1954-06-25: |
Uitspraak van den Raad voor de Scheepvaart: Bijvoegsel tot de Nederlandsche Staatscourant van Vrijdag 25 Juni, No. 120. No.50 Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart in zake: a. het aan de grond lopen van het motorschip „Hunzeborg" nabij Maidens in de Ierse Zee. Betrokkene: de stuurman R. Klaassens; b. de klacht van de inspecteur-generaal voor de scheepvaart tegen E. Bruins Slot, kapitein van de „Hunzeborg", wegens het voortzetten der reis zonder een expert van een onderzoekingsbureau te hebben geraadpleegd, nadat het schip aan de grond had gezeten en schade vermoed moest worden. Op 11 Maart 1954 is het motorschip „Hunzeborg" op de reis van Leiden naar Londonderry nabij Maidens in de Ierse Zee aan de grond gelopen. In overeenstemming met het voorstel van de inspecteur-generaal voor de scheepvaart besliste een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 29 der Schepenwet, dat de Raad een onderzoek zou instellen naar de oorzaak van dit aan de grond lopen en tevens of dit ongeval niet mede te wijten is aan de schuld van de stuurman van de „Hunzeborg", R. Klaassens, wonende te Groningen. Bovendien is door de inspecteur-generaal voor de scheepvaart op 6 April 1954 bij de Raad voor de Scheepvaart een klacht ingediend van de volgende inhoud: „De inspecteur-generaal voor de scheepvaart, Gelezen het proces-verbaal van vooronderzoek naar aanleiding van de scheepsramp, het Nederlandse motorschip „Hunzeborg" op 11 Maart 1954 in het North Channel nabij de Ierse kust overkomen (zie ramp no. A. 81/'54); Gelezen voorts het scheepsjournaal en bijgaande brief van de inspecteur voor de scheepvaart in het derde district dd. 3 April 1954 betreffende de reparatie van de door deze scheepsramp veroorzaakte schade aan het schip; Overwegende: dat de kapitein van voornoemd schip, Egbert Bruins Slot, geboren 26 Maart 1929 te 's-Gravenhage, na het binnenvallen van de eerste haven na het tijdstip van voornoemde scheepsramp heeft nagelaten zich met een expert of een vertegenwoordiger van een der door het Koninkrijk der Nederlanden erkende particuliere onderzoekingsbureaux in verbinding te stellen en mitsdien niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 13, lid 1, van het Schepenbesluit; dat door voornoemde kapitein mede niet is nagekomen de verplichting, neergelegd in artikel 9, lid 3, van de Schepenwet; dat de kapitein, voornoemd, na het aandoen van de hierboven bedoelde haven zijn niet zeewaardig schip buitengaats heeft gebracht en mitsdien zijn verplichting, neergelegd in artikel 4, punt a, niet is nagekomen; Van oordeel, dat de kapitein, voornoemd, door bovenvermelde nalatigheden zijn schip en bemanning aan ernstig gevaar heeft blootgesteld en zich mitsdien heeft misdragen, als bedoeld in artikel 48, lid I, van de Schepenwet; Gelet op de artikelen 49, 54 bis (b) en 56 van de Schepenwet, Stelt aan de Raad voor de Scheepvaart voor een onderzoek in te stellen en kapitein Bruins Slot te horen. De inspecteur-generaal voornoemd, (Getekend) b/a J. Metz. Een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 49 der Schepenwet, besliste, dat ook naar de gegrondheid van voorschreven klacht een onderzoek door de Raad zou worden ingesteld. Het onderzoek naar het ongeval en de klacht heeft plaats gehad ter zitting van 26 Mei 1954, in tegenwoordigheid van de inspecteur voor de scheepvaart J. Metz. De Raad nam kennis van de stukken van het voorlopig onderzoek der Scheepvaartinspectie, waarbij processen-verbaal van de verhoren van de kapitein en de stuurman, zomede van de gebruikte Engelse zeekaart no. 1825a: The Irish Sea, benevens van een opgave van de inspecteur voor de scheepvaart in het 3de district betreffende de schade aan de bodem van de „Hunzeborg", en hoorde de kapitein, voornoemd, als aangeklaagde buiten ede. De betrokkene, R. Klaassens, hoewel behoorlijk aan het door hem opgegeven adres opgeroepen, is niet verschenen. Tegen hem is verstek verleend en de zaak is buiten zijn tegenwoordigheid behandeld. De voorzitter zette de aangeklaagde doel en strekking van het onderzoek uiteen en gaf hem gelegenheid tot zijn verdediging aan te voeren hetgeen hij daartoe dienstig achtte, hem daarbij het laatste woord latende. Uit de verklaringen en bescheiden is de Raad het volgende gebleken: Het motorschip „Hunzeborg" is een Nederlands schip, toebehorende aan N.V. E. Wagenborg's Scheepvaart en Expeditiebedrijf, te Delfzijl. Het meet 199,97 bruto-registerton en wordt voortbewogen door een 150 pk-motor. Op 5 Maart 1954 vertrok de „Hunzeborg"', beladen met zemelen, van Leiden met bestemming Belfast. De diepgang was vóór 1,85 m, achter 2,45 m. De bemanning bestond, inclusief de kapitein, uit 6 personen. Op 10 Maart 1954 arriveerde de „Hunzeborg" voor Belfast Lough en kreeg te 22.30 uur van de loodsboot de order om naar Londonderry door te gaan en daar de lading te lossen. Men voer weer naar buiten; te 23 uur, ter hoogte van White Head, gaf de kapitein de wacht over aan de stuurman. De kapitein heeft verklaard, dat hij zeer vermoeid was; hij had de stuurman ongeveer 4 weken aan boord en was van mening, dat deze in staat was de wacht te doen tot Maidens. Het was goed helder weer met zuiderkoelte; men voer volle kracht, 8 mijl. De kapitein gaf de stuurman order hem aan het einde van de E.W. te wekken en in ieder geval vóór Maidens dwars was. De kapitein wilde, dat Black Head op voldoende afstand werd gepasseerd en dat daarna koers op Maidens zou worden gezet; hij wilde dit aan de westzijde passeren. Men had stroom tegen. De stuurman heeft verklaard, dat hij ongediplomeerd is; hij heeft 2 jaar gevaren als lichtmatroos en volmatroos en monsterde op 27 Januari 1954 als stuurman op de „Hunzeborg". Op 10 Maart 1954, te 23 uur, toen de kapitein hem de wacht overgaf, wees deze hem de in zicht zijnde walvuren aan. De kapitein zou hem geen koers hebben opgegeven, maar hem order hebben gegeven om na het ronden van Black Head koers te zetten op Maidens, zonder nader aan te geven aan welke kant hij dit eiland wilde voorbijvaren. De kapitein sprak niet over de stroom, maar de stuurman heeft in de Tide Tables gezien, dat tij stroom tegen had. De kapitein moest worden geroepen voordat Maidens dwars was. Tot 24 uur stond een lichtmatroos aan het roer; deze werd dan afgelost door een volmatroos. Toen Black Head te 23.20 uur werd gepasseerd, zette de stuurman een koers af naar een punt, 1 mijl beoosten Maidens; hij herinnert zich deze koers niet meer. Maidens was op 2 a 3 streken aan bakboord. De stuurman veranderde later nog wat naar bakboord. Hij bepaalde zijn dwarsafstand tot dit eiland door middel van een vierstreekspeiling, waarbij hij rekening hield met de sterke tegenstroom. Te 0.30 uur van 11 Maart 1954 passeerde hij Maidens op 2,5 mijl afstand aan bakboord. De stuurman besloot de kapitein niet te roepen, daar hij wist, dat deze een vermoeiende dag had gehad, en hij meende zelf wel in staat te zijn Maidens te ronden. Hij zette een koers af naar een punt, 5 mijl oost van Altacarry Head, waarvan hij de blink reeds zag. De koers was 351° k, de deviatie was plus 5, de variatie min 13. Te 1.15 uur liep het schip aan de grond; de stuurman stopte direct de schroef. De kapitein, die wakker was geworden door de schok, begaf zich onmiddellijk naar de brug. Het schip bleek te zijn vastgelopen op Highland Beacon, het baken bevond zich aan stuurboord vrijwel tegen het schip. De kapitein liet ruimen en tanks peilen en buitenboord de diepte opnemen. Het schip bleef droog. Hij zette daarop de schroef op volle kracht achteruit en weldra kwam het schip vlot. Hierna voer de kapitein uit de rode sector van Maidens en toen bleek, dat het schip nergens water maakte, vervolgde hij de reis. Te 11.25 uur lag het schip gemeerd te Londonderry. De kapitein heeft nagelaten hier een expert van een onderzoekingsbureau te raadplegen. Hij heeft verklaard te hebben gemeend, dat de schade gering zou zijn, daar het schip met weinig vaart was vastgelopen. Later bleek, dat de „Hunzeborg" vrij ernstige bodemschade had. Ter zitting gaf de kapitein het in de klacht vermelde toe. Het schip was tegen een krachtige stroom aan de grond gelopen. Aangeklaagde dacht daarom, dat het stoten niet zo ernstig zou zijn geweest; hij gaf toe, dat hij wel vermoedde, dat het schip schade zou hebben. Aangeklaagde besloot te Londonderry geen expert te laten komen, maar naar Nederland te gaan, omdat hij aannam, dat dit de minste kosten voor de rederij mee zou brengen. Wat het stoten van de „Hunzeborg" betreft, verklaarde de kapitein, dat hij de bestman goed in staat achtte de wacht te lopen. Getuige gaf hem duidelijk order te worden geroepen vóór 24 uur. Het schip moest dan nog wel 3 a. 4 mijl van Maidens verwijderd zijn. De inspecteur voor de scheepvaart voerde aan, dat de kapitein, door na te laten, nadat zijn schip aan de grond had gezeten, zich met een onderzoekingsbureau in verbinding te stellen, artikel 13, lid 1, van het Schepenbesluit heeft overtreden en eveneens artikel 9, sub 3, van de Schepenwet. Door vervolgens weer naar zee te gaan, zonder de schade te hebben laten herstellen, overtrad de kapitein artikel 4, sub a, van de Schepenwet. De artikelen 54 bis en 56 van deze wet bedreigen de kapitein bij overtreding zelfs met boete en hechtenis. Het is gebleken, dat de kapiteins meermalen verzuimen melding te maken van opgelopen averijen. Nu bleek, dat het schip ernstig was beschadigd, heeft de inspecteur-generaal voor de scheepvaart een klacht ingediend, opdat nu eens een voorbeeld wordt gesteld. Door niet de aanwijzingen van het Schepenbesluit en de Schepenwet op te volgen, heeft de kapitein zich misdragen tegenover zijn schip en opvarenden, die aan nodeloos gevaar blootgesteld zijn geworden. De inspecteur stelt de Raad voor de bevoegdheid van aangeklaagde om als kapitein te varen op zeeschepen te ontnemen voor de tijd van 2 weken. Wat het aan de grond lopen betreft, voerde de inspecteur aan, dat de kapitein op 11 Maart 1954, na het aanvangen van de reis van Belfast naar Londonderry, nog een uur wilde rusten en de wacht overliet aan de bestman. Deze kreeg order recht op Maidens aan te sturen en hij moest, voordat dit dwars was, de kapitein roepen. De bestman riep de kapitein niet en voer zelf voorbij Maidens. De inspecteur acht de wijze van wacht overgeven niet juist. Het was beter geweest de bestman een koers op te geven, die vrijliep van Maidens. Dit is evenwel op het stoten niet van invloed geweest. De bestman is de schuldige, doordat hij, in strijd met de ontvangen order, de kapitein niet tijdig riep en aan de oostkant Maidens passeerde. Na het passeren daarvan is het schip naar het westen verzet en bij Highland Beacon aan de grond gelopen. De ondiepten benoorden Maidens worden gedekt door een rode sector van dit licht. De bestman heeft daarop onvoldoende gelet en is daardoor mede schuldig aan het aan de grond lopen van de „Hunzeborg". De inspecteur stelt de Raad voor de bestman, wie geen bevoegdheid kan worden ontnomen, te straffen door het uitspreken van een berisping. De kapitein, hierna het laatste woord krijgende, merkte nog op, dat hij te Londonderry het schip na lossing zo goed mogelijk heeft nagekeken, maar geen schade heeft gevonden. Het schip zou in ballast naar Nederland gaan naar een werf. Aangeklaagde achtte het daarom geoorloofd deze reis te maken. Het oordeel van de Raad luidt als volgt: Het aan de grond lopen van het motorschip „Hunzeborg" op Maidens op 11 Maart 1954 is toe te schrijven aan enige fouten van de wachthebbende bestman. De Raad heeft er geen bezwaar tegen, dat de kapitein, nadat de reis na het aanlopen van Belfast werd voortgezet, nog een uurtje wilde rusten. Hij mocht er op vertrouwen, dat de bestman hem, overeenkomstig ontvangen orders, tijdig zou roepen, waarna hij zelf de navigatie zou kunnen leiden bij het passeren van Maidens. Het was beter geweest, indien de kapitein reeds de koerslijn in de kaart had gezet en daarop had aangetekend, waar hij geroepen wilde worden. De bestman besloot evenwel de kapitein wat langer te laten rusten en zelf Maidens te passeren. Zijn gebrek aan ervaring speelde hem hierbij parten. In plaats van er goed op te letten, dat het schip niet zou worden verzet naar de ondiepten benoorden Maidens, heeft hij na het afzetten van een te krappe koers niet gelet op het licht achter hem. Dit zou, doordat de „Hunzeborg" in de rode sector kwam, hem tijdig hebben gewaarschuwd, dat hij een gevaarlijke koers stuurde. Wat de klacht tegen de kapitein betreft, acht de Raad deze bewezen. Hoewel de kapitein begreep, dat zijn schip beschadigd moest zijn door het vastlopen, besloot hij, in strijd met de voorschriften, te Londonderry niet een expert van een erkend onderzoekingsbureau te laten komen en meldde hij het voorgevallene niet aan de Scheepvaartinspectie. Hij meende, dat hij wel met zijn beschadigde schip naar Nederland kon gaan, nu het daar toch naar een werf zou gaan. De kapitein heeft daardoor zijn schip en opvarenden aan ernstig gevaar blootgesteld. Mede ter waarschuwing van andere kapiteins, die blijkbaar deze overtreding niet zo ernstig opvatten, besluit de Raad de kapitein ernstig te corrigeren. De Raad straft kapitein E. Bruins Slot, geboren 26 Maart 1929, wonende te Amsterdam, door hem de bevoegdheid om als kapitein op zeeschepen te varen te ontnemen voor de tijd van twee weken en de bestman R. Klaassens, geboren 21 Mei 1921, wonende te Groningen, die ongediplomeerd is, door het uitspreken van een berisping. Aldus gedaan door de heren mr. A. Dirkzwager, 2de plv. voorzitter, C. H. Brouwer, K. Visset en K. Schuitema, leden, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris, mr. A. Boosman, en uitgesproken ter openbare zitting van de Raad van 26 Mei 1954. (Get.) A. Dirkzwager, A. Boosman.
NvhN 29-06-1954: De Hunzeborg liep aan de grond. Behandeling voor de Raad voor de Scheepvaart. De Raad voor de Scheepvaart heeft schriftelijk uitspraak gedaan inzake het aan de grond lopen van het m.s. Hunzeborg nabij Maidens in de Ierse Zee op 11 Maart j.l en tevens inzake de klacht van de inspecteur-generaal voor de Scheepvaart tegen de kapitein van de Hunzeborg E. B. S. te Amsterdam wegens het voortzetten der reis zonder een expert van een onderzoekingsbureau te hebben geraadpleegd, nadat het schip aan de grond had gezeten en schade vermoed moest worden. De Raad is van oordeel dat het aan de grond lopen van de Hunzeborg is toe te schrijven aan enige fouten van de wachthebbende bestman. De klacht tegen de kapitein acht de Raad bewezen. Mede ter waarschuwing van andere kapiteins, die blijkbaar deze overtreding niet zo ernstig opvatten, besloot de Raad de kapitein ernstig te corrigeren. Hij strafte hem door hem de bevoegdheid om als kapitein op zeeschepen te varen te ontnemen voor de tijd van twee weken De bestman R. K. te Groningen, die ongediplomeerd is, werd gestraft door het uitspreken van een berisping. |