1952-11-05: |
Bijvoegsel van de Nederlandse Staatscourant van Woensdag 21 Juli 1954, no.138 No.63 Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart in zake het aan de grond lopen van het motorschip „Friedi" nabij Stubbekjöbing en nabij Kalmar. Betrokkenen: de kapitein en de bestman. Op 5 November 1952 is het motorschip „Friedi", op de reis van Odense naar Helsinki, aan de grond gelopen nabij Stubbekjöbing en op 7 November 1952 nabij Kalmar. In overeenstemming met het voorstel van de inspecteur-generaal voor de scheepvaart besliste een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 29 der Schepenwet, dat de Raad een onderzoek zou instellen naar de oorzaak van deze strandingen en dat het onderzoek tevens zou lopen over de vraag of niet het ongeval mede te wijten is aan de schuld van de kapitein van de „Friedi", H. van Wijk, wonende te Kropswolde, en de bestman B. Brockschmidt, wonende te Delfzijl. Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 9 Maart 1954 en 17 Juni 1954 in tegenwoordigheid van de inspecteur voor de scheepvaart J. Metz. De Raad nam kennis van de stukken van het voorlopig onderzoek der Scheepvaartinspectie, waarbij een proces-verbaal van de verhoren van (de kapitein en de bestman, zomede van het scheepsdagboek en de door de kapitein gebruikte Deense kaart no. 161 — Bögeström — en de Duitse kaart no. 179 — Kalmarsund —, en hoorde op 9 Maart 1954 de kapitein H. van Wijk en op 17 Juni 1954 de bestman B. Brockschmidt als betrokkenen buiten ede. De voorzitter zette de betrokkenen, aan wie voormelde beslissing was meegedeeld, doel en strekking van het onderzoek uiteen en gaf hun gelegenheid tot hun verdediging aan te voeren hetgeen zij daartoe dienstig achtten, hun daarbij het laatste woord latende. Uit de verklaringen en bescheiden is de Raad het volgende gebleken: Het motorschip „Friedi" is een Nederlands schip, toebehorende aan H. Zweep en F. Brockschmidt, te Delfzijl. Het schip meet 197 brutoregisterton en wordt voortbewogen door een 180 pk-motor. Op 22 October 1952 was te Antwerpen kapitein H. van Wijk aan boord gekomen; als bestman deed dienst de zoon van een der eigenaars. Op 4 November 1952, te 16 uur, vertrok de „Friedi", beladen met kippegrit, van Odense, met bestemming Helsinki. De diepgang was vóór 6'6", achter 7'8". De bemanning bestond, inclusief de kapitein, uit 6 personen. De kapitein nam zijn route door de Grönsund en nam zelf de wacht van 20 tot 24 uur. Te 0 uur van 5 November 1952 werd de kapitein afgelost door de bestman. De kapitein achtte deze voldoende geschikt om alleen wacht te lopen in de Grönsund; de bestman maakte volgens de kapitein geen bezwaar daartegen. Te 4 uur kwam de kapitein weer op de brug; het was regenachtig met matig zicht. De kapitein ging eerst in de kaart kijken; terwijl hij hiermee bezig was, liep het schip aan de grond; de bestman was nog in het stuurhuis. De bestman heeft verklaard, dat het te 0 uur reeds buiig weer was met regen en Z.Z.W.-wind 4, doch met goed zicht. De bestman had nog nimmer het Smaalandsvaarwater en de Grönsund bevaren; hij had er evenwel geen bezwaar tegen de wacht over te nemen. Toen de bestman tegen de kapitein zei, dat hij dit traject nimmer had bevaren, antwoordde deze: „wacht is wacht". Te 0.15 uur werd Omösundboei gepasseerd en te 2.50 uur Orehoved op 1/3 mijl afstand. Na het passeren van de Storströmbrug heeft de bestman eerst gevaren in de witte sector van Bogö en vervolgens in de witte sector van Stubbekjöbing. Tussen Bogö en Stubbekjöbing kwam de kapitein op de brug. De bestman maakte hem er opmerkzaam op, dat hij, zodra de lichten van de lichtenlijn van Harbölle Pynt ineen waren, daar op aan moest sturen. De bestman zag beide lichten, maar de kapitein kon maar één licht onderscheiden. De kapitein ging daarop naar de brug met een kijker om beter te kunnen zien. Ondertussen liep de „Friedi" door in de witte sector van Stubbekjöbing, zelfs nadat men door de lichtenlijn van Harbölle Pynt was gevaren. Het licht van Stubbekjöbing was juist groen geworden, toen de „Friedi" aan de grond liep. Het gelukte niet met eigen middelen vlot te komen. Na 14.15 uur werd 15 ton der lading in een vissersschip gelost. Op 6 November 1952 kwam de „Friedi" vlot; zij ging te 1.10 uur ten anker, nam de geloste lading weer over en hieuwde te 9.15 uur haar anker en meerde te 11.45 uur te Stubbekjöbing. Te 14.50 uur kon de reis worden voortgezet. Op 7 November 1952, te 16 uur, toen het schip zich in de Kalmarsund bevond, 3 mijl voorbij Utgrunden, kreeg de bestman de wacht. De kapitein verklaarde, dat hij de bestman voldoende bekwaam achtte om het schip door de Kalmarsund te brengen, en de bestman maakte er geen bezwaar tegen, de „Friedi" alleen door de Kalmarsund te navigeren. De bestman wist, dat hij bij bijzonderheden de kapitein moest waarschuwen. De kapitein ging te 16 uur naar zijn hut en ging slapen. Te omstreeks 18 uur werd de kapitein wakker, doordat de motor langzaam begon te lopen. Hij ging naar het stuurhuis en zag, dat het schip vrijwel geen vaart meer had. Het was goed zicht; alle lichten van de Kalmarsund waren te zien. Terwijl de kapitein nog bezig was zich te oriënteren, liep de „Friedi" aan de grond. De bestman heeft verklaard, dat hij op 7 November 1952, te 16 uur, de wacht kreeg en dat de kapitein order gaf hem te waarschuwen bij Tradgardsgrund-boei. Nabij deze boei gekomen, minderde de bestman te 17.45 uur vaart. Het schip voer toen in de witte sector van Skansgrund. De kapitein kwam uit eigen beweging op de brug. De bestman was nog nimmer op zijn wacht door de Kalmarsund gekomen. De kapitein wilde Skansgrund aan bakboord houden; hij dacht dat het een walvuur was. Dit licht werd daarom aan bakboord gebracht. Toen de bestman daarop de kapitein waarschuwde, dat hij stenen vooruit zag, antwoordde de kapitein, dat Skansgrund aan bakboord kon worden gepasseerd. Het licht werd eerst groen, daarna rood. Met langzaam draaiende motor werd Skansgrund aan bakboord gepasseerd, maar kort daarop, te 18.10 uur, liep de „Friedi" aan de grond. Het gelukte niet met eigen middelen vlot te komen. De volgende dag, te 13 uur, loste men ongeveer 10 ton lading in een lichter en kwam de „Friedi" te 15.30 uur vlot. Hierna werd geankerd en de geloste lading weer ingenomen. Te 17 uur was men hiermee gereed. Het schip bleek geen water te maken. Op 9 November 1952 werd te 13.40 uur gemeerd te Kalmar. Op 10 November 1952 werd de kapitein afgelost en te 17.50 uur werd de reis voortgezet. Ter zitting van 9 Maart 1954 verklaarde de kapitein, dat hij eerst 22 October 1952 aan boord was gekomen. Hij meende aanvankelijk, dat de bestman gediplomeerd was, maar bemerkte later, dat dit niet het geval was. De bestman was de zoon van een der eigenaars en een oomzegger van de andere. Betrokkene achtte deze toestand niet goed; hij had dan ook weleens moeilijkheden met de bestman gehad. Toen betrokkene te 0 uur van 5 November 1952 de wacht overgaf, deelde hij de bestman mee, hem bij bijzonderheden te roepen. Betrokkene kwam te circa 4 uur op de brug: de bestman had hem tevoren geroepen. Betrokkene zag, toen hij op de brug kwam, recht vooruit een wit licht en vroeg welk dit was. De bestman antwoordde, dat dit Stubbekjöbing was. Toen bij het overgeven van het roer door de roerganger even werd gegierd, zag betrokkene rood en groen van het vuur. Betrokkene zag het hoge licht van Harbölle Pynt, maar niet het lage; hij vroeg de bestman of deze ook het lage vuur zag; deze antwoordde bevestigend; onder de wal lagen enige kusters ten anker; betrokkene acht het mogelijk, dat een van deze het lage licht van Harbölle Pynt heeft onderschept. Betrokkene heeft nog met de kijker gekeken, maar zag het lage licht niet. Hij gaf de bestman geen order een peiling van dit vuur te nemen. Betrokkene ging daarna in de kaart kijken, welke in het stuurhuis lag; de bestman bleef uitkijken. Korte tijd later liep de „Friedi" aan de grond. Betrokkene is van mening, dat, nu de bestman bleef uitkijken en had beweerd het lage geleidelicht te zien, hij koers had moeten veranderen naar de lichten van Harbölle Pynt. Het schip was ongeveer 600 m te ver in de oude koers doorgelopen. Wat het vastlopen in de Kalmarsund betreft, verklaarde betrokkene ter zitting, dat hij op 7 November 1952, te 16 uur, de wacht overgaf aan de bestman. Men was toen ongeveer 3 mijl voorbij Utgrunden. Betrokkene gaf de bestman opdracht in de witte sector van Skansgrund de Kalmarsund in te lopen en dit licht aan stuurboord te houden. Betrokkene wist, dat de bestman weleens eerder door de Kalmarsund was geweest, maar wist niet, dat dit niet op diens wacht was gebeurd. Betrokkene had liever de route beoosten Oland genomen, maar de bestman had hem gezegd, dat er van dat traject geen kaarten aan boord waren. Betrokkene had de bestman geen opdracht gegeven hem op een bepaald moment of bepaalde plaats te roepen. De bestman moest hem alleen waarschuwen, wanneer er iets bijzonders was. Te omstreeks 18 uur werd betrokkene wakker, doordat hij hoorde, dat de bestman met de motor manoeuvreerde. Hij ging direct naar de brug; het schip lag vrijwel stil. Betrokkene zag een groen vuur recht vooruit en een groen vuur even voorlijker dan dwars aan bakboord. Hij vroeg de bestman welke lichten dit waren. De bestman zei, dat het vuur vooruit dat van Skansgrund was en dat aan bakboord een vuur op het eilandje Grimskar. Betrokkene begreep direct, dat dit niet juist kon zijn. Voor Skansgrund ligt geen eilandje met een vuur er op. Betrokkene wilde achteruitgaan en zette de motor op volle kracht achteruit; tegelijkertijd liep het schip vast. Betrokkene neemt aan, dat de bestman het licht van Ombojmugen een halve mijl voorbij Skansgrund voor dit licht had aangezien; het licht van Skansgrund was daarbij aan bakboord gehouden. Het schip was dwars van Skansgrund op circa 50 m afstand daarvan vastgelopen. Ter zitting van 17 Juni 1954 verklaarde de bestman, dat hij ongeveer twee jaar als bestman voer en hij daarvóór 1½ jaar als matroos had gevaren. Nadat hij op de H.W. van 5 November 1952, te 3.40 uur, Bogö was gepasseerd, liet betrokkene de kapitein roepen. Het schip voer toen recht op Stubbekjöbing aan; betrokkene zag de beide lichten van Harbölle Pynt. Hij wees deze de kapitein aan. De kapitein zag slechts één licht; hij ging even in het stuurhuis en ging dan met een kijker zoeken naar het andere licht van Harbölle Pynt. Betrokkene merkte op, dat de lichten, die eerst noord open waren geweest, door elkander liepen en vervolgens zuid open kwamen te staan. Betrokkene wees er de kapitein op, dat de lichten zuid open waren gekomen en dat het tijd was naar bakboord koers te veranderen. Ondertussen liep de „Friedi" steeds op het licht van Stubbekjöbing aan. Toen dit licht groen werd, gaf de kapitein de roerganger order op dit groene licht aan te blijven sturen. Tenslotte gaf betrokkene de roerganger order bakboorduit te gaan. De kapitein vond dit toen goed, maar het was toen te laat en het schip liep bij de haven van Stubbekjöbing aan de grond. Betrokkene deelde de Raad nog mee, dat hij wel van mening was, dat hij was afgelost door de kapitein, maar hij bleef nog even boven, omdat de kapitein beide lichten van Harbölle Pynt nog niet zag. Wat het aan de grond lopen in de Kalmarsund betreft, verklaarde de bestman, dat hij op 17 November 1952, te 16 uur, de wacht kreeg. Men bevond zich toen 3 mijl voorbij Utgrunden. De kapitein gaf opdracht geroepen te worden bij Tradgardsgrund-boei. Betrokkene heeft dit niet gedaan. Betrokkene had het licht van Skansgrund al lange tijd vooruit; hij wist, dat hij dit aan stuurboord moest passeren. Betrokkene voer aanvankelijk in de witte sector van dit licht, maar liep naar stuurboord eerst in de groene, vervolgens in de rode sector. De kapitein was even tevoren bovengekomen. Betrokkene geeft toe, dat hij zich in enige lichten heeft vergist en dat het schip door zijn fout aan de oostkant van Skansgrund is geraakt en daar vastgelopen. De inspecteur voor de scheepvaart voerde aan, dat bij het eerste ongeval op 5 November 1952 de bestman de H.W. liep, terwijl het schip varende was in de Grönsund. Tegen het eind van zijn wacht voer hij in de witte sector van het licht van Stubbekjöbing en moest weldra naar bakboord gaan naar de lichtenlijn van Harbölle Pynt. De kapitein werd gewekt en kwam boven even vóórdat de lichten in lijn waren. Er is toen een misverstand geweest over de vraag wie toen de wacht had. De kapitein zag maar één licht van Harbölle en ging dan in de kaart kijken. Nu hij dit licht aan bakboord zag, is het onbegrijpelijk, dat hij dit niet liet peilen, nu hij het andere niet zag. Een licht kan niet branden of afgedekt zijn door een schip er vóór. Hij wist na een blik in de kaart, hoe de situatie was. Hij had de bestman moeten laten manoeuvreren of deze een peiling laten nemen. De kapitein gaat daarom niet vrijuit. De bestman meende, dat hij al was afgelost, daar de kapitein reeds een order aan de roerganger had gegeven. Hij had kordater moeten zijn en zelf het schip op Harbölle Pynt moeten aanleggen. Wanneer men op het eind van de wacht koers moet veranderen, moet dit worden gedaan door degeen, die zal worden afgelost, en deze moet eerst daarna de wacht overgeven. De inspecteur is van mening, dat de bestman wel enige schuld treft. In de Kalmarsund liet de bestman na de kapitein tijdig te waarschuwen. Door gebrek aan ervaring vergiste hij zich in de lichten en passeerde Skansgrund aan de verkeerde kant. De inspecteur merkt nog op, dat de kapitein wel wat gemakkelijk aannam, dat de bestman de ervaring had op vrij moeilijke trajecten zelfstandig wacht te kunnen lopen. Daar deze feiten reeds lang zijn geleden en beide betrokkenen daarna geen ongevallen meer hebben gehad, stelt de inspecteur de Raad voor, de kapitein voor zijn schuld bij het vastlopen bij Stubbekjöbing te straffen door het uitspreken van een berisping en de bestman voor zijn schuld bij het vastlopen in de Kalmarsund te straffen eveneens door het uitspreken van een berisping. Het oordeel van de Raad luidt als volgt: Het motorschip „Friedi" is op een zelfde reis tweemaal, met een tussenpoos van twee dagen, gestrand. De eerste maal, op 5 November 1952, bevond het schip zich, toen de kapitein voor het overnemen van de wacht op de brug kwam, nabij Stubbekjöbing, in de bocht van het vaarwater, waar over bakboord de lichtenlijn van Harbölle Pynt moest worden gevolgd. Het is echter in de groene sector van Stubbekjöbing dichtbij de haven aan de grond gelopen. De kapitein had toen de wacht reeds overgenomen; hij had alleen roercommando gegeven. De bestman had hem gezegd, dat hij zelf twee lichten van Harbölle Pynt zag, daarna had de kapitein nog met de kijker naar die lichten uitgezien, maar hij zag er slechts één en ging in de kaart kijken. Men was reeds zo ver het licht van Stubbekjöbing genaderd, dat bij het gieren rood en groen werd waargenomen; naar schatting was het schip 600 m te ver doorgelopen. De kapitein had een peiling moeten laten nemen en op de aanwijzing van de bestman bakboorduit kunnen gaan of stoppen. Hij heeft dus schuld aan het aan de grond lopen en moet daarvoor worden gestraft. De Raad is wel van mening, dat de bestman nagelaten heeft duidelijk genoeg aan de kapitein te zeggen, dat hij de lichten van Harbölle Pynt reeds zuid open zag, zodat er gevaar was. Hij besefte, dat de kapitein de situatie nog niet overzag. Ook al heeft men formeel niet meer de verantwoordelijkheid, toch brengt een juist begrip van de verhoudingen mede, dat men de kapitein ernstig waarschuwt, als men al niet zo ver wil gaan van in te grijpen om erger te voorkomen. Aanleiding tot bestraffing van de bestman is er echter om deze reden niet. De tweede maal, op 7 November 1952, is het schip in de Kalmarsund oost van het licht van Skansgrund en even daar voorbij vastgelopen, terwijl de bestman wacht liep. De kapitein was wel boven, maar midden onder de wacht daar gekomen, omdat hij gehoord had, dat er gemanoeuvreerd werd. De bestman heeft voor de Scheepvaartinspectie een voor de kapitein ongunstige verklaring afgelegd, maar is daarop ter zitting teruggekomen en heeft erkend, dat hij het volgende groene licht (vermoedelijk dat van Ombojmugen) heeft gehouden voor het groene licht van Skansgrund. Hij zal aanvankelijk wel hebben gevaren op het gewoonlijk duidelijk herkenbare Skansgrund, dat aan stuurboord moest worden gepasseerd, maar heeft dit licht op onverklaarbare wijze losgelaten. Hier heeft de bestman schuld. De Raad straft mitsdien kapitein H. van Wijk, geboren 24 September 1907, wonende te Kropswolde, ter zake van het aan de grond lopen nabij Stubbekjöbing, door het uitspreken van een berisping en de bestman B. Brockschmidt, geboren 8 Mei 1928, wonende te Delfzijl, ter zake van het aan de grond lopen nabij Kalmar, eveneens door het uitspreken van een berisping. Aldus gedaan door de heren prof. mr. J. Offerhaus, voorzitter, C. H. Brouwer, H. A. Broere en L. Meulman, leden, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris, mr. A. Boosman, en uitgesproken ter openbare zitting van de Raad van 17 Juni 1954. (Get.:) J. Offerhaus, A. Boosman. |