1948-08-11: |
Bijvoegsel tot de Nederlandse Staatscourant van Dinsdag 30 November 1948, no, 232. Uitspraak van den Raad voor de Scheepvaart: No. 252 Uispraak: het verzoek van de N.V. „Houtvaart", te Rotterdam, tot inhouding van de monsterboekjes van W. Bonsink, koksjongen, en J. P. A. Verwey, tremmer, beiden destijds als zodanig gemonsterd op het s.s. „Linge" . Op 11 Augustus 1948 heeft voornoemde rederij bij de inspecteur-generaal voor de scheepvaart een schriftelijk verzoek ingediend tot inhouding van de monsterboekjes van Willem Bonsink geboren 30 November 1931, en Jacobus P. A. Verwey, geboren 28 Juni 1930 , beiden wonende te 's-Gravenhage, wegens het onrechtmatig doen eindigen van de arbeidsovereenkomst op 29 Juli 1948 te Wasa (Finland). De behandeling van dit verzoek door de Raad voor de Scheepvaart heeft plaats gevonden ter zitting van 22 October 1948, in tegenwoordigheid van de hoofdinspecteur voor de scheepvaart. De Raad nam kennis van de door de inspecteur-generaal overgelegde stukken van het vooronderzoek en hoorde aangeklaagden. De rederij heeft haar verzoek voor de Raad niet nader doen toelichten. Uit een en ander is de Raad het volgende gebleken: Genoemde schepelingen hebben op 5 Juli 1948 te IJmuiden een arbeidsovereenkomst, als bedoeld in art.398 van het Wetboek van Koophandel, aangegaan met voormelde rederij en zijn vervolgens onderscheidelijk als koksjongen en als tremmer gemonsterd op het s.s. “Linge” voor een reis van IJmuiden naar de Oostzee. Op de dag van vertrek zijn beide aangeklaagden te 14 uur aan de wal gegaan zonder daartoe toestemming te hebben. Zij wisten, dat het vertrek o[ 21 uur was bepaald, maar ze zijn eerst te 22.30 uur aan de kade gekomen, toen hun schip was vertrokken. Na veertien dagen bij een Finse famielie te hebben gelogeerd, zijn ze met het m.s.”Kieldiep” naar Rotterdam gegaan. De hoofdinspecteur voor de scheepvaart voert aan, dat beide aangeklaagden de arbeidsovereenkomst onrechtmatig hebben verbroken, Zij hebben dit gedaan in jeugdige onbezonnenheid en missen hun monsterboekje reeds drie maanden. Voorgesteld wordt een verdere inhouding van drie weken. De Raad is, met hoofdinspecteur voor de scheepvaart, van oordeel, dat aangeklaagden de arbeidsovereenkomst onrechtmatig hebben doen eindigen. De Raad houdt rekening met de aangevoerde verzachtende omstandigheden. Inhouding van de monsterboekjes voor na te noemen tijd acht de Raad gerechtvaardigd. Mitsdien, recht doende: Houdt de monsterboekjes van Willem Bonsink, geboren November 1931, en Jacobus P. A. Verwey, geboren 28 Juni 1930 beiden wonende te 's-Gravenhage, in voor de tijd van drie weken ingaande op de dag der beslissing (22 October 1948). Aldus gedaan door de heren mr. W. A. Vos, eerste plv. voorzitter, C. H. Brouwer en G.J.. Barendse, leden, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris mr. A. Boosman en uitgesproken door voornoemde voorzitter ter openbare zitting van de Raad van 22 October 1948. (Get.) Vos; A. Boosman.
|