1931-07-12: |
Staatscourant 11-11-1931: No 114 Uitspraak van den Raad voor de Scheepvaart in zake de motor schade aan boord van het motorschip Rapid gedurende de reis. Op 12 Juli 1931 is de motor van het motorschip Rapid gedurende de reis van Rotterdam naar King's Lynn onklaar geraakt. In overeenstemming met het voorstel van den hoofdinspecteur voor de scheepvaart besliste de bij art. 29 der Schepenwet bedoelde commissie uit den Raad voor de Scheepvaart, dat de Raad een onderzoek naar de oorzaak van dit ongeval zou instellen, welk onderzoek ter zitting van den Raad van 24 Augustus 1931 in tegenwoordigheid van den hoofdinspecteur voor de scheepvaart heeft plaats gehad. De Raad nam kennis van de stukken van het voorloopig onderzoek der scheepvaartinspectie, waarbij een rapport van den expert M. Robaard omtrent de averij en hoorde als getuige Fritz Menzel, motordrijver op de Rapid tijdens het ongeval. Uit een en ander is den Raad het volgende gebleken: Het motorschip Rapid, metende 191,36 bruto- en 94,13 nettoregisterton, van de Naamlooze Vennootschap Scheepvaart Maatschappij „Globus" (Wm. H. Müller & Co.), te Rotterdam, is in het jaar 1929 van staal gebouwd. In den avond van 11 Juli 1931 vertrok het schip van Rotterdam naar King's Lynn. De motordrijver, getuige Menzel, was deze reis voor het eerst aan boord. Zijn voorganger had hij niet gesproken, doch vóór het vertrek had hij met den motor onbelast proefgedraaid en daaraan niets bijzonders gemerkt. De walmachinist had hem medegedeeld, dat de motor in orde was en dat alle onderdeelen nog kort te voren te Parijs waren nagezien. Op zee bemerkte Menzel evenwel, dat de motor slechts 240 omwentelingen maakte; ondanks alle daartoe aangewende pogingen kon hij het normaale slagental, te weten 295, niet halen. Bovendien ontwikkelde de motor gedurende het draaien veel rook. Des nachts te 1.30 uur is hij een oogenblik gaan rusten en kwam 's morgens 4 uur weer in de motorkamer. De motor maakte nog steeds 240 slagen. Aanvankelijk meende hij Yarmouth nog te kunnen halen, hoewel te 5.30 uur de verbranding in den eersten cylinder ophield. Doch om 7 uur ‘s morgens stopte de motor uit zich zelf en was niet meer behoorlijk op gang te krijgen. De Rapid bevond zich toen ongeveer 37 mijl N.W. van het lichtschip Maas. De zeilen werden bijgezet, doch er was geen vooruitgang in het schip te krijgen. Sleephulp moest worden aangenomen en het schip is door een Engelschen trawler naar Yarmouth gesleept. ,, Aan voormeld rapport van den expert Robaard zij nog het volgende ontleend: ,,De Rapid wordt voortbewogen door een .3 cylinder Deutz compressorlooze Dieselmotor, enkelwerkend viertact, van 150 180 pk. Elke cylinder heeft een brandstof pomp, welke alle drie zijn ondergebracht in een gemeenschappelijk pompblok. De pompen zuigen de brandstof aan van uit een hooger liggende dagtank en in de zuigleiding der pompen bevindt zich een fijn-kopergaasfilter. De brandstof wordt door de pompklepjes geperst naar een brandstofsproeierplaatje, waarvan de opening wordt afgesloten door een brandstof naald, welke door den brandstofoliedruk tegen veerdruk in wordt geopend. Na opening van de brandstofnaald wordt de brandstofolie door vier fijne openingen (+ 0,3 mm diam.) onder een druk van + 30 at in den cylinder geperst en verstoven. Wanneer door de brandstof pomp meer brandstof wordt toegevoerd dan noodig is voor de vermogensontwikkeling, wordt door den regulateur een overstroomklepje geopend, waardoor brandstof uit de perszijde van de pomp overvloeit naar de zuigzijde. Verder kan bij de pomp en ook vanaf de brug de brandstoftoevoer naar de eylinders naar behoefte worden geregeld voor manoeuvreeren. De motor draait in één richting en is voorzien van een keerkoppeing, die vanaf de brug wordt behandeld. Op de brug bevindt zich een controledrukmeter voor de smeerolie en een koelwatercontrole. In de motorkamer is bovendien opgesteld een één-cyinder Deutz motor van 6 pk voor het drijven van een hulpcompressor, een ballast-, tevens koelwater- en lenspomp en een dynamo, welke laatste eveneens door den hoofdmotor kan worden gedreven. In Yarmouth is de walmachinist aan boord gekomen, die verschillende brandstofpomponderdeelen uit Rotterdam had medegenomen. Na onderzoek van het brandstofsysteem bleken de filtergazen geheel verteerd en de brandstofleidingen vanaf deze filters naar de motorcylinders vervuild door filtergaasdeeltjes, Volgens hem had de vorige machinist van het motorschip Bapul, van der Wind, hem bij het verlaten van den dienst verklaard de filtergazen de laatste reis te Parijs te hebben vernieuwd, hetgeen blijkbaar niet het geval geweest is. ,,Na aankomst van den walmachinist te Yarmouth is deze tot 16 Juli 6.30 uur D.W. bezig geweest met de herstelling van de brandstofinrichting en is het schip om 8 uur voormiddags van Yarmouth naar King's Lynn vertrokken, waarbij de walmachinist de reis medemaakte. Op deze reis heeft men weer last gehad van slechte verbranding, hoewel de motor het volle aantal slagen maakte. Te King's Lynn heeft men den stalen hefboom van de handpomp der brandstofpersleiding, welke hefboom te Yarmouth was gebroken, laten repareeren. Van King's Lynn naar Boston had men wederom last van slechte verbranding bij vol aantal omwentelingen. Na aankomst te Boston op 17 Juli 10.30 uur voormiddags zijn van cylinders 2 en 3 de verstuivers uitgenomen en bleken de verstuiverplaatjes weer verstopt en de brandstofnaalden en plaatjes beschadigd door nagekomen vuil. Nadat hierin weer was voorzien, is gedurende één uur onbelast en gedurende 20 minuten volbelast proefgedraaid en bleek de motor in orde. Van vertrek Boston op 17 Juli 9 uur E.W. tot aankomst Rotterdam op 19 Juli 1.30 uur H.W. heeft de motor goed gefunctionneerd en voorts nog: „Wanneer de machinist systematisch de geheele brandstofleiding van de drie brandstofpompen had schoongemaakt en de brandstof klepjes had opgeschuurd of verwisseld door waarlooze, had hij ongetwijfeld den motor weer in het gereede kunnen brengen, doch hiermede was zeer zeker geruime tijd gemoeid geweest." De hoofdinspecteur voor de scheepvaart heeft aangevoerd: dat, wat de toedracht van het ongeval betreft, kan worden verwezen naar het rapport van den expert Robaard; dat de motorist, die hier met de zorg van den motor was belast, wel zeer bekwaam kan zijn geweest om den motor te drijven, doch hij niet de noodige opleiding had genoten om voorkomende gebreken te herstellen. De Raad is van oordeel, dat dit ongeval is veroorzaakt door een gebrek in de olietoevoerleiding. Bij onderzoek is gebleken, dat de verstuivers niet in orde waren, terwijl de naald lekte; de filtergaasjes bleken geheel verteerd te zijn. Uit hetgeen de motorist heeft verklaard, moet tevens worden afgeleid, dat de verstuiving reeds bij vertrek uit Rotterdam niet in orde was. Immers, zoodra het schip op zee was, werd bemerkt, dat het normale toerengetal niet kon worden gehaald, terwijl zich veel rook — een gevolg van vuile brandstof of na-verbranding — ontwikkelde. De motorist verklaarde, dat de olietoevoer bij het nazien van den motor ongemoeid was gelaten, omdat de vorige motordrijver had verzekerd, dat de olietoevoer in Parijs was nagezien en dat toen alles in orde was bevonden, nadat de filters waren vernieuwd. Het is wel te betreuren, dat deze mededeeling niet is gecontroleerd. Echter, ook al gaat men uit van de dadelijk bij den aanvang der reis opgedane ondervinding — niet halen van het normale toerengetal en rookontwikkeling —, dan ware het toch veel beter geweest, dat het schip onmiddellijk naar Rotterdam zou zijn teruggekeerd. Immers, de motorist bezat geen enkel diploma en miste de technische bekwaamheid om de oorzaak van de gebrekkige werking op te sporen en deze afdoende te verhelpen. Dit is duidelijk gebleken bij de hem ter zitting van den Raad gestelde vragen. De Raad heeft naar aanleiding van het verhoor van den motordrijver nog nadere inlichtingen aan de reederij verzocht. Bij deze inlichtingen wordt de verklaring van den motordrijver in hoofdzaak bevestigd. Wat het overnemen van den dienst betreft, verklaart echter de reederij, dat de motordrijver Menzel niet kort vóór vertrek aan boord is gekomen, doch reeds in den morgen van 10 Juli, zoodat hij vóór het vertrek van de Rapid anderhalven dag met den walmachinist, die van den motor geheel op de hoogte was, te zamen is geweest bij den motor. Voorts wordt bij die inlichtingen nog medegedeeld, dat bij vertrek van de Rapid last werd ondervonden van een verstopten verstuiver, waarop een reserveverstuiver werd ingezet en de brandstofpomp werd geperst, zonder dat de motordrijver Menzel den walmachinist daarvan op de hoogte heeft gesteld. Ware dit laatste wel geschied, dan zou wellicht tijdig de oorzaak van de verstopping van den verstuiver, te weten de toestand van de filtergaasjes, aan het licht zijn gekomen. Aldus gedaan door de heeren prof. mr. B. M. Taverne, plaatsvervangend voorzitter, G. J. Lap, A. L. Boeser, leden, E. M. Wissmann, B. C. van Walraven, plaatsvervangende leden, B. C. Weidenaar, buitengewoon lid, in tegenwoordigheid van 's Baads secretaris mr. H. B. Tjeenk Willink, en uitgesproken door voornoemden plaatsvervangend voorzitter ter openbare zitting van den Baad van 27 October 1931. (Get .) B. M. Taverne, G. J. Lap, A. L. Boeser, E. M. Wissmann, van Walraven, R. C. Weidenaar, H. B. T.teenk Willink. Voor eensluidend afschrift, H. B. Tjeenk Willink, Secretaris. |