1951-03-03: |
„Att-S", op reis van Grangemouth naar Rotterdam, nabij de Nieuwe Waterweg aan de grond gelopen, maar spoedig daarna op eigen kracht weer vlotgekomen.
Bijvoegsel van de Nederlandse Staatscourant van Vrijdag 24 April 1953. no. 79 Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart: No.31 Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart in zake het aan de grond lopen van het motorschip „Att-S" nabij de Nieuwe Waterweg. Betrokkene: de stuurman K. Mos. Op 3 Maart 1951 is het motorschip „Att-S", op de reis van Grangemouth naar Rotterdam, nabij de Nieuwe Waterweg aan de grond gelopen, maar spoedig daarna op eigen kracht weer vlotgekomen. In overeenstemming met het voorstel van de inspecteur-generaal voor de scheepvaart besliste een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedgeld bij artikel 29 der Schepenwet, dat de Raad een onderzoek zou instellen naar de oorzaak van dit aan de grond lopen. Bovendien besliste genoemde commissie, eveneens in overeenstemming met het desbetreffende voorstel van de inspecteur-generaal voor de scheepvaart, dat het onderzoek tevens zou lopen over de vraag of het ongeval niet mede te wijten is aan de schuld van de stuurman van de ,,Att-S", K. Mos, wonende te Rotterdam. Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 9 Maart 1953, in tegenwoordigheid van de inspecteur voor de scheepvaart J. Metz. De Raad nam kennis van de stukken van het voorlopig onderzoek der Scheepvaartinspectie, waarbij processen-verbaal van de verhoren van de kapitein en de stuurman van de „Att-S", zomede van het scheepsdagboek, en hoorde de kapitein, F. van der Mey, als getuige onder ede. Betrokkene, hoewel behoorlijk aan het door hem te dezer zakegekozen domicilie gedagvaard, is niet verschenen. Tegen hem is verstek verleend en de zaak buiten zijn tegenwoordigheid behandeld. Uit de verklaringen en bescheiden is de Raad het volgende gebleken: Het motorschip „Att-S" is een Nederlands schip, toebehorende aan de N.V. Zeevaart Mij Holland-Engeland, te Rotterdam. Het meer 466 brutoregisterton en wordt voortbewogen door een 400 pk Deutz-diesel. Op 1 Maart 1951 te 10.20 uur vertrok de „Att-S", beladen met 600 ton kolen, van Grangemouth met bestemming Rotterdam. De diepgang was vóór 9'3", achter 11'9". De bemanning bestond, inclusief de kapitein, uit negen personen. Te 11.50 uur werd de loods ontscheept bij de Firth of Forth brug. Te 19.25 uur werd Longstone-vuurtoren gepasseerd 222° r.w. op 1½ mijl afstand bij logaanwijzing 60 en de koers gesteld op 138° r.w. naar de Nieuwe Waterweg. Het was goed weer en zicht, stil, met kalme zee. De „Att-S" is uitgerust met een echolood en richtingzoeker. De kapitein had de stroomatlas geraadpleegd, maar, omdat de noord- en zuidgaande stroom elkaar op zouden heffen, met de stroom verder geen rekening gehouden. De log wees goed aan. De vaart was 7½ mijl. Op de HW van 3 Maart had de kapitein de wacht. Het was goed weer, maar gedurende korte tijd werden mistvlagen ondervonden. Geregeld werd het echolood afgelezen en steeds 15 of 16 vadem bevonden. Hoewel de kapitein er op heeft gelet, heeft hij de Brown Ridge niet aangelood. Te 4.00 uur werd de kapitein afgelost door de stuurman en droeg hem op de kapitein zeker te porren om 7.00 uur, wanneer dan nog niets werd gezien. Volgens de stuurman was het toen heiig, maar verder goed weer, met lichte oostelijke wind en lichtgolvende zee. De koers was nog steeds 138° r.w. Te 6.00 uur las de stuurman op het echlood 14 vadem af, te 6.30 uur 11 vadem, maar hij heeft daarnaar verder niet gekeken, omdat volgens hem het schip volgens deze lodingen op de gis zou staan. Geen enkel vuur van de wal of van boeien is gezien. De stuurman achtte het gebruik van de richtingzoeker van geen nut. Te 7.00 uur riep de stuurman de kapitein en meldde hem, dat het schip volgens de gis nog 16 mijl van de Waterweg stond. De kapitein schatte bij kijken door een poort het zicht op 6 a 7 mijl en ging zich wassen en kleden. Hij was nog in zijn hut, toen hij te 7.25 uur voelde, dat het schip aan de grond liep. Hij snelde naar boven. De stuurman riep hem op de trap toe, dat hij land zag, had blijkbaar niet bemerkt, dat het schip aan de grond zat. Volgens de stuurman zon hij op het moment, dat hij meldde land te zien, hebben gevoeld, dat het schip vastliep, en de roerganger order „hard bakboord" hebben gegeven. De kapitein zette de motor op volle kracht achteruit. Te 7.40 uur kwam de ,,Att-S" vlot. Bij peilen bleek het schip geen water te maken. Na vlotkomen werd het schip 306° r.w. voorgelegd. Vrijwel direct daarna zag de kapitein op vier streken aan bakboord, op ongeveer 4 mijl afstand, een boei. Men voer naar deze boei en ontdekte, dat dit HK 11 was. In de HK-route werd verder gevaren en te 8.37 uur werd HK 13 gepasseerd. Te 8.50 uur kwam de loods aan boord en te 10.50 uur werd gemeerd in de Waalhaven. De kapitein heeft de Scheepvaartinspectie en Lloyds het voorgevallene gerapporteerd. Toen het schip werd drooggezet, bleek het geen bodemschade te hebben. De kapitein heeft nog vermeld, dat het, hoewel helder op zee, over de wal heiig was. Het vuur van Scheveningen is niet gezien. Toen de „Att-S" op de boeienlijn was gekomen, zag de kapitein even later HK 13 en dan de loodsboot. De kapitein vermoedt, dat zijn schip in het Gat van de Hawk aan de grond is gelopen. Ter zitting verklaarde de kapitein geheel overeenkomstig het hiervóór vermelde. Hij voegde hieraan toe, dat hij in de kaart de gis volgens de log had aangetekend; hij nam echter aan wel ongeveer 6 mijl voorlijker te staan. Getuige nam geen radiopeiling, omdat hij overtuigd was, nu het zo helder was, een van de routeboeien te zullen aanlopen; hij verwachtte tegen 8.00 uur bij de boeienlijn te komen. Bij het overgeven der wacht wees getuige de stuurman er op het echolood te gebruiken. De stuurman had de vaste order de kapitein te waarschuwen bij slecht zicht of andere bijzonderheden. De inspecteur voor de scheepvaart voerde aan, dat de „Att-S" op 3 Maart 1951 bezuiden Hoek van Holland aan de grond is gelopen. De stuurman was te 4.00 uur op wacht gekomen. Men stuurde 138° r.w., de koers van Longstone naar de Hoek. De kapitein gaf de gis in de kaart over; hij was van mening, dat het schip 6 mijl voorlijker stond. De stuurman heeft de boeienlijn gepasseerd; hij had bij het goede zicht zeker één der boeien moeten zien. Hij heeft blijkbaar slecht uitgekeken. Hierin ligt schuld van de stuurman. De stuurman nam aan, rekening houdende met de gis, dat hij te 7.00 uur de boeienlijn zou passeren. Het is denkbaar, dat hij daarom tevoren minder goed naar boeien heeft uitgekeken. De wijze, waarop de kapitein de HW liep, kan niet goed worden genoemd. Hij had te 4.00 uur van alle beschikbare middelen gebruik moeten maken om zijn gis te verbeteren. Dan zou hij hebben bevonden, dat het schip ongeveer 16 mijl voorlijker stond dan de gis; hierin treft de kapitein schuld. De schuld van de stuurman is echter groter. Daar de ramp reeds twee jaar geleden heeft plaats gevonden, stelt de inspecteur voor de scheepvaart de Raad voor de stuurman slechts te straffen door het uitspreken van een berisping. Het oordeel van de Raad luidt als volgt: Het aan de grond lopen van het motorschip „Att-S", op 3 Maart 1951 bezuiden Hoek van Holland, is te wijten aan onzorgvuldige navigatie bij het aanlopen van de Nederlandse kust. De kapitein liet, vertrouwende op het heldere zicht, na om te 4.00 te trachten door het nemen van radiopeilingen zijn gis te verbeteren. Vooral na het afleggen van een traject van ongeveer 300 mijl sinds Longstone bestond alle aanleiding te trachten een goed bestek te verkrijgen. De stuurman vertrouwde blijkbaar zodanig op de gis, dat hij, voordat hij verkenning had gekregen, reeds het lood afzette. Ook heeft hij blijkbaar niet goed uitgekeken, vermoedelijk omdat hij meende nog lang niet bij de boeienlijn te zijn. Hij liet eveneens na te trachten radiopeilingen te krijgen. De stuurman is in belangrijke mate schuldig aan het aan de grond lopen van zijn schip. De Raad houdt bij het vaststellen van de straf er rekening mee, dat dit ongeval reeds twee jaar geleden is geschied. De straft mitsdien de stuurman Klaas Mos, geboren 20 December 1898, wonende te Rotterdam, door het uitspreken van een berisping. Aldus gedaan door de heren mr W. A. Vos, eerste plv. voorzitter, C. H. Brouwer, K. Visser en K. R. Bosma, leden, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris, mr A. Boosman, en uitgesproken ter openbare zitting van de Raad van 9 Maart 1953. (get.) Vos, A. Boosman. |