1954-11-21: |
NvhN 22-11-1954: Stad en Provincie. De Drie Gebroeders bij Kopenhagen gestrand .En na enkele uren weer vlot. De Groninger kustvaarder De Drie Gebroeders is de afgelopen nacht nabij het zanderige strand van het eiland Amager bij Kopenhagen aan de grond gelopen. De Deense kustwacht ving de noodsignalen op; een sleepboot voer onmiddellijk ter assistentie uit, zo meldt ons United Press. Vanmorgen omstreeks zes uur, zo deelde de reder, de heer L. Davids te Delfzijl, ons mee, raakte het schip tijdens mist vast. Omstreeks negen uur kwam De Drie Gebroeders reeds in Kopenhagen binnen. De kustvaarder waarvoor de firma Wagenborg in Delfzijl vertrouwensmakelaar is, was met 300 ton stukgoed onderweg van Newport Mon naar Kopenhagen. Van de negen bemanningsleden, die zich onder kapitein C. Smit uit Opperdoes aan boord bevonden, is niemand gewond.
NvhN 04-12-1954: M.s. Drie Gebroeders naar Rotterdam. De Delfzijlster kustvaarder Drie Gebroeders, die de vorige week onder de Deense kust aan de grond liep, zal dezer dagen van Kopenhagen naar Rotterdam vertrekken voor afdoende reparatie. Als bekend, werd het schip door sleepboten vlot gesleept en naar Kopenhagen gebracht voor dok- onderzoek, waarbij bleek dat vrij ernstige schade was opgelopen. De Drie Gebroeders, die onderweg was van het Bristolkanaal naar Kopenhagen mt een lading stukgoed, kreeg slechts vergunning om naar Rotterdam te varen voor reparatie.
De Tijd 26-03-1955: De stranding van „Drie Gebroeders”. De Raad voor de Scheepvaart heelt zowel kapitein C S. als stuurman R. O. van het 500 b.r.t. metende m.s. „.Drie Gebroeders" schuldig bevonden aan het aan de grond lopen van dit schip op 21 November bij Kopenhagen en heeft hun bevoegdheid ingetrokken voor de tijd van twee weken. Het schip was op 16 November uit Newport vertrokken naar Kopenhagen. Op 21 November voer de „Drie Gebroeders" vlak bij Kopenhagen. De stuurman vertelde ter zitting, dat hij de wacht had, maar dat de kapitein, die zijn eerste reis op dit schip maakte, voortdurend op de brug aanwezig was. Toen er een licht in zicht kwam, waren zij tot de conclusie gekomen, dat het de vuurtoren van Dragor was zonder de lichtenlijst te raadplegen. Korte tijd daarna bleek hun, dat zij zich vergist hadden en veel Noordelijker zaten. Het schip is toen gestrand. De raad voor de scheepvaart zal de overwegingen later schriftelijk bekend maken.
Bijvoegsel van de Nederlandse Staatscourant van Vrijdag 29 April 1955, no.83
No.35 Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart in zake het aan de grond lopen van het motorschip „Drie Gebroeders" nabij Kopenhagen. Betrokkenen: de kapitein C. Smit en de stuurman R. Ottens. Op 21 November 1954 is het motorschip „Drie Gebroeders" op de reis van Newport naar Kopenhagen tijdens slecht zicht in de nabijheid van laatstgenoemde haven aan de grond gelopen. In overeenstemming met het voorstel van de inspecteur-generaal voor de scheepvaart besliste een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 29 der Schepenwet, dat de Raad een onderzoek zou instellen naar de oorzaak van dit aan de grond lopen en dat het onderzoek tevens zou lopen over de vraag of niet het ongeval mede te wijten is aan de schuld van de kapitein van de „Drie Gebroeders", C. Smit, wonende te Opperdoes, en de stuurman, R. Ottens, wonende te Delfzijl. Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 25 Maart 1955, in tegenwoordigheid van de inspecteur voor de scheepvaart J. Metz. De Raad nam kennis van de stukken van het voorlopig onderzoek der Scheepvaartinspectie, waarbij een proces-verbaal van de verhoren van de kapitein en de stuurman van de „Drie Gebroeders", zomede van de te Kopenhagen afgelegde scheepsverklaring en het scheepsdagboek, benevens de gebruikte Deense kaart no. 132: Sundet Sydlige Del, en de Duitse kaart no. 246: Drogden und Flint Rinne, en hoorde de stuurman, voornoemd, als betrokkene buiten ede. De kapitein heeft de Raad bericht, dat hij de eerste jaren niet naar Nederland zal terugkeren. De zaak tegen kapitein C. Smit wordt bij verstek behandeld. De voorzitter zette aan de betrokkene R. Ottens, aan wie voormelde beslissing was meegedeeld, doel en strekking van het onderzoek uiteen en gaf hem gelegenheid tot zijn verdediging aan te voeren hetgeen hij daartoe dienstig achtte, hem daarbij het laatste woord latende. Uit de verklaringen en bescheiden is de Raad het volgende gebleken: Het motorschip „Drie Gebroeders" is een Nederlands schip, toebehorende aan rederij L. Davids, te Delfzijl. Het meet 499,99 bruto- registerton en wordt voortbewogen door een 580 pk motor. Op 16 November 1954 vertrok de „Drie Gebroeders", beladen met stukgoed, waaronder stalen platen, van Newport met bestemming Kopenhagen. De diepgang was vóór 10'01", achter 11'. De bemanning bestond, inclusief de kapitein, uit 10 personen. De kapitein was in het bezit van het diploma 3de-stuurman G.H.V., de stuurman in dat van het diploma stuurman K.H.V. Tijdens de reis bemerkte de kapitein, dat de fouten van de kompassen verschilden met die van de stuurtafels. Bij het aanlopen van Borkum Rif ondervond men, dat de richtingzoeker niet juist aanwees; verder was het echolood onbruikbaar; enige onderdelen waren voor reparatie aan de wal. Op 21 November 1954, te 18 uur, kreeg de stuurman de wacht; daar men veel mist had ondervonden, was de stuurman de gehele dag aan dek geweest. Het was na 18 uur heiig met motregen; de wind was Z.O.-4. Men voer volle kracht; de kapitein, die in November 1954 kapitein was geworden, kwam af en toe op de brug. De stuurman liet als roerganger een matroos bovenkomen, die goed kon sturen. Te 21.15 uur werd boei no. 7 van route 32 dichtbij aan bakboord gepasseerd; op dat moment werd Stevens Klint 295° (k) gepeild. Als variatie werd —2°, als deviatie 0° gerekend. De koers werd nu 342" (k), 340° r.w. De kapitein controleerde deze door de stuurman afgezette koers; de kompassen werden niet vergeleken, men stuurde alleen op het stuurkompas. Boei no. 8 is niet gezien, maar toen men te 21.45 uur volgens de gis daar was, veranderde de stuurman de koers tot 30° (k), 28" r.w., recht op Drogden aan; de kapitein heeft deze koers ook gecontroleerd. Stevens Klint werd toen 234° (k) gepeild. Te 22.30 uur liet de kapitein, die toen op de brug was, de vaart minderen tot halve kracht en even later tot langzaam. Hierna werd geregeld met het handlood gelood; het lood gaf geen afwijkende diepten aan. Men heeft geen boeien of schepen gezien. Te 22.50 uur kwam vooruit een rood licht in zicht, dat elke 11 seconden 2 schitteringen gaf. De kapitein liet na de lichtenlijst te controleren en nam aan, dat men in de rode sector het licht van Drogden had aangelopen; hij bracht dit licht op b.b.- boeg en bleef met verminderde vaart doorlopen; het loden werd gestaakt. Te 22.57 uur zag men, ongeveer dwarsop aan stuurboord, een groen licht. De kapitein, die toen begreep, dat men een verkeerde koers stuurde, liet hard s.b.-roer geven, maar het schip liep aan de grond. Men slaagde er niet in het schip door achteruitslaan vlot te brengen. Per radio werd assistentie van een loods gevraagd. Bij peiling van tanks en vullings bleek, dat alleen b.b.-vulling een weinig water maakte. Vóóruit bleek 2½, achter 3 vaam water te staan. Op 22 November 1954, te 1 uur, kwamen een loods en een agent van de Verzekering Zeevaart aan boord. Enige tijd later kwam een sleepboot nabij, die te 4.30 uur werd vastgemaakt. Nadat men het drinkwater weg had laten lopen, gelukte het te 8.16 uur het schip vlot te slepen. Daar het schip tijdens het vlot slepen meermalen had gestoten, maakte b.b.-vulling een weinig water, maar de pomp kon dit bijhouden. De „Drie Gebroeders" bleek aan de grond te zijn gelopen op Dragor Sandrev; het vuur, dat men voor Drogden had gehouden, was dat van Dragor geweest; het groene vuur aan stuurboord was de groene sector van Drogden. Onder loodsaanwijzing voer men naar Kopenhagen en meerde aldaar te 9.30 uur. Het schip is na lossing drooggezet; de expert van Bureau Veritas gaf toestemming om de reis naar Nederland te maken. Ter zitting verklaarde de stuurman geheel overeenkomstig het hiervóór vermelde. Hij voegde daaraan toe, dat hij 3 jaar als stuurman had gevaren en al meerdere reizen op de „Drie Gebroeders" had gemaakt; de kapitein was eerst kort aan boord. Betrokkene kende de Sont goed; hij was 2 weken tevoren nog in Kopenhagen geweest. Tijdens zijn wacht op 21 November 1954 van 18 tot 24 uur kwam de kapitein meermalen op de brug; deze controleerde dan steeds de koers, die betrokkene had opgegeven; de laatste tijd vóór het stoten is de kapitein steeds op de brug geweest. Er stond een uitkijk in het stuurhuis; aan de voorkant was het b.b.-raam open; de andere waren dicht. Hoewel betrokkene zegt gewoon te zijn het karakter van de vuren, welke hij op zijn wacht moet aanlopen, te bestuderen in de lichtenlijst, heeft hij nu deze lijst niet ingekeken. Te 22.30 uur was het zicht veel slechter geworden en liet de kapitein de vaart minderen; betrokkene had tevoren een enkele keer laten loden, maar deed dit nu vaker. Te 22.50 uur kwam vooruit een licht in zicht. Zowel de kapitein als de stuurman namen aan, dat dit licht dat van Drogden was. Geen van hen heeft het karakter in de lichtenlijst gecontroleerd, maar doordat men dacht, dat Drogden het eerst moest worden aangelopen, werd zonder meer aangenomen, dat het licht, dat men het eerst zag, dat van Drogden moest zijn. Betrokkene geeft toe, dat, indien men toen meer naar stuurboord zou hebben uitgekeken, men het echte licht van Drogden wel zou hebben gezien. De kapitein zag dit vuur eerst nadat men dit al was gepasseerd en het schip dicht bij het vuur, dat men voor Drogden had gehouden, doch dat inderdaad Dragor was, was gekomen en het schip ondanks het geven van hard s.b.-roer aan de grond liep. De inspecteur voor de scheepvaart voerde aan, dat de „Drie Gebroeders" op 16 November 1954 was vertrokken van Newport en op 21 November in de Sont voer bezuiden Kopenhagen. Men had te 21.15 uur voor het laatst een goed bestek gehad bij boei no. 7. Vanhier moest eerst naar boei no. 8 worden gevaren en vervolgens zou men met koers 28° r.w. op Drogden aanlopen. De inspecteur heeft de indruk, dat de scheepsleiding nog niet met elkaar vertrouwd was geraakt. De kapitein was pas aan boord en de stuurman was gewend aan een andere kapitein. Boei no. 8 is niet gezien; op de gis werd veranderd tot 28°, naar Drogden. Men mocht niet zeker zijn, dat dit vuur recht vooruit in zicht zou komen; de kompassen hadden fouten door de ijzerlading en stroom kon het schip verzetten. De stuurman legde het schip op koers 28° r.w.; de kapitein ging daarmeeaccoord. Onder deze omstandigheden, nu het zicht niet helder was, had men zeker niet alleen recht naar voren moeten uitkijken, maar ook aan stuurboord en bakboord. De stuurman had als stuurman van de wacht het karakter moeten kennen van de vuren, die hij in zicht kon lopen. Dat de stuurman dit niet wist, is een tekortkoming van hem. De stuurman had de kapitein moeten kunnen inlichten over het karakter van Drogden; de kapitein heeft zelf eveneens nagelaten het vuur te controleren. Toen men Dragor zag, dat men voor Drogden hield, is het schip nog vrij lang doorgelopen, totdat de kapitein aan stuurboord het echte vuur van Drogden zag en het schip vastliep. De karakters van beide vuren zijn geheel verschillend. De inspecteur is van mening, dat ook zonder het inzien van de lichtenlijst deze stranding niet nodig geweest zou zijn. Indien behoorlijk was uitgekeken, zou men veel eerder het vuur aan stuurboord hebben gezien en hebben geweten, dat dit Drogden was. Het houden van een goede uitkijk is zeer nodig. De inspecteur acht de kapitein en de stuurman beiden schuldig en stelt de Raad voor beiden de bevoegdheid om respectievelijk te varen als kapitein en als stuurman op zeeschepen te ontnemen voor de tijd van drie weken. Het oordeel van de Raad luidt als volgt: Het aan de grond lopen van het motorschip „Drie Gebroeders" op 21 November 1954 op zijn reis van Newport naar Kopenhagen op Dragor Sandrev is te wijten aan de schuld van beide betrokkenen, doordat zowel betrokkene Ottens, als stuurman belast met de wacht en verantwoordelijk voor de navigatie, als betrokkene Smit, als kapitein, die de navigatie van de stuurman voortdurend controleerde, in die navigatie in ernstige mate zijn te kort geschoten. Immers, nadat men voor het laatst om 21.15 uur bij boei no. 7 een goed bestek had gehad en men te 21.45 uur, gissende ongeveer ter hoogte van boei no. 8 te zijn, welke boei niet is gezien, de koers had verlegd op 30° (k) 28° r.w., in de veronderstelling aldus recht op Drogden aan te koersen, hebben beide betrokkenen, toen te 22.50 uur recht vooruit een rood licht in zicht kwam, dat ongeveer elke 11 seconden 2 schitteringen gaf, zonder meer en zoo onvoldoende
gronden aangenomen, dat dit licht Drogden was, terwiil het later Dragor bleek te zijn. In deze verkeerde veronderstelling hebben zij vervolgens bedoeld licht op b.b.-boeg gebracht, hetgeen tot gevolg had, dat het schip recht op Dragor Sandrev af koerste en dat, toen ongeveer 7 minuten later een groen licht aan stuurboord werd waargenomen en betrokkenen begrepen, dat zij een geheel verkeerde koers stuurden, men dit rif reeds zo dicht was genaderd, dat hard s.b.-roer geven het vastlopen op dat rif niet meer heeft kunnen voorkomen. Een en ander is in de eerste plaats een gevolg van het nalaten door betrokkenen om het licht, dat zij het eerst zagen, aan de hand van de aan boord zijnde lichtenlijsten te controleren. Inzage daarvan had hen terstond doen inzien, dat dit licht niet dat van Drogden kon zijn, doch dat van Dragor moest zijn, zulks gelet op de zeer verschillende karakters van deze beide lichten. De Raad spreekt er zijn afkeuring over uit, dat noch betrokkene Smit als kapitein, noch betrokkene Ottens als verantwoordelijk stuurman deze inzage hebben genomen, te meer nu zij hadden verzuimd zich tevoren door inzage van de lichtenlijsten van het karakter van de te verwachten lichten op de hoogte te stellen. Bovendien is de Raad van oordeel, dat door betrokkenen geen behoorlijke uitkijk is gehouden, waarbij niet alleen vooruit, maar ook opzij de kim behoorlijk werd verkend, aangezien het onaannemelijk is, dat bij een zodanige uitkijk, gelet op de afstand, waarop het licht van Dragor is gezien, het licht van Drogden, dat sterker is, niet veel eerder zou zijn gezien, waardoor men veel eerder zou hebben geweten, dat een totaal verkeerde koers werd gestuurd. De Raad is van oordeel, dat beide betrokkenen wegens hun voormelde schuld aan het vastlopen van hun schip moeten worden gecorrigeerd, en straft mitsdien kapitein Cornelis Smit, geboren te Opperdoes op 21 September 1930, wonende te Opperdoes, door hem de bëvoegdheid om als kapitein te varen op zeeschepen te ontnemen voor de tijd van twee weken en stuurman Rinko Ottens, geboren te Delfzijl op 25 Augustus 1928, wonende te Delfzijl, door hem de bevoegdheid om als stuurman te varen op zeeschepen te ontnemen voor de tijd van twee weken. Aldus gedaan door de heren mr. G. A. Schreuder, 2de plv. voorzitter, C. H. Brouwer, P. A. Vergroesen en A. Kunst, leden, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris, mr. A. Boosman, en uitgesproken door voornoemde voorzitter ter openbare zitting van de Raad van 25 Maart 1955. (Get.) G. A. Schreuder, A. Boosman. |