1958-06-11: |
NvhN 11-11-1958: Delfzijlster kapitein een maand uit de vaart. De Raad voor de Scheepvaart heeft de 49-jarige kapitein U. B. uit Delfzijl wegens het onzeewaardig beladen van zijn schip, de Anna Elisabeth, gestraft door hem de bevoegdheid om als kapitein op zeeschepen te varen voor de tijd van een maand te ontnemen. Het m.s. Anna Elisabeth, een Nederlands schip van de N.V. Scheepvaartmaatschappij Bonaventura te Amsterdam, arriveerde op 11 juni van dit jaar te Tunadal in Zweden. Daar werd het beladen met gezaagd hout, bestemd voor Sharpness. Op weg daarheen kreeg het schip slagzij over stuurboord. Men voer terug naar Sundsvall, waar een deel van de deklading werd gelost. De Raad is van mening dat de kapitein met zijn met hout beladen schip is vertrokken zonder dat een dubbele bodemtank leeg was. De voorschriften eisen dat een of meer van deze tanks bij vertrek leeg zijn, opdat ze gevuld kunnen worden indien dit ter compensatie van verbruikte brandstof en proviand of gewichtstoename van de deklast door overkomend water nodig mocht blijken. De Anna Elisabeth voldeed daardoor niet aan de eisen van zeewaardigheid en veiligheid.
17-11-1958 Uitspraak van den Raad voor de Scheepvaart: Bijvoegsel van de Nederlandse Staatscourant van maandag 17 November 1958, nr.702.
Nr. 89 Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart inzake de klacht van de inspecteur-generaal voor de scheepvaart tegen Uge Boxma, kapitein van het motorschip „Anna Elisabeth", wegens het onzeewaardig beladen van zijn schip. Op 1 september 1958 is door de inspecteur-generaal voor de scheepvaart een klacht ingediend van de volgende inhoud: „De Inspecteur-Generaal voor de Scheepvaart, Gelezen bijgaand proces-verbaal van 8 juli 1958, opgemaakt door een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie, het scheepsdagboek en de overige bescheiden; Overwegende: dat uit het proces-verbaal blijkt, dat de kapitein van het Nederlandse motorschip „Anna Elisabeth", Uge Boxma, geboren 4 december 1909 te Loppersum, zijn schip heeft beladen te Tunadal met een deklading hout; dat na het beëindigen der belading en vóór vertrek geen dubbelebodemtanks leeg waren, welke naderhand ter compensatie van drinkwater en brandstofverbruik konden worden gevuld; dat de kapitein, voornoemd, niettemin met zijn schip op 18 juni 1958 de voorgenomen reis naar Sharpness heeft aangevangen en derhalve niet heeft voldaan aan zijn verplichting, neergelegd in artikel 123 van het Schepenbesluit 1952 en in artikel 4 (h) van de Schepenwet; Van oordeel, dat kapitein Boxma zich hierdoor schuldig heeft gemaakt aan een misdraging, als bedoeld in lid 1 van artikel 48 van de Schepenwet; Gelet op de artikelen 48 en 49 van de Schepenwet, Stelt aan de Raad voor de Scheepvaart voor een onderzoek in te stellen en kapitein Boxma te horen.". Een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 49 der Schepenwet, besliste, dat naar de gegrondheid van voorschreven klacht een onderzoek door de raad zou worden ingesteld. Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 2 oktober 1958, in tegenwoordigheid van de hoofdinspecteur voör de scheepvaart J. Metz. De raad nam kennis van de te dezen door de inspecteur-generaal voor de scheepvaart overgelegde stukken, waaronder een door de expert bij de Scheepvaartinspectie te Amsterdam W. H. van der Jagt op de ambtseed opgemaakt proces-verbaal van 8 juli 1958, inhoudende een verhoor van aangeklaagde Uge Boxma, wonende te Delfzijl, en van de stuurman H. Noordijk, benevens een uittreksel van het scheepsdagboek en de te Gloucester afgelegde scheepsverklaring, en hoorde de kapitein, voornoemd, als aangeklaagde buiten ede. Na voorlezing van de klacht zette de voorzitter de aangeklaagde de betekenis daarvan uiteen en gaf hem gelegenheid tot zijn verdediging aan te voeren hetgeen hij daartoe dienstig achtte, hem daarbij het laatste woord latende. Uit de verklaringen en bescheiden is de raad het volgende gebleken: Het motorschip „Anna Elisabeth" is een Nederlands schip, toebehorende aan N.V. Scheepvaart Maatschappij „Bonaventura", te Amsterdam. Het meet 499,7 brutoregisterton en wordt voortbewogen door een 650 pk motor. Op 11 juni 1958 arriveerde de „Anna Elisabeth" te Tunadal in het Sundsvall-district in Zweden en begon de volgende dag gezaagd hout te laden, bestemd voor Sharpness. Op 13 juni werden de dubbele-bodemtanks 1, 2 en 3 s.b. en b.b. gevuld. Op 18 juni was de belading beëindigd; in het ruim was gestuwd ongeveer 150 standaard en aan dek ongeveer 110 standaard. De deklast werd afgedekt met presennings en gesjord. De achterpiek werd gevuld, evenals s.b.-en b.b.-reserve-olietanks. De toestand der tanks was toen als volgt: tank 1 s.b. en b.b. vol, 60 m 3 ; tank 2 s.b. en b.b. vol, 56 m3; tank 3 s.b. en b.b. vol, 28 m 3 ; tank 4 b.b. vol, s.b. bijna leeg, bevatte 7 m3 drinkwater; tank 5, de reserve bunkers s.b. 8,5 m 3 en b.b. 5,7 m 3 , beide vol; achterpiek vol, 10 m 3 ; de tunneltanks van elk 12,5 m3 beide 10,5 m 3 ; de zijtanks s.b. en b.b. vol met 19,8 m 3 brandstofolie; de dagtank van 1200 liter vol; de voorpiek leeg. De kapitein verklaarde, dat de lading uit verschillende partijen bestond en dat daardoor het ruim niet zo mooi vol was als bij een enkele partij. De deklasthoogte was op het voorschip ongeveer 30 dm en achter bij de brug ongeveer 39 dm. Bij het overnemen van de laatste hijsen kreeg het schip bij het tegelijk overnemen van 2 hijsen aan één kant slechts slagzij van 3°, zodat aangenomen werd, dat het schip stabiel was. Op 18 juni 1958, te 20.00 uur, werd het anker gelicht en vertrok het schip onder loodsaanwijzing naar zee. De diepgang was vóór 362, achter 392 cm in zoet water. De bemanning bestond, inclusief de kapitein, uit 9 personen. De kapitein vaart sinds maart 1950 als zodanig en is sinds 1 maart 1958 kapitein van de „Anna Elisabeth". Te 20.35 uur werd Draghallen gepasseerd. Te 20.45 uur, terwijl de kapitein aan het roer stond om de stuurkwaliteiten van zijn schip te beproeven, kreeg dit slagzij over stuurboord. De slagzij nam zienderogen toe. De kapitein zette de motor op langzaam om te zien of het schip daarna weer opkwam, maar toen dat niet gebeurde, stopte hij de motor; de slagzij was toegenomen tot ongeveer 25°. De kapitein liet de stuurman controleren of alle patrijspoorten gesloten waren; dat bleek het geval te zijn. De kapitein liet nu tank 5 s.b., 8,5 m 3 , leeg pompen; de slagzij nam daardoor af tot 19°. De deklast was niet verschoven. Na overleg werd te 21.25 uur besloten langzaam terug te varen naar Sundvall om een deel der deklading te lossen. Te 22.30 uur werd in de baai geankerd; de agent kwam aan boord om de te nemen maatregelen te bespreken. Op 19 juni, te 1.10 uur, meerde de „Anna Elisabeth" aan de kade; die dag en de volgende werd ongeveer 14 standaard van de deklast ontscheept op lichters. Toen het schip op 20 juni, tegen 12.00 uur, weer zeeklaar was, is een ambtenaar van de Zweedse scheepvaartinspectie aan boord gekomen en heeft het schip onderzocht. Op diens verzoek is het schip te 12.35 uur van de kade vertrokken en heeft in de baai heen en weer gevaren en korte bochten gemaakt. Hierna werd toestemming gegeven om naar zee te vertrekken. Te 13.00 uur is eerst weer gemeerd, maar te 13.25 uur vertrok de „Anna Elisabeth" weer. Aan de kade liggende, bleken de tanks vol te zijn. De stuurman, die sinds 2 juli 1957 als zodanig op de „Anna Elisabeth" vaart, heeft verklaard, dat dit de tweede houtreis was, die hij met dit schip maakte. In augustus 1957 is in Finland hout geladen; toen werd in het ruim 160 en aan dek 100 standaard gestuwd. Ook toen waren de dubbelebodemtanks vol. Te Tunadal werd minder goed gestuwd en werd slechts 150 standaard in het ruim geladen. Toen 95 standaard aan dek was geplaats, is beproefd of de stabiliteit goed was; deze was toen in orde. Ook toen 110 standaard aan dek was gestuwd, bleek de stabiliteit goed te zijn. Hij kan niet begrijpen waardoor het schip plotseling zo grote slagzij kon krijgen. De wind was Z.O. 2 a 3 en er liep een beetje deining. Te Sundsvall heeft de stuurman de tanks gecontroleerd; ze bleken alle vol te zijn. Ter zitting gaf de kapitein het in de klacht gestelde ten volle toe. Hij voegde daaraan toe, dat hij zeer weinig ervaring had in de houtvaart. Aangeklaagde had als kapitein steeds op kleine schepen gevaren in de stukgoedvaart op Engeland en hij voer op de „Anna Elisabeth" voor het eerst op een schip met een dubbele bodem. Hij was niet op de hoogte van de bepalingen in het Schepenbesluit betreffende het vervoer van hout; zo wist aangeklaagde niet, dat hij een dubbele-bodemtank leeg moest houden. Hij heeft alle tanks laten vullen en nadat het schip te Sundsvall 14 standaard van de deklast had ontscheept, zijn alle tanks vol gebleven en is tank 5 s.b. weer gevuld. De ambtenaar van de Zweedse scheepvaartinspectie heeft daar niet naar gekeken en heeft daar geen opmerking over gemaakt. Aangeklaagde deelde de raad nog mee, dat het schip tijdens de belading ten anker lag en met eigen laadgerei de lading overnam. Aangeklaagde had met de stuurman en met de voorman aan de wal de belading besproken. Het ruim is niet goed gevuld; daar was slechts 150 standaard geladen; aan dek werd 110 standaard geplaatst. Het schip lag niet over zijn merk. Aangeklaagde was niet in staat de stabiliteit van zijn schip te berekenen; hij kende de praktische controle daarop door tegelijk enige hijsen hout aan één kant op te hieuwen. Aangeklaagde was overtuigd, dat zijn schip bij vertrek voldoende stabiel was. Aangeklaagde wist niet, dat het zeer gevaarlijk was om, toen het schip slagzij had gekregen, op een tank te laten pompen. Aangeklaagde heeft na vertrek enige tijd zelf gestuurd, omdat hij Spaanse matrozen aan boord had en hij moeilijkheden verwachtte, wanneer de loods vaak koersveranderingen zou opgeven. De „Anna Elisabeth" heeft de reis naar Sharpness gemaakt met alle dubbele-bodemtanks vol; deze reis is normaal verlopen. De hoofdinspecteur voor de scheepvaart voerde aan, dat vaststaat, dat de „Anna Elisabeth" te Tunadal hout heeft geladen en dat het schip na vertrek niet zeewaardig bleek te zijn. Het is wel eigenaardig, dat de kapitein geen kennis had van de wettelijke voorschriften over houtladingen. De kapitein moet weten hoeveel hout hij mag meenemen. De raad heeft verschillende gevallen behandeld, waar bleek, dat kusters te veel hout hadden ingenomen. De kapitein moest het voorschrift kennen van artikel 123 van het Schepenbesluit, dat eist, dat een dubbele-bodemtank bij vertrek leeg moet zijn ter compensatie van verbruikte brandstof en proviand, en artikel 101, dat eist, dat ook moet kunnen worden gecompenseerd, wanneer de deklast in gewicht toeneemt door overkomend water. De kapitein moet een stabiliteitsproef nemen, wanneer een dubbele-bodemtank leeg is. De voorschriften moeten nauwkeurig worden nagekomen; de kapitein had vooral daarop moeten letten nu hij wist, dat het ruim niet goed was volgestuwd. De kapitein heeft geen rekening gehouden met de aanbeveling om vóór aanvang der belading de diepgang op te nemen, dit weer te doen, wanneer het ruim vol is, en dan nog eens, wanneer de belading is afgelopen. Dan kan men controleren welke gewichten beneden en aan dek zijn geladen. Nu is de proef met 2 hijsen genomen, maar even later viel het schip scheef. Houtschepen worden vaak overladen; "hierop wordt in het buitenland wel controle uitgeoefend, maar men gaat daar niet na of een bodemtank leeg is. De hoofdinspecteur is van mening, dat vaststaat, dat artikel 4, sub h, van de Schepenwet is overtreden; de belading voldeed niet aan de eisen van zeewaardigheid en veiligheid. Hier is ernstig gevaar ontstaan voor schip en bemanning. De hoofdinspecteur acht de overtreding van kapitein Boxma een ernstig geval en stelt de raad voor kapitein Uge Boxma te straffen door hem de bevoegdheid om als kapitein te varen op zeeschepen te ontnemen voor de tijd van 2 maanden. Het oordeel van de raad luidt als volgt: Op grond van hetgeen bij het ingestelde onderzoek is gebleken, acht de raad bewezen, dat aangeklaagde zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 4, sub h, van de Schepenwet, met dien verstande, dat hij als kapitein van het motorschip „Anna Elisabeth" niet heeft gezorgd, dat zijn schip, alvorens de reis van Tunadal naar Sharpness te ondernemen, zeewaardig was. Vast is immers komen te staan, dat aangeklaagde met zijn schip, groot 499,7 B.R.T., is vertrokken, terwijl in het ruim ongeveer 150 standaard en aan dek ongeveer 110 standaard gezaagd hout was geladen en geen enkele dubbele-bodemtank leeg was. Hierdoor handelde aangeklaagde in strijd met de voorschriften van artikel 123 juncto artikel 101, sub 2, van het Schepenbesluit, welke eisen, dat één of meer dubbele-bodemtanks ledig zijn bij vertrek, opdat deze kunnen worden gevuld, indien zulks ter compensatie van verbruikte brandstof en proviand of ter compensatie van gewichtstoename van de deklast door overkomend water nodig mocht blijken. De ..Anna Elisabeth" voldeed hierdoor niet aan de eisen van zeewaardigheid en veiligheid en daardoor ontstond ernstig gevaar voor schip en bemanning. Daarnaast heeft aangeklaagde blijk gegeven voor zijn taak onvoldoende berekend te zijn geweest. In de eerste plaats immers heeft hij erkend niet op de hoogte te zijn geweest van de wettelijke voorschriften met betrekking tot houtladingen. De raad acht dit een ernstige tekortkoming van aangeklaagde en het feit, dat het de eerste maal was, dat aangeklaagde een houtlading vervoerde, is daarvoor geen verontschuldiging. Verder heeft aangeklaagde gefaald in de stabiliteitsberekening van zijn schip. Hij heeft zich daarin in het geheel niet verdiept en de door hem toegepaste praktische controle daarop door tegelijk aan één kant enige hijsen op te hieuwen is onvoldoende. Het bewijs daarvan is geleverd door het maken van zware slagzij door de ,.Anna Elisabeth" kort na het vertrek. Ook de maatregel, die aangeklaagde daarna heeft genomen om de slagzij te doen verminderen, nl. het leegpompen van tank 5 aan s.b., getuigt van onvoldoende inzicht van aangeklaagde in het vraagstuk van de stabiliteit. Immers, hierdoor werd het gewicht onder water verminderd en de stabiliteit ongunstig beïnvloed. Op grond van al het vorenstaande is de raad van oordeel, dat aangeklaagde ter zake van de klacht behoort te worden gestraft, deshalve de raad kapitein Uge Boxma, geboren 4 december 1909, wonende te Delfzijl, straft door hem de bevoegdheid om als kapitein te varen op zeeschepen te ontnemen voor een tijd van één maand. Aldus gedaan door de heren mr. G. A. Schreuder, 1ste plv. voorzitter, H. A. Broere, W. F. van Vreeswijk en A. Kunst, leden, in tegenwoordigheid van 's raads secretaris, mr. A. Boosman, en uitgesproken door de voorzitter ter openbare zitting van de raad van 10 november 1958. (Get.) G. A. Schreuder, A. Boosman. |