NNO 231239
Hoe de SLIEDRECHT ten onder ging - Het relaas van stuurman Brons. Angstige zwerftocht in open boot op ruwe zee.
Reuter publiceert het volgende interview met den heer Pieter Brons uit Vlaardingen, de stuurman van de SLIEDRECHT, welk schip op 16 november is tot zinken gebracht. De heer Brons, die nog in het ziekenhuis verpleegd wordt, zei, dat het schip zich die dag om half drie 's middags op ongeveer 150 mijl ten westen van Ierland bevond, toen een Duitse duikboot seinde, dat zij moest stoppen en dat de scheepspapieren moesten worden ingezien. Een kleine boot werd te water gelaten en Brons begaf zich met vier anderen roeiend naar de duikboot, doch met het oog op de hevige deining konden zij slechts met moeite langszij komen. Na de scheepspapieren te hebben onderzocht, zei de commandant van de duikboot, dat hij de SLIEDRECHT tot zinken zou moeten brengen. Hij gaf ons een half uur tijd om het schip te verlaten. Wij zeiden hem, dat het een neutraal schip was, op weg naar een neutrale haven. De commandant antwoordde, dat hij het schip niettemin tot zinken zou moeten brengen. Wij vroegen hem hierop ons aan boord van de duikboot te nemen en ons over te brengen naar een ander schip, doch hij weigerde, zeggende geen plaats te hebben. Voor wij naar de SLIEDRECHT terugkeerden, waarschuwde de commandant van de duikboot ons, dat, indien wij zouden seinen, ons schip zonder verdere waarschuwing onmiddellijk zou worden tot zinken gebracht. De zee was zoo ruw, dat we bijna een half uur nodig hadden, om naar de SLIEDRECHT terug te roeien. De achtergebleven 26 leden der bemanning zetten de tweede reddingboot uit en roeiden weg uit de buurt van het tankschip. Kort hierna vuurde de duikboot een torpedo af, welke met een verschrikkelijke vlam ontplofte. „Ik zal nimmer de verschrikkelijke vlammen vergeten, welke uit het schip opschoten, toen het door de torpedo werd getroffen". Nadat het schip was gezonken, bleven wij in de buurt, in de hoop, door een ander stoomschip te zullen worden opgepikt, doch geen enkele boot kwam. Wij probeerden de andere reddingboot te naderen, om enige mannen over te nemen, daar zij overvol was, doch in verband met de hoge zee konden wij haar niet bereiken. Wij zagen, dat zij in de duisternis seinen gaf; dat deed ook de duikboot, welke een waarschuwingsschot voor de boeg loste. Bij het aanbreken van de dag bleek ons, dat de andere boot verdwenen was. Tegen de avond van de volgenden dag werd het weer nog slechter en zetten wij koers naar het oosten in de hoop, dat de wind ons tegen de Ierse kust zou drijven, ondanks de noordelijke richting van de golfstroom. Wij hadden geen kompas en verlieten ons op de sterren, wanneer wij deze konden zien. We hadden slechts weinig brood en water aan boord, hetgeen ons enige voedsel was. Wij hadden allen overjassen, doch dat was dan ook de enige bescherming, welke wij hadden tegen wind en zee. Wij waren nimmer droog, we waren doorweekt tot op de huid, van de tijd dat ons schip tot zinken werd gebracht af tot de tijd, dat wij werden opgepikt toe. Brons vertelde verder, dat de mannen de boot voortdurend uithoosden en dat zij in één nacht haar driemaal moesten trachten leeg te krijgen, wegens het zware weer. Woensdagavond om half elf werd het weer wat beter en waren wij in staat een zeil te maken van twee overjassen. Met de wind nog steeds uit westelijke richting waaiende, waren wij in staat onze koers voort te zetten. Hoewel niemand een horloge had, rekenden wij uit, dat wij die avond om een uur of zeven een licht zagen, waarvan wij dachten, dat het van een vissersboot was. Zo dicht op het water liggende en met de zee zo ruw, was het zeer moeilijk, het licht te onderscheiden, doch toen wij naderden, zagen wij, dat het een vuurtoren was. In het maanlicht zagen wij de klippen achter de vuurtoren. Daarom hebben wij na zodanig te hebben gezeild, dat wij ons op ongeveer twee mijl van de vuurtoren af bevonden een plaats bereikt, vanwaar het onmogelijk was, dat wij in de duisternis op de rotsen werden geworpen. De stroom en de wind dreven ons evenwel naar de kust en wij bevonden ons op ongeveer twee mijl van de vuurtoren, toen de ochtend aanbrak. Aankomende aan de andere zijde van het eiland, waarop de vuurtoren stond, zagen wij een treiler, welke zich niet veraf bevond en met de geringe krachten, die nog in ons waren gebleven, riepen wij haar aan en slaagden wij erin, haar aandacht te trekken. Wij vernamen, dat de vuurtoren Barrahead was. We werden aan boord genomen, naar en stijf van de koude, doch in leven. Wij hadden de hoop opgegeven te worden gered en waren in afwachting geweest van ons einde. De geredden waren zo uitgeput, dat zij uit hun kleine boot moesten worden gedragen. De treiler bracht hen naar Oban, waar zij door een ambulance werden overgebracht naar een ziekenhuis in de Westelijke Hooglanden.
De namen van de geredden zijn: Pieter Brons, Bastiaan Storm, Leenaerd van der Knoop, Adrianus Driessen en Huibert de Jongh.