1956-02-11: |
Algemeen Handelsblad 13-02-1956: Kustvaarder Tonny uit hachelijke positie gered. De Nederlandse kustvaarder Tonny (215 ton) heeft zaterdag in de monding van de rivier de Tweed enige uren in een benarde positie verkeerd. Het schip liep op een zandbank, kwam weer vlot, maar het roer was beschadigd. De reddingboot van Berwick voer uit om te verhinderen, dat de Tonny, die stuurloos was geworden, op de rotsen zou lopen. Na drie uren, in welke tijd alleen nog de kapitein en de stuurman aan boord van de Tonny waren gebleven, is het de reddingboot en twee ter hulp gekomen vissersschepen gelukt de Tonny, die reeds water maakte, naar de haven van Berwick te slepen.
NvhN 13-02-1956: Het spookte weer op zee. Verscheidene schepen verkeerden in nood. Het heeft de afgelopen dagen op zee kennelijk nogal gespookt. Er raakten nog al wat schepen in moeilijkheden. Zaterdag zond de 280 ton metende Nederlandse logger „Tonny" om 13 uur een s.o.s. uit waaruit bleek, dat het schip was lekgeslagen en onbestuurbaar was geworden. De Tonny was in de monding van derivier de Tweedmouth op een zandbank gelopen, waaruit het zich echter wist vrij te maken. Kort nadat het schip weer vlot gekomen was, viel de machine uit, waardoor er gevaar ontstond dat het schip op de rotsen zou worden geworpen. Twee reddingboten en twee vissersboten zijn erin geslaagd de Tonny naar de haven van Berwick te slepen.
NvhN 14-02-1956: Lading van de Tonny overboord. De lading van het Nederlandse m.s. Tonny, dat zoals bekend is in de nacht van vrijdag op zaterdag j.l. bij Berwick aan de grond was gelopen en een toevlucht heeft gezocht in de rivier de Tweed, is gisteren overboord geworpen. Bij laag water zal men trachten de gaten in de romp van het schip provisorisch te dichten, zodat de Tonny een dok kan worden binnengesleept. Inmiddels is men er reeds in geslaagd het water uit de machinekamer te pompen. De motor kan thans weer werken.
Bijvoegsel van de Nederlandse Staatscourant van donderdag 16 augustus 1956, no.159. Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart.No. 54. Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart inzake het stoten van het motorschip „Tonny" voor de haven van Berwick. Betrokkene: de kapitein P. Plugge. Op 11 februari 1956 heeft het motorschip „Tonny", dat, op de reis van Immingham naar Berwick, laatstgenoemde haven wilde aanlopen, terwijl de loods nog niet aan boord was, voor de haven gestoten en is daardoor ernstig beschadigd. In overeenstemming met het voorstel van de inspecteur-generaal voor de scheepvaart besliste een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 29 der Schepenwet,dat de raad een onderzoek zou instellen naar de oorzaak van dit stoten en dat het onderzoek tevens zou lopen over de vraag of niet het ongeval mede te wijten is aan de schuld van de kapitein van de „Tonny", Pieter Plugge, wonende te Scheveningen. Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 12 juli 1956, in tegenwoordigheid van de hoofdinspecteur voor de scheepvaart. De raad nam kennis van de stukken van het voorlopig onderzoek der Scheepvaartinspectie, waarbij een proces- verbaal van het verhoor van de kapitein, zomede van de te Newcastle on Tyne afgelegde scheepsverklaring, het scheepsdagboek en een uittreksel daarvan, benevens de Engelse kaart no. 1192: Hartlepool to St. Abbs Head, en hoorde de kapitein, voornoemd, als betrokkene buiten ede. De voorzitter zette de betrokkene, aan wie voormelde beslissing was meegedeeld, doel en strekking van het onderzoek uiteen en gaf hem gelegenheid tot zijn verdediging aan te voeren hetgeen hij daartoe dienstig achtte, hem daarbij het laatste woord latende. Uit de verklaringen en bescheiden is de raad het volgende gebleken: Het motorschip „Tonny" is een Nederlands schip, toebehorende aan C. Holscher's Kustvaartbedrijf N.V., te Rotterdam. Hel meet 199,99 brutoregisterton en wordt voortbewogen door een 135 pk motor. Op 8 februari 1956, te 20 uur, vertrok de „Tonny", beladen met 240 ton fosfaat, onder loodsaanwijzing van Immingham met bestemming Berwick. De diepgang was vóór 7'06", achter 9'. De bemanning bestond, inclusief de kapitein, uit vijf personen. Te 22 uur werd de loods bij Spurnvuurschip ontscheept. Op 10 februari, te 18 uur, werd Longstone- toren op circa 2 mijl afstand aan bakboord gepasseerd. Te 19.30 uur werd het dik van mist, werd met matige vaart gevaren en werden mistseinen gegeven. Te 20.30 uur klaarde het op. Men verkende toen de noordelijke walvuren van Berwick. De kapitein liet de koers veranderen tot 158° k.; de motor draaide zo langzaam mogelijk. Het was nu helder weer, de wind was noord 3, de stroom liep om de zuid met naar schatting 1 mijl per uur. Er stond een roerganger aan het roer. De kapitein wilde evenwijdig aan de kust varen om antwoord af te wachten op zijn seinen om een loods, die vanaf 20.30 uur geregeld werden afgegeven met lamp en fluit, het loodssein G. Daar geen antwoord hierop werd gegeven, besloot de kapitein te 23 uur ten anker te gaan. Er werd enige keren gelood, waarbij 9 a 12 vaam werd gevonden, en in peiling van het vuur van Berwick 295° r.w. werd b.b.-anker gepresenteerd met 30 vaam ketting. De kapitein zette twee man op wacht en ging naar zijn hut. Op 11 februari, te 2 uur, kwam hij weer op de brug. De wind was toen noord 4 —5, de zee was aanschietend. Hij gaf weer enige keren het loodssein, maar kreeg weer geen antwoord. Te 8.15 uur liet de kapitein anker hieuwen. Hij wilde contact zoeken met de wal en de haveningang verkennen om zo nodig zonder loods naar binnen te gaan. Eerst werd korte tijd een noordelijke koers gestuurd, maar daarna werd op de haven aangestuurd. De kapitein, die zelf aan het roer stond, herinnert zich niet de gestuurde koersen; de peiling van de vuurtoren van Berwick was ongeveer westnoordwest k. Er werd niet gelood. Te 9.30 uur stootte het schip. De kapitein gaf even volle kracht achteruit en daarna langzaam vooruit met hard b.b.-roer. De „Tonny" draait gemakkelijker over bakboord dan over stuurboord. Tijdens de draai stootte het schip nog een paar keer. Toen het gedraaid was tot ongeveer oost ten zuiden, werd langzaam in die koers naar dieper water gestoomd. Na enige tijd meldde de motórdrijver, dat de motorkamer water maakte. De kapitein gaf herhaaldelijk het sein F óf korte stoten op de luchtfluit om de aandacht te trekken. De lenspompen waren direct bijgezet. Toen het schip na het bereiken van diep water nog tien minuten had doorgestoomd, nu met volle kracht in koersen tussen oost en oostzuidoost, stopte door het binnendringende water de motor. De „Tonny" bevond zich toen ongeveer op de plek, waar zij in de nacht ten anker had gelegen. Te omstreeks 10 uur liet men b.b.-anker vallen met twintig vaam ketting; er is niet meer gelood. Met vlaggeseinen werd om hulp gevraagd. Bij inspectie van het ruim bleek dit ook water te maken; er kon echter niet meer worden gepompt. Te 10.10 uur arriveerde de reddingboot van Berwick; deze maakte een sleeptros vast. Toen het anker zou worden ingehieuwd, bleek de ketting te zijn gebroken. Daar het slepen door de reddingboot slechts langzaam ging en het schip steeds dieper ging liggen, liet de kapitein te 12 uur de bemanning op de reddingboot overgaan, maar bleef zelf aan boord. Er kwamen nu echter twee vissersvaartuigen en de reddingboot van Eyemouth; deze maakten alle vast en te 13.30 uur kon de „Tonny" in de haven van Berwick aan de grond worden gezet. De bemanning kwam weer aan boord. Bij laagwater stond het schip droog. Op 12 februari begon de brandweer de motorkamer leeg te pompen, waarna de lekken voorlopig werden gedicht. Hierna werd op het ruim gepompt. Ook werd 42 ton lading op het strand gebracht. Nu kon de „Tonny" verhalen naar de kade. Hier werd de overige lading gelost. Daar het schip ook aan de kade bij laagwater droog kwam te staan, kon een expert van Bureau Veritas de bodem onderzoeken. De bodem was ernstig beschadigd en had enige lekken. Deze werden tijdelijk gedicht, waarna toestemming werd verkregen naar Rotterdam te gaan. Nadat ook het roer was gerepareerd, een ander anker was ingesloten en motor en lenspompen waren geprobeerd, vertrok de ,,Tonny" op 4 maart, te 19.15 uur. Hoewel nog enige keren moest worden gepompt, arriveerde de „Tonny" op 6 maart, te 22.50 uur, te Rotterdam. De kapitein heeft nog verklaard, dat hij eerst sinds 14 december 1955 als kapitein op kusters vaart en dat hij Berwick niet kende en daarvan ook geen plankaart bezat. Het zou niet zijn bedoeling zijn geweest zonder loods de haven binnen te lopen. Ter zitting verklaarde de Kapitein geheel overeenkomstig het hiervóór vermelde. Hij voegde daaraan toe, dat hij achttien maanden als stuurman bij de kustvaart had gevaren en sinds 14 december 1955 als kapitein voer. Daarvóór had hij bij de visserij gevaren. Betrokkene heeft besloten om voorlopig als stuurman te blijven varen. Betrokkene, had vóór het bereiken van de rede van Berwick in de zeilaanwijzingen gelezen, dat de haven moeilijk in te varen is. Het was op 10 februari 1956 goed weer, zodat er geen bezwaar was om buiten te blijven wachten. Betrokkene vreesde, dat men van de wal zijn schip niet opmerkte, en besloot daarom de volgende morgen dichter naar de haveningang te gaan. Het weer was minder goed geworden en betrokkene wilde daarom zo spoedig mogelijk naar binnen gaan. Er was, toen de „Tonny" ten anker lag, ook geregeld om een loods geseind, maar men had geen antwoord gekregen; later vernam betrokkene, dat men zijn schip niet opgemerkt had. Op 11 februari, te 8 uur, ging betrokkene ankerop. Hij geeft toe te weinig op de kaart te hebben gelet, daar hij steeds naar de loods uitkeek. Te 9.30 uur stootte het schip. Het was toen halftij. Betrokkene sloeg volle kracht achteruit. De „Tonny" draaide toen bakboorduit. Bij het rondgaan stootte zij nog enige keren. Te 10 uur was men terug ongeveer op de plaats, waar het schip ten anker had gelegen. Toen het ruim open werd gemaakt om naar eventuele schade te kijken, hoorde betrokkene de ankerketting knarsen en hij vermoedt, dat deze toen is gebroken. De reddingboot was niet sterk genoeg om de „Tonny" te slepen, maar nadat twee vissersschepen hadden vastgemaakt, gelukte het de „Tonny" te 13.30 uur in de haven aan de grond te zetten. De bodem bleek later, vooral achter, lek te zijn. Betrokkene deelde de raad nog mee, dat de volle-krachtvaart van de „Tonny" 6 a 7 mijl is. De bemanning heeft geen invloed uitgeoefend op betrokkene om naar binnen te gaan en heeft zich tijdens de ramp goed gehouden. De hoofdinspecteur voor de scheepvaart voerde aan, dat het stoten van de „Tonny" een ernstig ongeval is geweest, dat bijna heeft geleid tot de totale ondergang van het schip. De kapitein stamt uit een zeemansfamilie, maar is nog zeer jong. De „Tonny" is een zeer klein schip en mag met een verminderde bemanning varen, maar de navigatie eist van de kapitein even veel als op een groter schip. De kapitein nam als jong stuurman een grote verantwoordelijkheid op zich toen hij het commando van de ,.Tonny" aanvaardde en ook de rederij legde deze jonge man een grote verantwoordelijkheid op. Totdat kapitein Plugge 's avonds op 10 februari ten anker ging, was alles goed gegaan. Hij had echter vóór vertrek uit Immingham een redekaart van Berwick moeten kopen. Het was een nalatigheid dit niet te doen. Op deze kaart zou hij anders gezien hebben hoe weinig water er vooral bij laagwater voor de haven staat. Door grote drukte in de vorige haven heeft de kapitein niet de tijd genomen om deze kaart te kopen. Het is begrijpelijk, dat, wanneer men in de winter bij barre kou voor zo'n haven ligt en niets ziet van een uitkomende loods, veel gevergd wordt van het geduld van de kapitein. Wanneer men de volgende ochtend nog niets ziet en ankerop gaat om de haven dichterbij te verkennen en er nog geen loods uitkomt, is het verleidelijk om te proberen naar binnen te gaan. Dit is echter zeer onverstandig, vooral als er geen groot-bestek- redekaart aan boord is en men de plaatselijke omstandigheden niet heeft kunnen bestuderen. Ook voor de “Tonny" was er bij laagwater geen water genoeg om naar binnen te gaan, maar ook bij hoogwater is het binnenlopen gevaarlijk, wanneer men niet weet hoe gevaren moet worden. Kapitein Plugge is naar binnen gelopen en zijn schip stootte. De „Tonny" is in een zeer gevaarlijke situatie gekomen. De kapitein heeft, toen de toestand kritiek werd, zijn equipage van boord laten gaan. maar was zelf zo plichtsgetrouw, dat hij aan boord bleef. Hierdoor is het schip behouden gebleven. De kapitein is door het gebeurde zo geschokt, dat hij besloot eerst meer ervaring op te gaan doen voordat hij weer als kapitein wil varen. De hoofdinspecteur merkt op, dat, indien kapitein Plugge een meer ervaren kapitein was geweest, hij de raad zou hebben voorgesteld om zijn diploma voor enige tijd in te houden. Nu de kapitein zelf reeds heeft besloten om als stuurman te gaan varen en deze zaak is terug te brengen tot een gebrek aan ervaring, waardoor deze ramp is ontstaan, stelt de hoofdinspecteur de raad voor kapitein P. Plugge te straffen door het uitspreken van een berisping. Het oordeel van de raad luidt als volgt: Op 11 februari 1956 heeft het Nederlandse motorschip „Tonny" voor de ingang van de haven van Berwick enige malen gestoten op de rotsen van de Engelse kust, waarbij het schip ernstige bodemschade heeft opgelopen en lek is geraakt, en wel in die mate, dat zoveel water is binnengedrongen, dat de motor is uitgevallen en het schip waarschijnlijk zou zijn gezonken, indien het niet met hulp van twee reddingboten en twee vissersvaartuigen in de haven van Berwick was binnengebracht en daar aan de grond gezet. Met betrekking tot deze ramp is bij het onderzoek door de raad het navolgende komen vast te staan. In de avond van 10 februari 1956 is de „Tonny" voor de haven van Berwick aangekomen en toen op de seinen van betrokkene om een loods geen antwoord werd verkregen, is de „Tonny" te 21 uur buiten ten anker gegaan in 9 tot 12 vaam water en in peiling van het vuur van Berwick 295° r.w. 's Nachts, te 2 uur, is betrokkene weer op de brug geweest en heeft weer enige malen het loodssein gegeven. Ook toen werd daarop geen antwoord ontvangen. In de vroege morgen van 12 februari 1956 wakkerde de wind aan tot kracht 4 tot 5, richting noord, met aanschietende zee. Betrokkene wilde toen niet langer buiten blijven liggen en te 8.15 uur besloot hij contact te zoeken met de wal en de haveningang te verkennen om zo nodig zonder loods naar binnen te gaan, en nadat het anker was gehieuwd en een korte tijd een noordelijke koers was gestuurd, heeft betrokkene op de haven aangehouden. Betrokkene stond hierbij zelf aan het roer. Gelood werd er niet. Toen de „Tonny" de haven tot op omstreeks een/vierde mijl was genaderd. stootte het schip plotseling. Direct gaf betrokkene volle kracht achteruit en daarna langzaam vooruit met hard b.b.-roer, ten einde over bakboord van de kust weg te draaien. Bij deze draai over bakboord heeft de „Tonny" nog enige malen gestoten. Toen gedraaid was tot richting oost ten zuiden, is langzaam in die koers naar dieper water gestuurd, terwijl na het bereiken van dieper water nog ongeveer tien minuten volle kracht in ongeveer dezelfde koers is doorgevaren. Ook daarbij is niet gelood. Toen viel de motor uit. Inmiddels had de motordrijver reeds gemeld, dat de motorkamer water maakte, en had betrokkene door het sein F en het geven van korte stoten op de luchtfluit reeds getracht de aandacht van de wal te trekken. Na het uitvallen van de motor is betrokkene weer ten anker gegaan. Het schip lag daarbij nagenoeg op dezelfde plaats, waar het 's nachts ten anker had gelegen. Betrokkene heeft vervolgens met vlaggeseinen om hulp gevraagd en te 10.10 uur arriveerde de reddingboot van Berwick, die een sleeptros vastmaakte om de „Tonny" naar binnen te slepen. Intussen was gebleken, dat ook het ruim Water maakte, terwijl bij het hieuwen van het anker bleek, dat de ketting was gebroken. Daar het slepen door de reddingboot slechts langzaam vorderde en de „Tonny" steeds dieper kwam te liggen, liet betrokkene te 12 uur de bemanning op de reddingboot overgaan. Zelf bleef hij aan boord. Hierna kwamen nog twee vissersvaartuigen en de reddingboot van Eyemouth te hulp, die alle vastmaakten, waarna de „Tonny" met vereende krachten in de haven van Berwick is binnengesleept en daar aan de grond gezet. De bemanning kwam weer aan boord. Met laagwater stond het schip droog. Op 12 februari begon de brandweer de motorkamer leeg te pompen, waarna de lekken voorlopig werden gedicht. Hierna werd op het ruim gepompt. Vervolgens is 42 ton lading aan wal gebracht, waarna het schip is verhaald naar de kade en de overige lading is gelost. Daar het schip ook hier bij laagwater droog kwam te staan, kon een expert van Bureau Veritas de schade onderzoeken. Daarbij bleek, dat de bodem ernstig was tjeschadigd en op verschillende plaatsen lek was. Nadat deze lekken tijdelijk waren gedicht, het roer was gerepareerd, een ander anker was ingesloten en motor en lenspompen waren geprobeerd, werd toestemming verkregen naar Rotterdam te gaan en op 4 maart, te 19.15 uur, vertrok de „Tonny". Op 6 maart, te 22.50 uur, arriveerde het schip te Rotterdam zonder verdere wederwaardigheden, hoewel onderweg nog enige keren moest worden gepompt. Uit het vorenstaande blijkt, dat aan het motorschip „Tonny" een zeer ernstige ramp is overkomen, waarbij niet alleen gevaar is ontstaan voor schip en lading, maar ook voor het leven van de bemanning, en dat het aan de direct aanwezige hulp is te danken, dat een nog ernstiger ramp is voorkomen. Naar het oordeel van de raad moet een en ander worden geweten aan de absoluut onverantwoorde wijze, waarop betrokkene heeft getracht zonder hulp van een loods de haven van Berwick binnen te varen, waarbij hij op vele punten in goed zeemanschap is te kort geschoten. Immers, betrokkene wist, zoals hij zelf heeft verklaard, dat in de zeilaanwijzingen de haven van Berwick als een gevaarlijke haven wordt aangeduid. terwijl daarin het gebruik van een loods wordt aanbevolen. Betrokkene beschikte slechts over een kaart, waarop de toegang tot de haven onvoldoende kon worden afgelezen. Een plan van de haven, die hij uit ervaring niet kende en waar hij tevoren nooit was geweest, had hij niet en hij heeft Ook geen poging.gedaan zich zo'n plan tijdig te verschaffen. Verder heeft betrokkene er geen rekening mee gehouden, dat het tijverschil voor de haven meer dan vier meter bedraagt, en zich niet gerealiseerd, dat het binnenvaren bij voorkeur, zo niet uitsluitend moet geschieden bij hoogwater. Het tijdstip, waarop betrokkene naar binnen wilde, was juist laagwater. Ten slotte heeft hij niet gelood. Uit dit alles volgt, dat betrokkene als kapitein in zeer ernstige mate is te kort geschoten in het zeemanschap, dat van een bekwame kapitein mag worden verwacht, en dat hem zeer ernstige schuld aan gemelde ramp moet worden verweten, en hoewel de raad niet voorbijziet, dat de positie van de „Tonny" in de ochtend van 11 februari bij toenemende wind en aanschietende zee niet gemakkelijk was en dat betrokkene pas sedert december 1955 als kapitein op een kuster voer en als zodanig nog weinig ervaring had en dat betrokkene, door aan boord van zijn schip te blijven, blijk heeft gegeven in zoverre zich zijn plicht als kapitein bewust te zijn geweest, meent de raad, dat in dezen een ernstige correctie niet achterwege kan blijven. De raad straft daarom betrokkene Pieter Plugge, geboren te Scheveningen op 16 december 1930, wonende aldaar, door hem de bevoegdheid om als kapitein op zeeschepen te varen te ontnemen voor de tijd van drie maanden. Aldus gedaan door de heren mr. G. A. Schreuder, 2de plv. voorzitter, C. H. Brouwer, F. van der Laan en P. G. Koster, leden, in tegenwoordigheid van 's raads waarnemend secretaris, J. F. Verbeek, en uitgesproken door de voorzitter, prof. mr. J. Offerhaus, ter openbare zitting van de raad van 25 juli 1956. (Get.) G. A. Schreuder, J. F. Verbeek
NvhN 21-08-1956: Raad voor de Scheepvaart. Zware straf voor jonge zeekapitein. De Raad voor de Scheepvaart heeft de 25-jarige kapitein P. P. uit Scheveningen gestraft door hem de bevoegdheid om als kapitein van zeeschepen te varen te ontnemen voor de tijd van drie maanden. Op 11 febr. stootte het schip van kap. P. „Tonny" enige malen voor de ingang van de haven van Berwick op de rotsen van de Engelse kust. Het schip liep ernstige bodemschade op en raakte lek. De Raad voor de Scheepvaart acht de schuld van de kapitein aan deze ramp bijzonder groot. De Raad heeft gemeend hem ernstiger te moeten straffen dan de hoofdinspecteur bij de Raad voor de Scheepvaart, de heer J. Metz, had voorgesteld. De heer Metz meende, na de behandeling van deze zaak, dat kon worden volstaan met een berisping. |