1942-11-06: |
Tijdens dichte mist op de Oostkust van Zweden gestrand.
14-05-1943 Uitspraak van den Raad voor de Scheepvaart: No 10 Uitspraak van den Raad voor de Scheepvaart in zake de stranding tijdens mist van het motorschip Ali op de oostkust van Zweden bij het licht van Högbonden. (Betrokkene: de kapitein Haiko Havinga.) Op 6 November 1942 is het motorschip Ali tijdens mist op de oostkust van Zweden gestrand bij het licht van Högbonden. In overeenstemming met het voorstel van den inspecteurgeneraal voor de scheepvaart besliste een commissie uit den Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld in art. 29 der Schepenwet, dat de Raad een onderzoek naar de oorzaak van deze stranding zou instellen. Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 19 Maart 1943 buiten tegenwoordigheid van den inspecteur-generaal voor de scheepvaart, die verhinderd was de zitting bij te wonen. De Raad nam kennis van de stukken van het voorloopig onderzoek der scheepvaartinspectie en hoorde als getuige Haiko Havinga, kapitein op het motorschip Ali ten tijde van het ongeval. De verklaring door Jan Pieter Mink, destijds stuurman op de Ali, afgelegd bij het voorloopig onderzoek, is ter zitting voorgelezen. Na het verhoor van den getuige en de voorlezing van gemelde verklaring besliste de Raad, dat het onderzoek tevens zou loopen over de vraag, of niet het ongeval mede is te wijten aan de schuld van den kapitein, voornoemd. De voorzitter deelt den getuige 's Raads beslissing mede, wijst hem er op, hoe hij thans in de positie van „betrokkene" is komen te verkeeren en alsnog gelegenheid heeft tot zijn verdediging aan te voeren hetgeen hij daartoe dienstig acht, hem daarbij het laatste woord latende. Betrokkene verlangt geen uitstel voor de verdere behandeling van de zaak. 's Raads onderzoek heeft het volgende resultaat opgeleverd: Het motorschip Ali, metende 199,57 bruto-, 93,98 nettoregisterton, roepnaam P C L U, is een Nederlandsch vaartuig, eigendom van A. Bakker, te Veendam, en thuisbehoorende aldaar. Het schip heeft een motor van 150 pk. De verklaring door den kapitein — betrokkene — bij het vóóronderzoek en ter zitting afgelegd komt in hoofdzaak neer op het volgende: Hij is in het bezit van een diploma als stuurman voor de kleine handelsvaart met aanvullings- diploma en vaart ruim 3 jaar als kapitein. Na lossing vertrok hij op 5 November 1942 in ballast van Gefle naar Örnsköldsvik. De diepgang was achter ongeveer 1,80 m. Op 6 November te 2.50 uur passeerde hij het licht van Hernöklubb op, naar schatting, ongeveer 3 mijl afstand. Daarna stuurde hij N.O. 1/4 N. magn. Te 4 uur gaf hij de wacht over aan den stuurman, die 2 jaar bij hem aan boord is en dien hij meende volkomen te kunnen vertrouwen. Na hem de standplaats van het schip in de kaart te hebben gewezen, begaf hij zich ter ruste. De stuurman wist, dat hij hem moets waarschuwen, wanneer er iets bijzonders was, dus bijv. ook, wanneer het mistig zou worden en het licht van Högbonden niet tijdig in zicht mocht komen, doch hij heeft het hem ditmaal niet uitdrukkelijk gezegd. Te 5.15 uur werd hij door een schok wakker. Toen hij terstond aan dek kwam, bleek het schip — toen het kort daarop een weinig opklaarde — onder het licht van Högbonden op de kust te zijn geloopen. Hij moest naar boven kijken om het licht te zien. Het brandde, hoewel zeer flauw. De stuurman had den motor reeds achteruit doen werken. Het schip kwam weder vlot; hij liet uit de kust sturen en bevond, dat alleen de voorpiek lekte. Hij besloot daarop Hernösand voor onderzoek en reparatie aan te loopen. Bij het vóóronderzoek heeft de stuurman o. m. verklaard: Hij is 26 jaar oud en ongediplomeerd. Te 4 uur van 6 November nam hij de wacht van den kapitein over. Deze wees hem den te sturen koers en de standplaats van het schip in de kaart en ging naar beneden zonder bijzondere orders achter te laten. Gestuurd werd N.O. 1/4 N. pk. Van de kust was niets te zien. Te 4.30 uur nam hij zelf het roer. Te 4.40 uur begon het te sneeuwen en kort daarop was het dik van sneeuw. Hij verminderde vaart. Te 4.50 uur heeft hij koers veranderd op N.O. pk. Omstreeks te 5.15 uur liep het schip eensklaps aan den grond. Het licht van Högbonden was nog niet te zien. Hij liet den inotor dadelijk achteruitwerken en weldra kwam het schip weer vlot. Toen het niet lang daarna opklaarde, bleek de Ali in de onmiddellijke nabijheid van het licht van Högbonden te zijn vastgeloopen. De Raad is van oordeel, dat dit ongeval mede aan de schuld van den kapitein is te wijten. Het schip is als het ware op het licht van Högbonden geloopen. Ongetwijfeld heeft de ongediplomeerde stuurman, die tijdens het stooten de wacht had, onjuist genavigeerd door maar te blijven doorloopen, hoewel hij het licht van Högbonden niet zag, doch daardoor gaat de kapitein nog niet vrijuit. Hij is de verantwoordelijke man en hij had niet naar beneden mogen gaan zonder speciale orders achter te laten. Beter nog ware het geweest, dat hij aan dek was gebleven tot omtrent het al of niet in zicht komen van het licht van Högbonden de noodige zekerheid ware verkregen. Thans stootte het schip toen de kapitein een goed uur van de brug was. De algemeen bestaande order om te waarschuwen als er iets bijzonders was, was in dit geval te eenenmale onvoldoende. De kapitein had den stuurman de uitdrukkelijke order moeten geven om te waarschuwen, wanneer op een bepaalden tijd het licht van Högbonden nog niet door was gekomen. Ook had hij, alvorens naar beneden te gaan, het licht van Hernöklubb, dat toen nog in zicht was, moeten peilen. Uit dit alles blijkt, dat de betrokkene geheel onvoldoende zorg aan de navigatie heeft besteed. In het bijzonder echter door het in gebreke blijven, de orders te geven, die in het gegeven geval, indien hij het al verantwoord achtte niet zelf de navigatie te leiden, absoluut vereischt waren, moet worden gezegd, dat de aanvaring mede aan zijn schuld is te wijten. Een straf van schorsing van na te noemen duur acht de Raad geboden. Mitsdien: Straft den betrokkene, Haiko Havinga, geboren 8 October 1913 te Delfzijl, te dezer zake domicilie gekozen hebbende te Delfzijl, door hem de bevoegdheid te ontnemen om als kapitein te varen op een schip, als bedoeld bij art. 2 der Schepenwet, voor den tijd van één maand. Aldus gedaan door de heeren prof. mr. B. M. Taverne, eerste plaatsvervangend voorzitter, J. N. Egmond, lid, J. T. A. J. Bruisma, plaatsvervangend lid, R. Kramer, buitengewoon lid, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris mr. H. B. Tjeènk Willink, en uitgesproken door voornoemden voorzitter ter openbare zitting van den Raad van 4 Mei 1943. (get.) B. M. Taverne, H. B. Tjeenk Willink. Voor eensluidend afschrift, H. B. Tjeenk Willink, Secretaris. |