1951-01-02: |
NvhN 03-01-1951: De Gesina aan Zweedse Z.O. Kust gestrand. De 325 ton metende Groningse kustvaarder Gesina uit Delfzijl is Dinsdagmiddag ter hoogte van het eiland Smaagoe aan de Zweedse Z.O. kust gestrand. Een bergingsvaartuig Is uitgevaren. De Gesina maakt veel water.
Bijvoegsel van de Nederlandse Staatscourant van Vrijdag 22 Juni 1951, no.119 No.34 Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart in zake het aan de grond lopen van het motorschip „Gesina" nabij Vastervik (Oostkust Zweden). Betrokkene: de kapitein W. Fortuin. Op 2 Januari 1951 is het motorschip „Gesina", op de reis van Vastervik naar Oxelösund, tussen de eilanden varende, aan de grond gelopen. Met behulp van een bergingssleepboot werd het schip op 4 Januari vlot gebracht; hierna keerde de „Gesina" naar Vastervik terug. In overeenstemming met het voorstel van de inspecteur-generaal voor de scheepvaart besliste een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 29 der Schepenwet, dat de Raad een onderzoek zou instellen naar de oorzaak van dit aan de grond lopen. Bovendien besliste genoemde commissie, eveneens in overeenstemming met het desbetreffende voorstel van de inspecteur-generaal voor de scheepvaart, dat het onderzoek tevens zou lopen over de vraag of niet het ongeval mede is te wijten aan de schuld van de kapitein van de „Gesina" W. Fortuin, wonende te Delfzijl. Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 24 April 1951, in tegenwoordigheid van de inspecteur voor de scheepvaart G Moolenburgh. De Raad nam kennis van de stukken van het voorlopig onderzoek der Scheep- vaartinspectie, waarbij processen-verbaal van de verhoren van de kapitein en de stuurman van de „Gesina" en de gebruikte Zweedse kaart no. 253, en hoorde de kapitein, voornoemd, als betrokkene buiten ede. De voorzitter zette de betrokkene, aan wie voormelde beslissing bij deurwaarders- exploit was betekend, doel en strekking van het onderzoek uiteen en gaf hem gelegenheid tot zijn verdediging aan te voeren hetgeen hij daartoe dienstig achtte, hena daarbij het laatste woord latende. Uit de verklaringen en beseheiden is de Raad bet volgende gebleken: Het motorschip „Gesina" is een Nederlands schip, toebehorende aan W. Fortuin, te Delfzijl. Het meet 278,5 bruto- registerton en wordt voortbewogen door een 195 pk Brons-motor. De bemanning bestond, inclusief de kapitein, uit 6 personen. Op 2 Januari 1951 te 13.15 uur vertrok de „Gesina" in ballast van Vastervik met bestemming Oxelösund. De voor- en achterpiek en de dieptank waren met ballastwater gevuld. De kapitein nam voor dit traject geen loods, daar hij aanvankelijk van plan was buitenom te gaan. Het was goed helder weer, maar de wind was O.t.N. 7. Toen de „Gesina" te 14.05 uur bij Vasterbaden kwam en er een hoge zee bleek te staan, besloot de kapitein terug te keren en de route zoveel mogelijk tussen de eilanden te nemen. Hij was weliswaar nooit tevoren daar geweest, maar hij beschikte over een goede kaart van dit gebied en wilde, vóórdat het donker werd, op de ankerplaats bij Kalvö ten anker gaan en daar de nacht overliggen. Te 15.00 uur werd Björkö gepasseerd; alle prikken lagen blijkbaar op hun plaats. Men voer volle kracht 8 mijl per uur, maar toen in de Björkösund licht ijs werd ontmoet, werd vaart geminderd tot 6 mijl, hoewel men nog geen hinder van dit ijs ondervond. Tegen 15.30 uur bevond de „Gesina" zich benoorden Smagö; men had nog voldoende daglicht. De kapitein stond met de stuurman, die stuurde, in het stuurhuis. Na het passeren aan bakboord van de prik benoorden Bastuholm voer men met dezelfde koers door. Te 15.30 uur liep de „Gesina" ter hoogte van de oostpunt van Bastuholm plotseling aan de grond. Direct werd de schroef gestopt en zodra werd bemerkt, dat het ruim water maakte, werd daarop gepompt. De pomp kon het binnenstromende water niet bijhouden, ook niet nadat pogingen waren gedaan een zeil om te nemen. De voorpiek en dieptank werden nu leeggepompt. De kapitein ging vervolgens met de boot aan de wal en vroeg telefonisch sleepboothulp. De volgende dag kwam een sleepboot met bergingsmateriaal en een duiker. Nadat de lekkage door de duiker zo goed mogelijk was gestopt, werd de „Gesina" op 4 Januari met behulp van de sleepboot vlotgebracht. Vervolgens voer zij, begeleid door de sleepboot, naar Vastervik terug. Ter zitting heeft de kapitein verklaard, dat hij, toen hij benoorden Bastuholm voer, met de kijker uitkeek naar een verder liggende prik; deze prik bleek plat te liggen. Het was voor de navigatie ter plaatse nog niet nodig om deze prik te verkennen, maar betrokkene vreesde, dat deze prik en mogelijk andere door ijs zouden zijn verdreven; in dit geval had hij terstond ten anker willen gaan. Doordat betrokkene even te lang naar de bewuste prik had gezocht, gaf hij te laat order bakboorduit te gaan en liep de „Gesina" op een steen, waarvan de ligging hem bekend was. Betrokkene wijst er op, dat hij zeer veel ervaring heeft met varen door de Scheren en daar nooit een loods neemt, als dit niet speciaal wordt voorgeschreven. Betrokkene merkt voorts op, dat hij sleepboothulp zó nodig achtte om vlot te komen, dat hij, als enige, die Zweeds sprak, het gewenst vond zelf aan de wal te gaan om telefonisch hulp te vragen. De inspecteur voor de scheepvaart voert aan, dat het vastlopen van de „Gesina" veel lijkt op het dezer dagen door de Raad behandelde vastlopen van motorschip „Erebus". Hier was de kapitein van de „Gesina" niet plaatselijk bekend, hoewel hij goed op de hoogte is van het varen door de Scheren. De kapitein meende geen loods nodig te hebben, daar hij een goede kaart had, en hij volgde de in die kaart aanbevolen route. Hij heeft te lang naar een prik uitgekeken en daar er geen speling was, liep het schip vast. De kapitein geeft zijn fout toe. Voorts meent de inspecteur, dat de kapitein door zelf aan de wal te gaan, op de beste wijze hulp voor zijn schip inriep. De inspecteur merkt nog op, dat hij het kan billijken, dat een kapitein, mits voorzien van goede kaarten, wel eens een risico moet nemen bij het bevaren van een vreemd vaarwater. Kapitein Fortuin is deze keer ongelukkig geweest. De inspecteur stelt de Raad voor, om op kapitein W. Fortuin geen strafmaatregel toe te passen. Het oordeel van de Raad luidt als volgt: Het motorschip „Gesina" is aan de grond gelopen, omdat de kapitein niet tijdig bakboorduit is gegaan om een bekende steen vrij te varen, zulks omdat hij te veel aandacht besteedde aan het zoeken naar een verder liggende prik. De Raad is van oordeel, dat betrokkene, die veel ervaring heeft van het navigeren in de Zweedse Scheren, niet onverantwoordelijk heeft gehandeld door onder de gegeven omstandigheden de door hem gekozen route te varen. Betrokkene heeft nauwkeurig en deskundig genavigeerd totdat hij, uitkijkende naar een verder gelegen prik, zijn aandacht liet afleiden van de nabijgelegen klip, waarvan ligging en bestaan hem bekend waren. De hier gemaakte fout acht de Raad niet zwaar genoeg om het opleggen van een disciplinaire maatregel tegen deze kapitein, die als een kundig en accuraat zeeman bekendstaat, te rechtvaardigen. De Raad maakt er geen aanmerking op, dat onder de bestaande omstandigheden de kapitein zelf van boord ging om hulp in te roepen. De Raad acht het niet nodig op kapitein W. Fortuin enige strafmaatregel toe te passen. Aldus gedaan door de heren mr. A. Dirkzwager, tweede plv. voorzitter, C. Hellingman, S. Vlietstra en L. Meulman, leden, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris mr, A. Boosman, en uitgesproken ter openbare zitting van de Raad van 12 Juni 1951. (Get.) A. Dirkzwager, A. Boosman. |