1908-10-28: |
Tijdens de proeftocht werd een snelheid bereikt van over de 15 knoop, de dienstsnelheid was echter 13½ knoop.
Behalve ca. 80 hutpassagiers in de eerste en tweede klasse (varieerde in de loop der jaren) konden ruim 800 dekpassagiers worden meegenomen die voornamelijk werden gehuisvest op het tussendek, voor en achter de machinekamer, getuige enkele, nauwelijks opvallende kleine patrijspoorten. Deze poorten waren meestal met blinden afgesloten maar waarschijnlijk gingen ze, onder bijna windstille omstandigheden open om er windhappers in te plaatsen voor ventilatie. Deze tussendekken waren vrijwel lege dekken waar de inlandse passagiers, zoals dat toen heette, hun matje konden uitrollen en bagage konden neerzetten. De bad- en toiletruimten voor hen bevonden zich achterin onder het, bij de KPM zo vaak voorkomende, tentdek. Dit tentdek is het bovenste volledig, van kop tot kont, doorlopende dek. Hier waren in de midscheeps hutten voor de bemanning, de heetste plek aan boord boven de ketels en macgines, en voorin de eerste en tweede klas hutten. In de zijden konden onder het tentdek ter hoogte van de schoorsteen en ter hoogte van de achtermast kleppen, met daarin een patrijspoort, ontgrendeld worden boven de verschansing en omhoog scharnieren om vervolgens horizontaal onder het tentdek weer vastgezet te worden. Zo waren de zijden dan open en kon er goed geventileerd worden onder het tentdek. Vooral boven de drie Schotse ketels en twee triple expansiemachines, 2 x 1.300 ipk, was het geen overbodige luxe om de hitte kwijt te raken. |