1951-08-02: |
NvhN 02-08-1951: Feiten, welke spreken. WILLY overmeesterde Eemskanaal. (Van een onzer redacteuren) „Stap op en overtuig je zelf. Zo moet ongeveer de gedachtengang zijn geweest van de vereniging Havenbelangen te Groningen, toen zij de Groninger Pers uitnodigde voor een tochtje Groningen —Delfzijl per coaster teneinde daarmede het overtuigende bewijs te leveren, dat het Eemskanaal toch maar een lelijke sta-inde-weg is voor een behoorlijke scheepvaart op de hoofdstad der provincie. En dus zijn wij opgestapt. Op de „Willy", een coaster van de rederij Tattje en Vellinga, dus van een Groninger eigenaar. Bemand ook met Groningers: kapitein Hartman, stuurman Vellinga, eerste machinist Gernant, tweede machinist Renkema, kokkie Van Lier, twee volle- en twee lichtmatrozen, luisterende naar de namen Theo, Max, Jopie etc. Alles Groningen wat de klok luidt. Zelfs de machine is vervaardigd in Appingedam, en de lading draineerbuizen, bestemd voor lerland, is een „rasecht" Groninger exportartikel. Alles "Groningen", maar... Daar ging dus een pracht staal Groninger kracht, Groninger vlagvertoon, naar de vreemde, maar laat nu een der voornaamste „ingrediënten" niet de volle honderd procent zijn . . . Het Eemskanaal, dat dit schip en vele andere de verbinding moet geven met de open zee, bleek niet meegegroeid met alles wat scheepsindustrie heet of daarmee annex is. Nu is de Willy niet een van de grootste coasters. Ze behoort tot de zogenaamde kleine vaart, meet 499 brt. 620 ladetonnen en 252 netto, is 8.38 meter breed en 51 meter lang. Een schip dat echter zo nu en dan — en dat heeft het met al die andere gemeen — graag eens, ook om te lossen of te laden, naar het nest terug wil, naar „stad". U weet wel, de stad met haar 223 rederijen, haar Zeemanscollege „De Groninger Eendracht", haar klassebureaux, haar scheepvaart-inspectie. De stad dus die ook als centrum van de kustvaart mag worden aangemerkt. Helaas ook de stad, die practisch onbereikbaar blijft voor diezelfde coasters, zolang er niet is de verbinding, welke een behoorlijke doorvaart naar de plaats van lading en lossing mogelijk maakt. „Op de reis van Delfzijl naar Groningen was het al heel erg", zo vertelt „Kap" Hartman. Enkele tientallen keren hebben we grond geraakt. En dan maar slingeren en slagzij maken door de deklast hout, welke wij hadden." „'t Was angstig"- „Ik vond het werkelijk angstig en maak liever een zeereis dan één door dit kanaal", aldus mevrouw Hartman, die haar man zoveel mogelijk op diens reizen volgt. „Het schip ging flink scheef en wij moesten omhoog kijken. De kopjes rinkelden alle kanten uit. Het schip slingerde met de kop naar de wal." „Wij krijgen op zo'n tocht ook te veel slik in de motor, want die moet draaien", valt de heer Vellinga sr. haar bij. „Neen, zo is het niks gedaan", concludeert de heer Hartman. Men moet of het een of het ander: geen grotere schepen toelaten dan 400 ton of het kanaal vergroten. Ek verzeker U, dat het voor coasters die nu gebouwd worden door het Eemskanaal geen varen meer is." Hij stond in de stuurhut min of meer angstig de capriolen van zijn schip te volgen, dat, getrokken door een sleepboot, langzaam opstoomde. Vooral langzaam. Ruim een uur na de afvaart was Oosterhogebrug nog niet bereikt. Tot daar moet de kapitein de tocht wel aangevoeld hebben als een lijdensweg. Eerst de nauwe passage van de Oosterhavenbrug, dan, weinig verder, de eerste „stranding". Eigenlijk toch wel heel erg, ja beschamend, dat een schip van 3.40 meter diepgang in zijn „geboorteland" aan de grond loopt in een kanaal, dat officieel ruim vier meter diepgang heet te hebben. Is het wonder, dat de kapitein met een strak gezicht in de stuurhut staat! Hij heeft een prachtige boot, een bemanning die zó (met de duim omhoog) is en kan zich toch niet redden. Niet omdat hij zelf de capaciteiten niet zou hebben. maar alleen doordat zijn schip de baas is in de te smalle vaargeul, steeds reageert op de zuigingen van de wal, dan weer doordat het achterschip vast raakt, met het voorschip naar een der oevers slingert! Is het wonder, dat hij, als het ook maar even wat beter gaat, de verzuchting slaakt: „Als het zo door kon gaan naar Delfzijl, was het, zelfs al blijft sleepboothulp nodig, nog niet zo erg " We zouden door kunnen gaan en schrijven over het gemanoeuvreer bij die smalle doorvaarten van de vele bruggen, bij die resten ook van bij de bevrijding vernielde overgangen. Resten, welke nog niet zijn opgeruimd. Ook zouden we kunnen vertellen van de nieuwe stranding bij Oosterhogebrug, waarbij Willy zover slagzij maakte, dat in de stuurboordgang water binnenkolkte. Het is onvoldoende. Deze feiten spreken een taal, welke duidelijk genoeg is om verstaanbaar te maken, dat het Eemskanaal onvoldoende is. Dat verbetering dringend nodig moet worden genoemd. Nog heeft de fraaie Willy het vaarwater letterlijk weten te overmeesteren, maar de moeite, welke dat kostte zal haar en anderen er wellicht in den vervolge van weerhouden om nogmaals naar de stad te gaan. Daarom is het te hopen, dat provincie en stad het door Den Haag verbeterde plan voor 1000 brt spoedig zullen kunnen uitvoeren. Dat er om juist te zijn, een modus zal kunnen worden gevonden, welke Veenkoloniën en stad met de meest mogelijke spoed helpen, liefst met bijspringen door het Rijk. Die hoofdindruk hebben we overgehouden van een overigens zeer interessante reis, welke echter liefst zes uren heeft moeten duren, eer Farmsum — dus nog niet eens de haven van Delfzijl — bereikt was. Een reis ook, welke haar bekoring ontleende aan de goede zorgen van de dames Hartman, Tattje en niet het minst van kokkie Van Lier. Haar en al die andere opvarenden wensen we, nu eenmaal het Eemskanaal achter de rug is, en beter vaarwater bereikt, een behouden vaart en goede wacht.
|