1948-12-12: |
Op 12 december 1948 werd de BALTIC van de heer J. Klugkist met een vastgelopen schroefas door de trawler MEDAN te IJmuiden binnengebracht. De BALTIC werd naar Rotterdam gesleept voor reparatie. (bron: boek Vereniging Oranje 1905 -1965)
Bijvoegsel tot de Nederlandse Staatscourant van Woensdag 24 Augustus 1949, no.164 Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart. nNo. 243 Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart in zake de motoraverij aan boord van het motorschip ,,Baltic". Op 11 December 1948 is aan boord van het motorschip ,,Baltic' tijdens de reis van Wilhelmshaven naar de Humber, nadat wegens slecht weer Den Helder was binnengelopen, na het passeren van Texel-vuurschip de schroefas vastgelopen. Het schip is door de motortrawler ,,Medan" IJM. 59 naar IJmuiden gesleept. In overeenstemming met het voorstel van de inspecteurgeneraal voor de scheepvaart besliste een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 29 der Schepenwet, dat de Raad een onderzoek zou instellen naar de oorzaak van deze averij. Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 27 Juni 1949, in tegenwoordigheid van de inspecteur voor de scheepvaart C. Moolenburgh. De Raad nam kennis van de stukken van het voorlopig onderzoek der Scheepvaartinspectie, waarbij processenverbaal van de verhoren van de kapitein en de motordrijver van de „Baltic", zomede van het scheepsdagboek, een te Rotterdam afgelegde scheepsverklaring en een rapport van de expert bij de Scheepvaartinspectie H. Janssen, en hoorde als getuige onder ede de kapitein H. J. Landstra. De motordrijver was door ziekte verhinderd te komen. Uit de verklaringen en bescheiden is de Raad het volgende gebleken: Het motorschip „Baltic" is een Nederlands schip, toebehorende aan J. Klugkist, te Middelstum (Gr.). Het meet 248 bruto-registerton en wordt voortbewogen door een 195 pk. 4 cylinder Industrie-motor. Op 6 December vertrok de „Baltic" met een lading oud ijzer van Wilhelmshaven, bestemd voor de Humber. De diepgang was vóór 7'10", achter 8'6". Op 7 December liep het schip wegens slecht weer te Den Helder binnen en bleef daar tot 11 December. Op die dag zette de „Baltic" te 9 uur de reis voort en voer door het Molengat naar buiten. Te 10 uur werd de uiterton, te 11 uur Texel-vuurschip aan bakboord gepasseerd op ¾ mijl afstand. Men stuurde W.N.W.½ W. (k) en liep volle kracht, ongeveer zeven mijl. Zonder dat tevoren iets ongewoons was bemerkt, stopte te 14.30 uur de motor. Het was goed weer, de wind Z.Z.W. 3 tot 4, de zee golvend. Na een ingesteld onderzoek bleek, dat de motor kon worden getornd, maar dat de schroefas niet te bewegen was. Toen de motor stopte, was de motordrijver, die sinds 13.30 uur steeds beneden was geweest en alles daar in orde wist, juist even aan dek. De kapitein liet daarop bakboord-anker vallen met 90 vadem ketting in 16 vadem water. Te 18.00 uur kwam de motortrawler ,,Medan" IJM. 59 in de nabijheid, die aanbood de „Baltic" naar IJmuiden te slepen. De kapitein besloot het aanbod aan te nemen en liet anker hieuwen. Toen nog 15 vadem buiten de kluis was, brak de ketting. Te 19.00 uur was een sleeptros vastgemaakt, maar toen deze te 19.30 uur brak, was het nodig weer een anker te laten vallen. Te 1.00 uur van 12 December was weer een sleeptros uitgebracht en te 15.00 uur meerde het schip te IJmuiden. Vandaar is de „Baltic" voor reparatie naar Bolnes gesleept, waar zij op 16 December te 10.30 uur arriveerde. Uit het rapport van de expert bij de Scheepvaartinspectie Janssen blijkt, dat de expert Mulder aan de kapitein had opgedragen om na het afnemen van de schroef en het trekken van de as hieraan geen werkzaamheden te verrichten, vóór de Scheepvaartinspectie was gewaarschuwd. Desondanks bleek, toen de expert Janssen op 20 December te Bolnes kwam, dat de as op het achterloopvlak reeds was afgedraaid. De as bleek niet krom te zijn. De achterloopbus, die met de as mee was gekomen bij het trekken, moest van de as worden gehakt en bleek enigszins gegroefd te zijn. Het smeergat in de bus was verstopt door metaaldeeltjes. De schroef was zwaar beschadigd. Eén blad ontbrak; van de andere bladen waren de toppen afgebroken, terwijl twee bladen nog andere beschadiging hadden. Hoewel de kapitein en de motordrijver voor de Scheepvaartinspectie hebben verklaard geen stoot of iets dergelijks te hebben bemerkt, is de expert Janssen van oordeel, dat, gezien de toestand van de schroef, dit zeer onwaarschijnlijk klinkt. Ter zitting verklaarde de kapitein, dat de ,,Baltic" één of twee reizen tevoren een nieuwe gietijzeren, vierbladige schroef had gekregen, omdat de vorige te groot was. Te Den Helder zou de schroef nergens tegen hebben gestoten en tot het moment, dat de motor langzamer begon te draaien, is niets bemerkt van een stoot of van trillen van de motor. Elk uur werd de smering van de achterbus aangedraaid. In Juli of Augustus 1948 is de schroefas er nog uit geweest. Getuige weet niet, of toen een nieuwe as of een nieuwe bus is aangebracht. Getuige verklaart, dat hij, toen hij ten anker lag, behalve het ankerlicht, twee rode lichten heeft gehesen en deze ook tijdens het slepen heeft gevoerd. De ankerketting was in Augustus 1948 gecontroleerd. De kapitein zegt, dat door een misverstand de afspraak met de expert van de Scheepvaartinspectie niet is gehouden. De baas van de werf zou de as onder behandeling hebben genomen, voordat de kapitein dit wist. De as was ingevreten en zag er stroef uit. De inspecteur voor de scheepvaart voert aan, dat het onderzoek geen duidelijk beeld geeft van de oorzaak van het vastlopen van de schroefas. Het is mogelijk, dat onder de toen heersende omstandigheden van wind en zee niet is bemerkt, dat de schroef op een zwevend voorwerp heeft aangeslagen. Gezien de ernstige beschadiging van de schroef moet deze bij volle kracht draaiende motor op een zwevend voorwerp hebben geslagen. Daar de motordrijver toen niet beneden was, is het mogelijk, dat ook hij niet een stoot heeft bemerkt. Het blijft echter bevreemdend, dat toen geen onregelmatige gang van de motor of trillingen zijn waargenomen. De inspecteur betreurt, dat tegen de opdracht van de Scheepvaartinspectie de schroefas reeds was afgedraaid, voordat een expert deze as kon inspecteren. Nu kon slechts worden geconstateerd, dat de as niet krom was en dat het smeerkanaal van de draagbus verstopt was. Het onderzoek is daardoor belemmerd en daardoor kunnen geen conclusies worden gegeven ten bate van de veiligheid van schip en opvarenden. De kapitein heeft blijk gegeven, de bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee niet goed te kennen. De twee rode lichten mogen met het ankerlicht alleen worden gevoerd, als het schip in of nabij een vaarwater aan de grond zit. Het voeren van de rode lichten, terwijl het schip werd gesleept, is in strijd met artikel 5 van voormelde bepalingen. Tenslotte betwijfelt de inspecteur of de ankerketting aan de voor dit schip te stellen eisen heeft voldaan. De Raad is van oordeel, dat niet met zekerheid is komen vast te staan, hoe de schade aan de schroef van het motorschip ,.Baltic" is ontstaan en waarom de schroefas is vastgelopen. De ernstige schade aan de schroef kan slechts zijn ontstaan, doordat deze bij volle kracht draaiende motor tegen een hard voorwerp heeft aangeslagen. Waar is ontkend, dat dit te Den Helder zou hebben plaats gevonden, neemt de Raad aan, dat dit op zee is geschied tegen een onder water zwevend voorwerp. Het vastlopen van de as moet dan terstond daarna zijn geschied. Ook al zou niemand iets hebben bemerkt van het stoten van de schroef, hetgeen niet onmogelijk is, daar toen niemand zich in de motorkamer bevond, dan moet daarna de motor zeer onregelmatig hebben gelopen en het schip hebben getrild. Vermoedelijk is bij het aanslaan van de schroef de achterdraagbus eveneens beschadigd en is de as, na in deze defecte draagbus te zijn gegroefd, daarin vastgelopen. Afgeslepen metaaldelen kunnen daarbij het smeeroliekanaal hebben verstopt. De Raad keurt het af, dat de kapitein, na instructies te hebben ontvangen van de Scheepvaartinspectie, niet heeft zorg gedragen, dat deze tijdig ter kennis van de werkbaas van de scheepswerf werden gebracht. De Raad sluit zich aan bij de opmerkingen van de inspecteur voor de scheepvaart over het misbruik van de twee rode lichten en bij die over de twijfel aan de deugdelijkheid van de ankerketting. Aldus gedaan door de heren mr. A. Dirkzwager, tweede plv. voorzitter, C. H. Brouwer, L. Meulman, J. J. A. Oepkes en L. Bontenbal, leden, in tegenwoordigheid van de wnd. secretaris K. E. Dik, en uitgesproken ter openbare zitting van de Raad. (Get.) A. Dirkzwager; K. E. Dik. |