1958-01-04: |
Bijvoegsel van de Nederlandse Staatscourant van donderdag 28 Augustus 1958, nr.166. Nr.74 Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart inzake de aanvaringen van het motor- schip ,,Frigro" met het Panamese stoomschip „Mobil Brilliant" in de ingang van de Nieuwe Waterweg. Betrokkene: de kapitein H. van der Meulen. Op 4 januari 1958 is het motorschip „Frigro", dat op de reis van Trondheim naar Rotterdam de Nieuwe Waterweg binnenliep, in aanvaring gekomen met het eveneens binnenlopende Panamese stoomschip „Mobil Brilliant". In overeenstemming met het voorstel van de inspecteur-generaal voor de scheepvaart besliste een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 29 der Schepenwet, dat de raad een onderzoek zou instellen naar de oorzaak van deze aanvaringen en dat het onderzoek tevens zou lopen over de vraag of niet het ongeval mede te wijten is aan de schuld van de kapitein van de „Frigro", Hendrik van der Meulen, wonende te Delfzijl. Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 30 juni 1958, in tegenwoordigheid van de hoofdinspecteur voor de scheepvaart J. Metz. De raad nam kennis van de stukken van het voorlopig onderzoek der Scheepvaartinspectie, waarbij een proces-verbaal van de verhoren van de kapitein en de stuurman van de „Frigro", zomede van het scheepsdagboek en een aangifte scheepsongeval, benevens een verklaring van de loods van de „Mobil Brilliant" en de scheepsverklaring van dat schip en een schademelding van de „Frigro", en hoorde de kapitein, voornoemd, als betrokkene buiten ede. Als getuigen onder ede werden gehoord de stuurman van de „Frigro", F. van der Meulen, en de zeeloods 1ste klasse J. van der Klooster, van de „Mobil Brilliant". Betrokkene had zijn verdediging opgedragen aan mr. G. D. Wicart, advocaat, te Rotterdam. De voorzitter zette de betrokkene, aan wie voormelde beslissing was meegedeeld, doel en strekking van het onderzoek uiteen en gaf hem gelegenheid tot zijn verdediging aan te voeren hetgeen hij daartoe dienstig achtte, hem daarbij het laatste woord latende. Uit de verklaringen en bescheiden is de raad het volgende gebleken: Het motorschip „Frigro" is een Nederlands schip, toebehorende aan de Kustvaart Rederij „Frigro", te Leeuwarden. Het meet 422 brutoregisterton en wordt voortbewogen door een 360 pk motor. Na te Trondheim een lading ferro silicium te hebben geladen, vertrok de „Frigro" op 31 december 1957, te 19.00 uur, vandaar met bestemming Rotterdam. De diepgang was vóór 24, achter 31,5 dm. De bemanning bestond, inclusief de kapitein, uit 9 personen. Op 4 januari 1958, te 7.15 uur, werd Texel-v.s. gepasseerd. Het was ruw weer, de wind was Z.0. 7. In de loop van de dag werd het weer beter; men had wel perioden van slecht zicht gehad, maar toen tegen 15.00 uur de Nieuwe Waterweg werd genaderd, was het goed zicht. De kapitein nam buiten geen loods. Er werd buiten enige tijd gewacht om uitgaande schepen te laten passeren. Nadat de rode wrakton OR was gepasseerd, werd gestuurd op boei nr. 3 aan; het schip liep nog volle kracht. Voordat het noorderhoofd was bereikt, zag men een schip naar buiten komen, dat bleek het stoomschip „Hoogland" te zijn. De kapitein, die aan de „Hoogland" te kennen wilde geven, dat hij naar de zuidkant van de ingang van de Nieuwe Waterweg wilde oversteken en dus vóór de „Hoogland" wilde overlopen, gaf te 15.20 uur één korte stoot op de fluit. De „Hoogland" antwoordde met 2 korte stoten. De „Frigro" week nu ook naar bakboord uit en kwam zo ongeveer in het midden van de toegang tot de Nieuwe Waterweg. De „Hoogland" werd nog buiten de pieren gepasseerd aan s.b.-zij; de kapitein herinnert zich niet of toen boei nr. 5 al was gepasseerd. De kapitein had tevoren een groot schip gezien, dat voor de Waterweg ten anker lag en dat later bleek het Panamese stoomschip „Mobil Brilliant" te zijn. Na het passeren van de „Hoogland", toen de „Frigro" op de lichtenlijn stond en de kapitein meer de s.b.-kant wilde opzoeken, zag hij, dat de „Mobil Brilliant" het anker had gelicht en nu met grote snelheid naar de ingang van de Nieuwe Waterweg voer. Dit schip stuurde zodanig, dat de „Frigro" geen gelegenheid kreeg naar haar s.b.-kant te gaan, en gaf dan één aangehouden stoot om aan te geven, dat zij de „Frigro" aan de s.b.-zij van de kuster wilde passeren. De „Frigro" trachtte nu zo goed mogelijk in de lichtenlijn te blijven, niet alleen met het oog op de naderende „Mobil Brilliant", maar ook wegens een groot aantal uitgaande schepen. Er liep nog een beetje ebstroom. Te 15.27 uur werd het noorderhoofd gepasseerd. De vlag om een loods te vragen bij de Berghaven was inmiddels opgezet. Ongeveer halverwege het noorderhoofd en de Berghaven liep het Panamese schip de „Frigro" voorbij. Toen de brug van het oplopende schip gekomen was ter hoogte van het voorschip van de „Frigro", werd de „Frigro" naar het grote schip gezogen. Daar de „Frigro" een rechtse schroef heeft, durfde de kapitein niet achteruitslaan en hij wilde ook niet b.b.- roer geven, uit vrees, dat dan het achterschip zou worden geraakt. De kapitein besloot s.b.-roer te geven om evenwijdig aan de tanker te blijven. De „Frigro" liep nog steeds volle kracht en men bemerkte niet, dat de „Mobil Brilliant" vaart minderde. De kapitein heeft na korte tijd de motor gestopt, maar de „Frigro" bleef desondanks naast de tanker doorvaren, waarbij nu het voorschip, dan het achterschip tegen de tanker botste. Bij de Berghaven kwam de „Frigro" vrij van het andere schip en nam te omstreeks 15.35 uur een loods aan boord. De „Frigro" was op verschillende plaatsen boven water en aan de reddingboot beschadigd. De stuurman, die heeft gestuurd, verklaart evenals de kapitein. Hij voegde daaraan toe, dat hij achteraf meent, dat het beter zou zijn geweest te wachten totdat de „Mobil Brilliant" voor de „Frigro" op had kunnen stomen. De zeeloods der 1ste klasse J. van der Klooster heeft verklaard, dat hij op 4 januari 1958, te 15.00 uur, aan boord van het Panamese stoomtankschip „Mobil Brilliant" is beloodst. Dit schip meet 17 598 brutoregisterton; de diepgang was vóór 32', achter 33'. Het schip was beladen met crude oil. De vaart is bij volle kracht 12, bii halve kracht 8 en bij langzaam 6 mijl. Het was goed weer, de wind was Z.O. 3/4, de zee kalm. Het was stil water binnen; het was die dag hoogwater te Hoek van Holland te 14.51 uur. De loods kwam aan boord tussen de Maasboei en de N.R.W.-boei. Er liep op zee nog vloedstroom. Daarom werd eerst met koers 110° naar de N.R.W.-boei gestuurd en vandaar 112° op het gat aan; hierbij stonden de vuren rakelings zuid open. Toen men tussen de N.R.W.-boei en het noorderhoofd was gekomen, naderde vanuit het N.O. de „Frigro". Dit schip week niet uit voor de ,,Mobil Brilliant", zulks in strijd met artikel 33, maar voer om het hoofd heen naar de Waterweg. Er kwamen vele schepen naar buiten; het voorste was het stoomschip „Hoogland". Dit schip moest bakboord uitwijken en aan s.b.-zij van de „Mobil Brilliant" passeren om niet door de „Frigro" op het noorderhoofd te worden gedrukt of met de kuster in aanvaring te komen. De „Frigro" voer nu in de lichtenlijn. De „Mobil Brilliant" passeerde het noorderhoofd te 15.26 uur, minderde dan vaart tot halve kracht en na het geven van een attentiesein tot langzaam. Volgens de loods had de „Frigro" toen gelegenheid om voor de tanker langs aan s.b.-zij van het vaarwater te komen. Voor de tanker stond de lichtenlijn om de zuid open en dit schip kon wegens zijn diepgang niet meer naar stuurboord gaan. De 1 ,.Frigro" bleef echter varen tussen de tanker en de uitgaande schepen. Ter hoogte van de seinpost liep de tanker de „Frigro" op aan s.b.-zij van de kuster. Toen de „Frigro" ter hoogte van het achterschip was gekomen, liep zij stuurboorduit. Op de „Mobil Brilliant" werd de machine gestopt en werd b.b.-roer gegeven. Het achterschip werd echter geraakt. Even later kwam de „Frigro" weer vrij en voer weer volle kracht tussen de tanker en de afkomende schepen. De „Mobil Brilliant" voer langzaam door. Ter hoogte van de bovenkant van de Harwich-steiger voer de „Frigro" de tanker weer aan. De loods stopte de machine. Daarna kwam de „Frigro" vrij en toen stapte daar een loods aan boord. Ter zitting verklaarde de kapitein,H. van der Meulen, dat het, toen hij op 4 januari 1958, te ongeveer 15.00 uur, de ingang van de Nieuwe Waterweg naderde, goed zicht was. Er liep buiten nog een weinig vloedstroom, binnen trok het uit. De „Frigro" naderde de ingang vanuit het N.O. en betrokkene wilde dicht langs het noorderhoofd naar binnen gaan. Betrokkene zegt, dat het op kusters geen gewoonte is om eerst naar buiten te gaan en daar de lichtenlijn op te zoeken en dat ook slechts zelden voor het binnenlopen van een zeeloods gebruik wordt gemaakt. Betrokkene neemt altijd bij de Berghaven een loods. Betrokkene rondde het hoofd vrij krap. Op dat moment voer de „Hoogland" naar buiten; dit schip gaf 2 korte stoten en week naar bakboord uit. Zo passeerden beide schepen elkaar stuurboord op stuurboord. Betrokkene heeft de „Mobil Brilliant" voor de Waterweg gezien, maar heeft meer aandacht besteed aan het verkeer van uitgaande schepen vóór hem; hij meende, dat de tanker ten anker lag. Het was de bedoeling van betrokkene om zo snel mogelijk de zuidkant van het vaarwater op te zoeken. Toen de „Frigro" zich ongeveer op de lichtenlijn bevond, bleek, dat de tanker met grote vaart naar binnen liep en de „Frigro" naderde. Betrokkene wilde graag naar de zuidkant gaan, maar toen gaf de tanker één aangehouden stoot, waarmee hij te kennen gaf, dat hij de „Frigro" aan s.b.-zij van de kuster wilde voorbijvaren. Betrokkene heeft nagelaten het sein van 7 korte stoten te geven om de ander mee te delen, dat voorbijlopen onmogelijk was; hij verwachtte, dat dit sein op de tanker niet zou worden gehoord. De tanker was nog juist buiten de pieren, toen hij de aangehouden stoot gaf; betrokkene kan niet opgeven hoe groot toen de afstand tot zijn schip was; hij denkt, dat 7 a 8 minuten daarna de aanvaring plaatsvond. De „Mobil Brilliant" kwam snel opzetten en als een blok werd de „Frigro" tegen dat schip gezogen. Aanvankelijk liep de „Frigro" volle kracht; nu stopte de kapitein de motor. Zó voeren beide schepen verder; bij de Berghaven kwam een loods aan boord; deze liet volle kracht vooruitslaan en hard b.b.-roer geven en daarna kwamen de schepen vrij van elkaar. Bij deze manoeuvre is ook nog schade aan de „Frigro" ontstaan.- Betrokkene geeft toe, dat hij beter had gedaan te wachten totdat de „Mobil Brilliant" naar binnen was gegaan, maar hij had gemeend, dat dit schip zou wachten totdat de „Frigro" aan de zuidkant zou zijn gekomen. De stuurman F. van der Meulen heeft verklaard, dat hij bij het binnenlopen van de Nieuwe Waterweg op 4 januari 1958 aan het roer stond. Behalve de „Hoogland" waren de andere afkomende schepen nog ver weg. Ook getuige meende, dat de „Mobil Brilliant" ten anker lag; haar ankerketting wees recht naar beneden en getuige zag geen boeggolf. Doordat voor de „Hoogland" naar bakboord moest worden uitgeweken, is tijd verloren voor het overlopen naar de zuidoever. Getuige heeft, aan het roer staande, niet naar achter kunnen kijken. Hij heeft een sein van de tanker gehoord en de „Frigro" heeft dit niet beantwoord. Overigens verklaarde de stuurman als de kapitein. De zeeloods der 1ste klasse J. van der Klooster heeft ter zitting verklaard, dat hij op 4 januari 1958, te ongeveer 15.00 uur, aan boord kwam van de „Mobil Brilliant", die naar de loodsboot toevoer. Direct na aan boord komen heeft getuige volle kracht vooruit laten slaan; het schip heeft steeds gevaren en heeft niet ten anker gelegen. Getuige zag, dat de „Frigro", van het N.O. komende, om het noorderhoofd naar binnen liep en voor de tanker uitvoer. De „Hoogland" was zo ver naar bakboord uitgeweken, dat zij tussen de „Mobil Brilliant" en zwart nr. 5 doorging. Getuige gaf één aangehouden stoot als attentiesein om de „Frigro" aan te sporen de zuidkant van het vaarwater op te zoeken. De tanker voer ongeveer 100 m bezuiden de lijn, maar de „Frigro" bleef op de lijn varen. Getuige stopte de machine, maar moest weer vooruitslaan, toen het schip niet meer stuurde. De „Frigro" is volgens getuige 2 keer tegen de „Mobil Brilliant" gestoten. Getuige heeft de eerste keer hard b.b.-roer gegeven, maar moest toen weer vooruitslaan en liet het roer midscheeps draaien. Toen later zeer langzaam vooruit werd geslagen, botste de „Frigro" weer. Getuige voegt hieraan toe, dat de „Mobil Brilliant" 209 meter lang is. Het schip kwam 2 ½ mijl voor de ingang in de lichtenlijn; wegens de vloedstroom moest worden opgestuurd. Aanvankelijk was de snelheid 12 mijl, daarna werd geminderd tot zeer langzaam; het schip zette echter door. De „Frigro" is ongeveer 300 m vóór de tanker de pieren binnengelopen. Getuige heeft een attentiesein gegeven; hij kan niet zeggen waarom hij geen oploopsein heeft gegeven. Wegens de afkomende schepen wilde getuige na het attentiesein niet 2 korte stoten geven. De hoofdinspecteur voor de scheepvaart voerde aan, dat op 4 januari 1958 2 schepen de Nieuwe Waterweg binnenliepen en dat de „Frigro" daarbij de „Mobil Brilliant" aan s.b.-zij peilde. De tanker liep in de strekking van de lichtenlijn naar binnen, maar de „Frigro" hield, vanuit het N.O. komende, aan op het noorderhoofd. Deze laatste manoeuvre kan, ook voor andere schepen, gevaar opleveren. De kapitein van de „Hoogland" achtte zich genoodzaakt door de wijze van binnenlopen van de „Frigro" naar bakboord uit te wijken. Dit wijst er ook op, dat de manoeuvre van de „Frigro" niet de meest aanbevelenswaardige is. De „Frigro" had buiten een loods moeten nemen en op de normale wijze naar binnen moeten lopen. Het uitwijken voor de „Hoogland" heeft echter geen invloed gehad op de aanvaring. Het zou aanbevelenswaardig zijn geweest, indien de kuster „Frigro" de tanker „Mobil Brilliant" voor had laten gaan. Toen de schepen binnen de pieren waren, werd het B.A.R. van kracht, in het bijzonder de artikelen 39 en 40. De loods wilde de „Frigro" aansporen de zuidkant op te zoeken en gaf daarvoor één aangehouden stoot. Hij meende een attentiesein te geven, maar gaf een oploopsein. De loods had door het geven van 2 aangehouden stoten zijn wens om aan de verkeerde kant voorbij te lopen te kennen kunnen geven; hij liet dit na. De kapitein van de „Frigro" liet na, op het horen van één aangehouden stoot, het sein van 7 korte stoten te geven. Dit was hier noodzakelijk, want hij kon beoordelen of passeren hier mogelijk was. Men komt tot de indruk, dat de „Mobil Brilliant" wel wat gebruik heeft gemaakt van het recht van de sterkste; zij had meer vaart kunnen minderen om de „Frigro" voor te laten gaan. Door beide schepen is een fout gemaakt. De grootste fout is echter gemaakt door de „Mobil Brilliant" door het nalaten van het geven van een oploopsein; de „Frigro" liet na 7 korte stoten te geven. Gelet op het deel der schuld van de „Frigro", stelt de hoofdinspecteur de raad voor kapitein H. van der Meulen te straffen door het uitspreken van een berisping. De raadsman merkt op, dat ook hij van mening is, dat de wijze van aanlopen van de haven geen causaal verband houdt met de aanvaring. Hetzelfde had kunnen gebeuren, indien de „Frigro" ook 2½ mijl buiten de ingang in de lichtenlijn zou zijn gekomen. Het is niet aan te nemen, dat de „Mobil Brilliant" zo dicht achter de „Frigro" zat als wordt aangegeven. Als een klein schip eerder binnenloopt dan een groot schip, moet het grote schip het kleine schip de kans geven om goed binnen te lopen. Het geven van één aangehouden stoot door de tanker is in belangrijke mate oorzaak van de aanvaring. Als hij 2 korte stoten had gegeven, zou het sein duidelijk zijn geweest. De raadsman acht het niet nodig, dat de „Frigro" 7 korte stoten moest geven, daar hier de „Mobil „Brilliant" zelf kon beoordelen, dat zij niet op de aangegeven wijze kon passeren. Het oordeel van de raad luidt als volgt: Op 4 januari 1958 heeft na het binnenlopen van de Nieuwe Waterweg een aanvaring plaatsgevonden tussen het Nederlandse motorschip „Frigro", kapitein betrokkene H. van der Meulen, met een lading ferro silicium op reis van Drontheim naar Rotterdam, en het Panemese stoomschip „Mobil Brilliant", met een lading olie op reis van Puerto la Cruz naar Rotterdam. Bij het door de raad met betrekking tot deze aanvaring ingestelde onderzoek is het navolgende feitelijk genoegzaam komen vast te staan. Toen de „Frigro" op genoemde datum, een zaterdag, te 15.00 uur, komende van de noord, de ingang van de Nieuwe Waterweg naderde, was het zicht goed, bijna stil water (H.W. te Hoek van Holland 14.51 uur), wind Z.O., kracht 3/4, terwijl er nog een merkbare vloedstroom stond. Vervolgens heeft de „Frigro", varend dicht langs de rode wrakton O.R., koers genomen recht op boei 3 aan, met de bedoeling vervolgens met een bocht over bakboord de Nieuwe Waterweg in te lopen. Voordat het noorderhoofd was bereikt, zag men een schip naar buiten komen, dat later bleek de „Hoogland" te zijn. Betrokkene wilde nog vóór dat schip oversteken naar de zuidkant van de ingang van de Nieuwe Waterweg en ten einde dit aan de „Hoogland" te kennen te geven, gaf hij te 15.20 uur één korte stoot op de fluit. De „Hoogland" beantwoordde dit sein met 2 korte stoten. Beide schepen weken daarop naar bakboord uit en passeerden elkaar aan stuurboord. Het gevolg hiervan was, dat de „Frigro" de toegang tot de Nieuwe Waterweg ongeveer in het midden bereikte. Op dat ogenblik zag betrokkene, dat een groot tankschip, dat later bleek de „Mobil Brilliant" te zijn en dat hij te voren buiten de haven reeds had waargenomen, waarbij hij ten onrechte meende, dat dit schip voor anker lag, met grote snelheid naar de toegang kwam opstomen en, ten zuiden van de lichtenlijn varend, de „Frigro" snel opliep. Vervolgens gaf dat schip een signaal van één aangehouden stoot, waaruit betrokkene opmaakte, dat de „Mobil Brilliant" de „Frigro" aan stuurboord wilde voorbijvaren; in verband daarmede durfde betrokkene niet naar zijn s.b.-wal gaan. Het gevolg van een en ander is geweest, dat de „Frigro" in een netelige positie raakte, waarbij betrokkene heeft getracht zo goed mogelijk in de lichtenlijn te blijven, aldus zowel voor een aantal uitgaande schepen als voor de oplopende „Mobil Brilliant" voldoende ruimte latend. Aldus varend, werd te 15.27 uur het noorderhoofd gepasseerd, terwijl inmiddels de vlag voor het vragen van een loods bij de Berghaven was opgezet. Ongeveer halverwege het noorderhoofd en de Berghaven begon de „Mobil Brilliant" de „Frigro" aan stuurboord voorbij te varen. Tegelijkertijd passeerden enige uitgaanée schepen. Hierdoor ontstond zuiging en het gevolg daarvan was, dat de „Frigro", toen de brug van de „Mobil Brilliant", welke zich even vóór het midden op dit ongeveer 170 m lange tankschip bevindt, ongeveer ter hoogte van het voorschip van de „Frigro" was gekomen, naar de „Mobil Brilliant" werd gezogen en daarmede in aanvaring kwam. Betrokkene zag geen kans zijn schip van de tanker vrij te krijgen. Achteruitslaan durfde hij niet, omdat de „Frigro" een rechtsdraaiende schroef heeft. Ook b.b.-roer geven durfde hij niet, uit vrees dat zijn achterschip dan ernstig zou worden geraakt. Daarom besloot hij met s.b.-roer evenwijdig met de tanker op te varen. Wel heeft hij de motor nog gestopt, maar dit veranderde de positie van de schepen ten opzichte van elkaar niet. Intussen botste de „Frigro" enige malen tegen het tankschip, dan met het voorschip en dan met het achterschip. Ten slotte gelukte het bij de Berghaven, waar te 15.35 uur een loods aan boord kwam, met volle kracht vooruit en b.b.- roer van de tanker vrij te komen. De „Frigro" bleek op verschillende plaatsen aan stuurboord boven de waterlijn beschadigd te zijn. Op grond van vorenstaande feiten is de raad van oordeel, dat de aanvaring tussen beide voormelde schepen niet kan worden geweten aan schuld van betrokkene Van der Meulen in een mate, dat hij daarvoor zou moeten worden gecorrigeerd. Weliswaar heeft de loods van de „Mobil Brilliant" verklaard, dat het door dit schip gegeven sein van één aangehouden stoot op de fluit niet bedoeld was als een oploopsein, maar als een attentiesein en dat hij daarmede aan de „Frigro" te kennen heeft willen geven, dat dit schip nog veilig vóór de „Mobil Brilliant" langs naar de zuidoever kon doorvaren, doch aan betrokkene kan niet worden verweten, dat hij dit sein als een oploopsein heeft verstaan. Immers, ter plaatse is het B.A.R. van toepassing, dat in artikel 40 het sein van één aangehouden stoot als een sein voor oplopen volgens het voorschrift van artikel 39 van dat reglement voorschrijft. Wel meent de raad met betrekking tot het beleid van betrokkene en tot de vraag of betrokkene in het algemeen bij het binnenvaren van de Nieuwe Waterweg juist en voorzichtig heeft genavigeerd enige opmerkingen te moeten maken, al staan deze niet in causaal verband met de aanvaring. In de eerste plaats is de raad van oordeel, dat de wijze, waarop betrokkene met zijn schip de ingang tot de Nieuwe Waterweg heeft aangelopen, minder juist en veel te riskant is geweest, en zeker op een zaterdagmiddag, wanneer er steeds een drukke scheepvaart van uitgaande schepen is te verwachten. Onder die omstandigheden is het juister en veiliger en derhalve nodig de lichtenlijn tot de ingang op grote afstand, meer op zee aan te lopen en pas daarna op de ingang aan te sturen. De ontmoeting met de „Hoogland" is daarvan het bewijs. In de tweede plaats is de raad van oordeel, dat een voorzichtig beleid, ook voor een kapitein met eigen ervaring in het binnenlopen van de Nieuwe Waterweg, meebrengt, dat deze zich onder gemelde omstandigheden van een loods bedient. Verder meent de raad, dat betrokkene, toen hij de „Mobil Brilliant" zag opstomen, beter had gedaan met te wachten totdat het tankschip, dat hij aan stuurboord had, vóór de „Frigro" naar binnen zou zijn gevaren en dat hij daarvoor zo nodig had moeten rondgaan. Ten slotte had betrokkene juister gehandeld door, toen hij de aangehouden stoot van het tankschip hoorde en daaruit afleidde, dat dit schip hem aan stuurboord wilde voorbijvaren, daarop met het sein van 7 korte stoten te antwoorden, aangegeven in artikel 40, sub 4, van het B.A.R., ten einde daarmede te kennen te geven, dat naar zijn oordeel veilig voorbijvaren ter plaatse toen niet mogelijk was. Aldus gedaan door de heren mr. G. A. Schreuder, 1ste plv. voorzitter, C. H. Brouwer, K. Visser, H. M. de Boer, F. van der Laan en J. Stam, leden, in tegenwoordigheid van 's raads waarnemend secretaris J. F. Verbeek, en uitgesproken door de voorzitter ter openbare zitting van de raad van 18 augustus 1958. (Get.) G. A. Schreuder, J. F. Verbeek. |