1955-03-00: |
Op 26.03.1955 in dichte mist aan de grond gelopen op de Yorkshire kust , 4 mijl N.W. van Whitby. De 5 bemanningsleden plus 1 vrouw en 3 kinderen worden gered.Ze was onderweg van Aberdeen naar Whitstable met een lading aardappelen. Haar lading werd gelost door middel van stalen kabels vanaf de rotsen. In.05.1955 zwaar beschadigd vlot getrokken. Op een ponton geplaatst en naar Whitby gesleept. Vervolgens voor Fl.125.000,- overgenomen door de verzekeringsmaatschappij “Vereniging Zeevaart “ als constructive total loss. Op 14.05.1955 verkocht aan Boontjes, de Breeden & Schaap te Rotterdam. Door de Nederlandse sleepboot “Hudson” (294/39) naar Wilton Feijenoord N.V. te Rotterdam gesleept voor reparaties. De teboekstelling wordt op 14-05-1955 doorgehaald. Vervolgens op 06.09.1955 weer doorverkocht aan Willem Visser te Sliedrecht en onder de naam “CONFID” gebracht.
Het Vrije Volk 26-03-155: Coaster LLEA op de rotsen. De 100 ton metende Groningse kustvaarder „Lea" is op ongeveer honderd meter van de kust van Yorkshire op de rotsen gelopen. Een vrouw en drie kinderen zijn door de reddingboot van Whitby van het vaartuig gehaald, maar de bemanning is aan boord gebleven. Het schip verkeert niet in onmiddellijk gevaar.Volgens reddingbootpersoneel was de vrouw, die van het schip werd afgehaald, de vrouw van de kapitein, zij droeg een baby in haar armen. Vijf bemanningsleden zijn aan boord van het kleine kustvaartuig gebleven, dat hoog en droog ligt. Zij zouden zo nodig over een zandbank naar de kust kunnen lopen. De plaats, waar het schip aan de grond is gelopen, is het toneel van tal van schipbreuken geweest. Volgens het volksgeloof oefenen de rotsen een magnetische aantrekkingskracht uit.
De Telegraaf 28-03-1955: Bemanning van Lea verlaat schip. Londen. Zondag (Reuter) De uit vijf koppen bestaande bemanning van de Groningse kustvaarder “Lea", die Zaterdag bij het Engelse plaatsje Whitby aan de grond liep, heeft het schip verlaten. De vrouw van de kapitein, mevrouw Scholten van der Veen en haar drie kinderen waren reeds eerder van boord gegaan.
Het Vrije Volk 28-03-1955: „LEA" nog niet vlot. De 200 ton metende Nederlandse kustvaarder "Lea" uit Groningen, die nabij Whitby- (Yorkshire) aan de grond was gelopen, heeft men Zaterdag niet vlot kunnen slepen. De vijf leden van de bemanning hebben het schip verlaten en hebben zich gevoegd bij de vrouw van de kapitein en haar drie kinderen, die reeds eerder van boord waren gegaan. Bij hoog water zullen Zondagochtend nieuwe pogingen om het schip los te trekken worden gedaan.
NvhN 20-08-1955: De stranding van de LEA. Groninger scheepskapitein 18 maanden onbevoegd. Inspecteur-generaal: sprake van opzet? Gistermorgen heeft de Raad voor de Scheepvaart, onder voorzitterschap van mr A. Dirkzwager, te Amsterdam, de zaak behandeld van de 37-jarige kapitein L. van der V. uit Groningen, kapitein-redereigenaar van het m.s. Lea, dat op 26 Maart j.l. bij Whitby strandde. Het was mooi weer, en het zicht was goed, verklaarde de kapitein. Hij had op gegist bestek gevaren, echter zonder te merken dat hij 40 mijl was ingezet. Na de stranding had hij, aan wal gekomen, een journaal opgemaakt en daarvoor een kladpapiertje gebruikt, dat niet meer in zijn bezit was. De verzekering heeft het schip afgeschreven en aan v. d. V. f 177.000 uitgekeerd. De inspecteur-generaal voor de scheepvaart, de heer J. Metz, noemde het bestek van de kapitein en diens wijze van navigeren ondeskundig. „Gezien het feit dat de betrokkene al 24 jaar vaart, waarvan 8 jaar als kapitein van een schip, kan ik moeilijk komen tot het voorstel aan de Raad om een onderzoek in te stellen naar de geschiktheid van kaptein v. d. V.", aldus de heer Metz. De inspecteur-generaal achtte de mogelijkheid niet uitgesloten, dat deze zaak elementen bevat, die de Raad zouden rechtvaardigen haar aan de Justitie voor te leggen. Hij zei voorts er niet van overtuigd te zijn dat het schip niet zonder opzet door de kapitein op de Engelse kust was gezet. Dit was echter een zaak voor de Justitie, aldus de heer Metz. De Raad beperkt zich tot de nautische schuldvraag. Hij stelde de Raad voor de gezagvoerder te straffen door hem de bevoegdheid als kapitein te varen te ontnemen voor de tijd van 18 maanden. De Raad besloot later conform dit voorstel.
NvhN 29-11-1955: Revisie-uitspraak Raad voor de Scheepvaart. Kapitein van Lea bevoegdheid voor 9 maanden ontnomen. De Raad voor de Scheepvaart hac deze zaak in revisie genomen, omdat het kladjournaal, dat op de eerste zitting evenals het gewone journaal, niet kon worden overgelegd en dat noodzakelijk was om te bepalen welke koers de kapitein heeft gevaren, inmiddels was gevonden. Het feit, dat de kapitein noch het scheepsdagboek noch het kladjournaal heeft overgelegd, terwijl na de stranding mogelijk is gebleken, dat de opvarenden bijna al hun bezittingen hebben kunnen redden, deed bij de Raad de vraag rijzen of deze stranding alleen aan verregaande zorgeloze navigatie moet worden toegeschreven dan wel of opzet hierbij aanwezig is geweest. Teneinde dit na te gaan, heeft de Raad dit geval voorgelegd aan de Officier van Justitie te Groningen. In eerste instantie was de Raad van oordeel dat de gezagvoerder alles heeft nagelaten om zijn navigatie te controleren. Conform het voorstel van de inspecteurgeneraal werd de kapitein zijn bevoegdheid voor de tijd van 18 maanden ontnomen. Nadien deelde de raadsman van de kapitein, mr A. C. W. Beerman uit Rotterdam, aan de Raad mede. dat het briefje, dat de gezagvoerder heeft gebruikt als kladjournaal en dat na de stranding vermist werd, inmiddels was gevonden. De raadsman vroeg een nieuw onderzoek. Eén der Raadsleden had tijdens deze tweede behandeling het vermoeden geuit, dat dit briefje pas naderhand zou zijn ingevuld. Het was n.l. „achterstevoren ingevuld". De inspecteur-generaai persisteerde bij zijn voorstel, om de kapitein 18 maanden zijn bevoegdheid te ontnemen. De Raad zegt nu van oordeel te zijn. dat het overgelegde z.g. kladjournaal geen enkel nieuw feit naar voren heeft gebracht en dat de daarin aangegeven koersen dezelfde zijn als de kapitein bij het onderzoek in eerste instantie had opgegeven. De Raad blijft bij zijn oordeel, dat de oorzaak van deze stranding op de Engelse kust nabij Whitby, is gelegen in de totaal onvoldoende navigatie van de kapitein.
De Raad voor de Scheepvaart te Amsterdam, die onlangs de kapitein van het motorschip Lea, de 37-jarige L. van der V. uit Groningen, wegens zijn schuld aan de stranding van zijn schip en wegens ernstige vermoedens van opzet, had gestraft tot het ontnemen van zijn bevoegdheid om als kapitein te varen voor de tijd van 18 maanden, heeft de kapitein thans bij een revisie-onderzoek gestraft met ontnemen van zijn bevoegdheid voor de tijd van 9 maanden. De Raad voor de Scheepvaart laat het verder aan het beleid van de Officier van Justitie te Groningen over of deze al dan niet gevolg wil geven aan de tegen de gezagvoerder destijds ingediende klacht. Tweede behandeling wekte twijfel aan schuld. Na de behandeling in eerste aanleg had de Raad het stellige vermoeden, dat de kapitein zijn schip had weggebracht. Hiervoor had de Raad een groot aantal omstandigheden in aanmerking genomen. In tweede instantie is volgens de Raad aan sommige van deze omstandigheden een uitleg gegeven, waardoor inderdaad twijfel zou kunnen rijzen aan de gegrondheid van de vermoedens van de Raad. „Het is te betreuren, dat de betrokkene, die ten tijde van de eerste zitting over al die gegevens reeds beschikte, heeft nagelaten deze ter kennis te brengen. Daardoor heeft de Raad de Officier van Justitie te Groningen van deze zaak op de hoogte gesteld. Dit zou de Raad niet hebben gedaan, zo hij bij de eerste zitting in deze zaak had beschikt over de later geproduceerde gegevens." „Daar de destijds ernstige vermoedens van opzet, al dan niet voorwaardelijk, bij het bepalen van de straf van invloed zijn geweest, beslist de Raad thans, in revisie, dat de in eerste instantie opgelegde straf wordt verminderd van 18 tot 9 maanden. De Officier van Justitie te Groningen kan dan al of niet gevolg geven aan de tegen de kapitein ingediende klacht." „Moreel en financieel nadeel”. Mr. Beerman had in tweede instantie betoogd, dat het door de Raad geuite vermoeden van opzet de kapitein veel morele schade heeft berokkend. „Als het waar is dat hij het schip heeft weggebracht, zou hij wel de grootste cynicus van de Nederlandse scheepvaart zijn. Immers zijn vrouw en kinderen waren op het moment van de stranding aan boord en de plaats waar het schip aan de grond liep, is zeer gevaarlijk." Voorts betekende stranding voor de kapitein nog een groot financieel nadeel, aldus de verdediger. Het schip was net gerepareerd en dat had de kapitein f 11.000.— gekost. De waarde van de boot was getaxeerd op f 178.000.—. De verzekering dekte echter maar voor f 177.000.—. Voordeel van de stranding kon de kapitein volgens de raadsman dus nooit hebben gehad. Daarom had de verdediger de verdenking van het „wegbrengen" van het schip van de hand gewezen.
NvhN 08-10-1955: Zware straf tegen kapitein van de LEA. Werd het schip „weggebracht?” Op 25 Maart van dit jaar liep in een dichte mist de Groninger kustvaarder Lea muurvast aan de grond nabij het Engelse plaatsje Ketleness. Donderdag heeft de Raad voor de Scheepvaart het vonnis in deze zaak uitgesproken. Een uitzonderlijk zwaar vonnis. De kapitein en eigenaar van de Lea, de heer L. v. d. V., wordt voor de tijd van achttien maanden de bevoegdheid ontnomen als kapitein te varen. De Raad acht de kapitein namelijk schuldig aan onvoldoende navigatie. Bovendien heeft de Raad besloten de stranding als een eventueel geval van wegbrenging (een geval van opzettelijke stranding of tot zinken brengen) voor te leggen aan de Officier van Justitie te Groningen. De Raad oordeelt het namelijk zeer vreemd, dat de kapitein journaal noch scheepsdagboek heeft kunnen overleggen, terwijl de opvarenden vrijwel al hun bezittingen hebben kunnen redden. Dit doet namelijk de vraag rijzen of deze stranding alleen maar aan zorgeloze navigatie moet worden toegeschreven, dan wel of hier sprake is van opzet. Tijdens de behandeling van deze zaak zijn verschillende onbegrijpelijke handelingen aan het licht gekomen. De kapitein heeft hoewel het rustig weer was en het schip niet was gezonken de scheepspapieren niet van boord gebracht en hij maakt later een journaal aan de hand van een stuk kladpapier, dat ook aanvankelijk al.niet voor de dag wilde komen. Het wegbrengen van schepen kwam vrij veel voor kort na de eerste wereldoorlog, toen IJmuider vissers hun trawlers aan de grond zetten om zodoende de verzekeringspenningen te kunnen opstrijken. Het is vijf en dertig jaar geleden dat de Raad voor de Scheepvaart het laatste geval van wegbrenging heeft behandeld. Het feit dat deze zaak wordt voorgelegd aan de Officier van Justitie te Groningen behoeft natuurlijk niet te betekenen, dat er tegen de heer L. v. d. V. een strafvervolging zal worden ingesteld. De Officier van Justitie gaat alleen dan tot vervolging over, wanneer hij daartoe redenen aanwezig acht.
Het Vrije Volk 08-10-155: Zaak naar Justitie. ,LEA' met opzet laten stranden? Heeft de Groningse kapitein L. van der V. op 26 Maart van dit jaar zijn schip „Lea" bij Whithby met opzet laten stranden? De Raad voor de Scheepvaart acht het mogelijk en zal deze zaak daarom aan de officier van Justitie voorleggen.Wegens verregaande zorgeloze navigatie heeft de Raad de kapitein zijn bevoegdheid voor de tijd van achttien maanden ontnomen. De Raad vond het vreemd, dat na de stranding vrijwel allebezittingen van de opvarenden konden worden gered, maar dat het scheepsjournaal niet kan worden overgelegd.
De Telegraaf 12-10-1955: Beroering in Groningen na „Lea”-zaak. Verwondering over een wantroeuwend vonnis. Groningen gelooft niet aan opzet. (Van een onzer verslaggevers) Groningen, Woensdag. Dat de Raad voor de Scheepvaart te Amsterdam kapitein L. van der Veen uit Groningen wegens het maken van een navigatiefout voor 18 maanden de bevoegdheid heeft ontnomen om als kapitein te varen — hetgeen een uitzonderlijk zware straf is — heeft in Groningse scheepvaartkringen verwondering gewekt. Nog groter werd de verbazing van de Groningers, die hier en daar zelfs plaats maakte voor verontwaardiging, toen het hoge college in Amsterdam mededeelde, dat het de officier van Justitie in Groningen zal vragen te onderzoeken of de kapitein zich aan een misdrijf heeft schuldig gemaakt. De stranding van de Groningse kustvaarder “Lea" (200 brt) in Maart van dit jaar aan de Engelse Oostkust werd in Groningen gezien als een „alledaags" ongeluk en ook na de opzienbarende uitspraak, hebben de kustvaartexperts in het Noorden het luchtje niet kunnen opsnuiven, dat er volgens de Raad toch aan deze stranding moet zitten.oed schip. De Groningers stellen zichzelf de vraag wat de drijfveer geweest zou kunnen zijn voor kapitein Van der Veen om ziin schip op de rotsen te zetten. Toch zeker niet de verzekeringspenningen. Met die bijna ƒ 180.000 zou hij dan zichzelf te kort doen. De „Lea" had zeker ƒ 200.000 en misschien zelfs wel ƒ 225 000 opgebracht als kapitein Van der Veen het schip had verkocht, want de „Lea" — in 1928 gebouwd in Hoogezand — was een goed scheepje en met zijn 200 brt van een zeer gevraagde en daardoor goed verhandelbare tonnage", verzekerde ons een kapitein. Dan zijn er nog meer feiten waardoor het „wegbrengen" van het schip zeer onwaarschijnliik wordt. Het schip had bij de stranding juist zijn periodieke inspectie achter de rug en daarbii had kapitein Van der Veen een groot bedrag aan reparatie betaald. Bovendien zou de Engelse kust niet de ideale plaats zijn geweest om het riskante karwei, dat het „wegbrengen" van een schip toch moet zijn, uit te voeren. Een bergingsexport die in Whitbv is geweest zei ons: „Als het schip 100 meter Zuidelijker was gestrand. was er nooit iemand meer af gekomen...." Reddingsboot: Nu konden, zij het met moeite, en uur na de stranding — dat was s' nachts om drie uur — de vrouw van de kapitein en haar drie kinderen — allen beneden de drie jaar — door de reddingboot van Whitby aan boord worden genonen. De bemanningsleden zijn de nacht van de stranding aan boord gebleven en 's morgens om circa halftien, toen het getij weer kwam opzetten door het reddingswezen Whitby met een Wipper-toestel van boord gehaald. Zij zijn circa een week in Whitby gebleven en keerden iedere dag, bij laag water, wanneer men om het schip heen kon lopen naar de „Lea" terug. De mannen hebben in die dagen hun eigen bezittingen en die van de kapitein in veiligheid gebracht. Nederlandse bergingsexperts lebben van de maatschappij waar de “Lea" was verzekerd opdracht gekregen het schip te bergen. Deze opdracht werd niet uitgevoerd: het schip werd als verloren beschouwd en aan kapiteineigenaar Van der Veen werden de verzekeringspenningen uitgekeerd. Later hebben andere bergingsexperts de verzekeringsmaatschappij gevraagd een poging te mogen doen. 't schip vlot te trekken. Zij deden dit bij springtij en die poging gelukte. De „Lea" ligt thans bij de werf Wilton-Fijenoord in Rotterdam en draagt inmiddels de naam “Confid". Ander schip. Met de verzekeringsgelden, de financiële hulp van zijn familie en twee banken kocht kapitein Van der Veen een ander schip, dat hii ook weer „Lea" noemde. Dit schip vaart thans met een „zet-kapitein". Het feit, dat de kapitein het scheepsjournaal niet heeft kunnen overleggen, terwijl alle bezittingen konden worden gered, kwam de Raad voor de Scheepvaart vreemd voor. „Maar", zegt men in Groningse scheepvaartkringen, ..dat is helemaal niet vreemd. Het is de eerste maal niet dat journaals wegspoelen. Zo goed als op de grote vaart de journaals worden bijgehouden, zo slecht gebeurt het op de kleine handelsvaart. De kustvaart-kapiteins weten vooruit, dat als het op het journaal aankomt, zij zichzelf bij de Raad voor de Scheepvaart de strop bezorgen. Dat weet iedereen ...." Als het over het „wegbrengen" van de „Lea" gaat, zegt men in Groningen „Neen, dat kan niet waar zijn". Of er een fout is gemaakt? „Dat is best mogelijk, maar dat die fout een zo grove was, dat er 18 maanden op moeten staan, dat kan er bij ons toch niet in". Wat het Justitie-onderzoek aangaat, dat wordt door de kapitein niet geschuwd, zo werd ons, namens hem door een familielid medegedeeld.
De Telegraaf 12-10-1955: Bestman Dekker neemt het op voor zijn kapitein. (Van een onzer verslaggevers) Utrecht. Woensdag. Nee, dat wil er bij mij niet in, dat kapitein Van der Veen de „Lea" met moedwil op de rotsen heeft gezet." zei Wouter Dekker (24) uit Utrecht. Hij was bestman — ongediplomeerde stuurman — op de „Lea", toen het schip toen het schip op 26 Maart bij Whitby aan de Engelse kust strandde: „Het gebeurde des nachts om ca 2 uur. De kapitein had de wacht, samer met matroos Arie Hoffmeister uit Amsterdam. Ik lag goed anderhalf uur in mijn kooi: samen met een Duitse matroos, had ik de wacht gehad van 's avonds 8 tot 12 uur. Wij hadden een koers gevaren, die de kapitein ons vooruit had opgegeven en dat was een goede koers," vertelde bestman Dekker. „Geen haar op mijn hoofd, die aan een stranding dacht, toon ik door de klap, waarmee het schip op de rotsen kwam, wakker schrok. Ik dacht aan een aanvaring en binnen vijf tellen stond ik aan dek. Wat de oorzaak van deze stranding is? In ieder geval geen navigatiefout," zei Wouter Dekker. „Ik denk, dat de nogal harde Oostenwind, die dwars aan akboord stond, ons te dicht onder de kust heeft gebracht. Daar merk je niets van. Bovendien was het zicht slecht — door de mist waren de vuren langs de Engelse kust niet te zien — en de zee was ruw. Er was pas ten flinke storm geweest. Tot die vas geluwd hebben wij drie dagen in Aberdeen liggen wachten."
NvhN 27-101955: „LEa” -zaak in revisie bij Raad voor de Scheepvaart (Van onze Amsterdamse correspondent) Zoals bekend, strandde het motorschip Lea nabij het Britse plaatsje Whitby omstreeks 2 uur in de nacht van de 26e Maart op de rotsachtige kust. Bij de behandeling van deze zaak in eerste instantie werd door de Inspecteur voor de Scheepvaart de verdenking geuit dat de kapitein-eigenaar zijn schip moedwillig zou hebben doen zinken („wegbrengen", zoals dat in zeemanstaai heet). En het was vooral tegen deze verdenking, dat de kapitein zich te weer stelde en revisie liet aanvragen op grond van het feit dat het bij de eerste behandeling afwezige kladjournaal en journaal nu gevonden waren. Aan de hand van de gegeven koersen bleek dat er dermate fout was genavigeerd, dat volgens de opgaven in het kladjournaal het schip zich 20 mijl uit de kust moest hebben bevonden op het moment dat het tegen deze zelfde kust te pletter liep. Heel uitvoerig ging men aan de hand van de zeekaarten de koersen, de posities, die de kapitein in zijn kladjournaal aangaf na en kwam daarbij tot de ontdekking dat deze posities helemaal niet klopten met de mogelijke werkelijkheid, want dat sommige opgegeven koersen zó lagen dat het schip over land gevaren zou moeten hebben. Bij het kladjournaal bevond zich een papiertje waarop de verschillende koersen en posities van de verschillende dagen van de reis Aberdeen naar de Theemsmonding volkomen door elkaar waren. Op het briefje stonden allereerst de koersen van de 25e Maart, vervolgens die van 21 Maart en tenslotte die van de 9e Maart. Deze vreemde manier van aantekenen ontlokte een der leden van de Raad voor de Scheepvaart de opmerking: „Zo doet een Chinees het óók" Tevens werd van de zijde van de Raad de twijfel geuit of de kapitein het bewuste kladbriefje niet achteraf, dus na de ramp zou hebben ingevuld.
Omdat er nieuwe aspecten in de zaak van de stranding van de Groninger coaster Lea zouden zijn, heeft de verdediging van de kapiteineigenaar van dit schip een revisiebehandeling voor de Raad van de Scheepvaart te Amsterdam verkregen. Deze zitting werd Woensdagmiddag gehouden en hoewel nu zowel het journaal als het kladjournaal op de groene tafel van de Raad verschenen, zei de Inspecteur voor de Scheepvaart, dat hy geen nieuwe aspecten in deze zaak zag. Hij vroeg dezelfde straf als in de vorige zitting — 18 maanden ontzegging van de kapiteinsbevoegdheid — tegen de 37-jarige kapitein L. v. d. V. Roekeloos navigeren. De Inspecteur voor de Scheepvaart noemde het navigeren van kapitein v. d. V. roekeloos en hij merkte op, dat het niet eens meer nonchalant te noemen was. Volgens hem bevatte het klad journaal hoegenaamd geen nieuwe aspecten en hij concludeerde dan ook dat de kapitein van de Lea uitermate roekeloos zou hebben gevaren. Hij zag dan ook geen enkele aanleiding om op het reeds genomen besluit terug te komen. Hij vroeg daarop de Raad voor de Scheepvaart dezelfde straf te willen opleggen als in de eerste instantie werd gegeven. De verdediger van de kapitein, mr Beerman, begon met vast te stellen dat de tegen zijn cliënt geuite verdenking dat deze zijn schip zou hebben, weggebracht de ergste voor de man geweest was. Het zou hem enorme schade hebben berokkend. „Mijn cliënt moet wel de grootste cynicus geweest zijn, die ooit de wateren bevaren heeft als hij werkelijk zijn schip zou hebben weggebracht", zei de verdediger. Hij releveerde dat de vrouw en de drie kinderen van de kapitein aan boord waren tijdens het ongeluk en dat het schip verzekerd was voor f 177.000, (naar wij vernemen moet dit zijn f 166.000. De lading was verzekerd voor f 11.000. Red. N. v. h. N.) terwijl de getaxeerde waarde op minstens f 178.000 gelegen moet hebben. Hij vroeg de Raad dan ook in de allereerste plaats de kapitein van de blaam van de verdenking van het wegbrengen te willen zuiveren en pleitte vervolgens voor een mildere straf. Op een later te bepalen tijdstip zal de Raad voor de Scheepvaart in deze zaak schriftelijk uitspraak doen.
De Wwaarheid 29-11-1955: Kapitein van „LEA” 9 maanden geen bevoegdheid 'Opzettelijke Stranding', zegt Raad van Scheepvaart. Amsterdam, 29 November. De Raad voor de Scheepvaart heeft de 37-jarige kapitein L. v. V. van het Groningse motorschip „Lea" voor negen maanden de bevoegdheid ontnomen wegens „schuld aan de stranding" van zijn schip. De Raad heeft het geval voorgelegd aan de Officier van Justitie te Groningen en laat het aan deze over of hij al dan niet gevolg wil geven aan een destijds tegen de gezagvoerder ingediende klacht, nl. dat de stranding opzettelijk zou zijn geschied. De „Lea" strandde op de Engelse kust bij Whitby. Het feit, dat de opvarenden bijna al hun bezittingen hebben kunnen redden deed bij de Raad de vraag rijzen of deze stranding alleen aan verregaande zorgeloze navigatie moest worden toegeschreven.
De raadsman van de kapitein, mr A. Beerman, heeft het vermoeden van opzet ongegrond genoemd. „Als het waar is, dat hij zijn schip heeft weggebracht, zou hij wel de grootste cynicus van de Nederlandse scheepvaart zijn", aldus mr Beerman, „Immers zijn vrouw en kinderen waren op het moment van de stranding aan boord en, de plaats waar het schip aan de grond liep, is zeer gevaarlijk".Voorts betekende stranding voor da kapitein een groot financieel nadeel. De waarde van het schip was getaxeerd op ƒ178.000,—, er was pas voor ƒ11.000,— reparatie aan verricht en de verzekering dekte de schade slechts voor ƒ 177.000.
De Telegraaf 30-11-1955: Raad voor de Scheepvaart herzag vonnis. Straf kapitein „Lea” nu gehalveerd. Beschuldiging van opzet ingetrokken.Amsterdam. Dinsdag. De kapitein van het motorschip „Lea", de 37-jarige L. van der V. uit Groningen die door de Raad voor de Scheepvaart te Amsterdam wegens schuld aan de stranding van zijn schip en wegens ernstige vermoedens van opzet, onlangs werd gestraft tot het ontnemen van zijn bevoegdheid om als kapitein te varen voor de tijd van 18 maanden, is thans bij een revisie-vonnis gestraft met ontnemen van zijn bevoegdheid voor de tijd van negen maanden. De Raad voor de Scheepvaart laat het verder aan het beleid van de officier van Justitie te Groningen over of deze al dan niet gevolg wil geven aan de tegen de gezagvoerder destijd ingediende klacht. De Raad voor de Scheepvaart had deze zaak in revisie genomen, omdat het kladjournaal, dat op de eerste zitting evenals het gewone journaal niet kon worden overgelegd en dat noodzakelijk was om te bepalen welke koers de kapitein heeft gevaren, inmiddels was gevonden. De raad zegt van oordeel te zijn, dat het overgelegde kladjournaal geen enkel nieuw feit naar voren heeft gebracht en dat de daarin aangegeven koersen dezelfde zijn als de kapitein bij het onderzoek in eerste instantie had opgegeven. De raad blijft bij zijn oordeel, dat de oorzaak van deze stranding op de Engelse kust nabij Whitby, is gelegen in de totaal onvoldoende navigatie van de kapitein. Hij wordt dan ook opnieuw schuldig geacht. Geen opzet; Na de behandeling in eerste aanleg had de raad het stellige vermoeden, dat de kapitein zijn schip had weggebracht. Hiervoor had de raad een groot aantal omstandigheden in aanmerking genomen. In tweede instantie is volgens de raad aan sommige van deze omstandigheden een uitleg gegeven, waardoor inderdaad twijfel zou kunnen rijzen aan de gegrondheid van de vermoedens van de raad. „Het is te betreuren, dat de betrokkene, die ten tijde van de eerste zitting over al die gegevens reeds beschikte, heeft nagelaten deze ter kennis te brengen. Daardoor heeft de raad de officier van Justitie te Groningen van deze zaak op de hoogte gesteld. Dit zou de raad niet hebben gedaan, zo hij bij de eerste zitting in deze zaak had beschikt over de later geproduceerde gegevens „ Daar de destijds ernstige vermoedens van opzet, al dan niet voorwaardelijk bij het bepalen van de straf van invloed zijn geweest, beslist de raad thans, in revisie, dat de in eerste instantie opgelegde straf wordt verminderd van 18 tot 9 maanden. De officier van Justitie in Groningen kan dan al of niet gevolg geven aan de tegen de kapitein ingediende klacht". |