren naar de ree door de „Berkelstroom", nadat laatstgenoemd schip was vrijgekomen door het laten slippen van zijn anker. Hierop zal echter ook van invloed zijn geweest het feit, dat de „Blue Boy", die toen weer achter het nog steeds krabbende anker lag, ook weer zal hebben gegierd. Aldus gedaan door de heren mr. W. A. Vos, eerste plv. voorzitter, C. H. Brouwer, K. E. Dik en L. Meulman, leden, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris mr. A. Boosman, en uitgesproken ter openbare zitting van de Raad. (Get.) Vos; A. Boosman. |