Inloggen
CORAL METHANE - ID 8898


Kroniekberichten

Datum 18 januari 1850
Krant PGC - Provinciale Groninger Courant
Type bericht Verkoop schepen

Advertentie. Mr. S.C.H. Piccardt, notaris te Pekela, zal ten verzoeke van de testamentaire erven van wijlen kapt. Barteld J. de Boer, op dinsdag den 29sten dezer des avonds te 6 uur ten huize van de Wedw. H.R. Pothuis te N. Pekela, publiek verkopen:
- Het snelzeilend kofschip HENDERIKA, met deszelfs volledige inventaris, groot 84 tonnen, liggende te Amsterdam, laatst gevoerd door nu wijlen kapt. Barteld Jurjens de Boer van de Nieuwe Pekela, in den jare 1839 te Muiden uitgehaald.
- 7/30 aandelen in het kofschip ZWAANTINA HENDERIKA, kapt. J.J. de Boer te Nieuwe Pekela, boekhouder de heer J.H. Wever aldaar.
- 3/60 dito in dito, de CHARLOTTA, kapt. Th.M. Mulder aldaar, boekhouder de heer H.S. Calkema te Hoogezand.
- 1/56 dito in dito, de MINA EN WILLEM, kapt. H.H. Bakker te N. Pekela, boekhouder de heer Wever voornoemd.
- 1/60 dito in dito, de HENDRIKA MAGRIETHA, kapt. J.B. Altona aldaar, boekhouder de heer J.H. Feijen.
- 1/64 dito in dito, de ARENTINA JACOBA, kapt. H.O. van Wijk aldaar, boekhouder de heer Calkema voornoemd.
- 1/64 dito in dito, de HENDRIKA ARENTINA, kapt. H.A. Breeland, boekhouder de heer Calkema.
- 1/3 in 1/32 dito in dito, de GOEDE HOOP, kapt. W.K. Mulder, boekhouder de heer Mr. C.M. Nap te Groningen.

Afbeelding
Datum 27 juli 1850
Krant NRC - Nieuwe Rotterdamsche Courant
Type bericht Binnenlandse berichten, diverse

Rotterdam, 26 juli. Wij hebben vroeger uit het Handelsblad overgenomen en later gedeeltelijk gerectificeerd een bericht betreffende het voorgevallene op en met het kofschip CHARLOTTA, kapt. Mulder, van Bergen naar St. Petersburg gedestineerd. Thans deelt ons onze correspondent uit Nieuw-Pekel-A daaromtrent enige bijzonderheden mede, welke uit de mond van één der geredde manschappen zijn vernomen. Een en ander heeft zich nu, wanneer wij deze bijzonderheden aaneenschakelen, volgenderwijze toegedragen.
Van af het tijdstip, dat de CHARLOTTA Bergen verliet, bemerkte de equipage, dat kapt. Mulder ongesteld was. Steeds vriendelijk en van vrolijk en opgeruimd humeur zijnde, bevreemdde de matrozen vooral de sombere gemoedsstemming, waarin de kapitein verkeerde, een naargeestigheid, welke al meer en meer toenam, zodat hij weldra bijna altijd in de kajuit zat te peinzen – waarover weet men niet – en zeer weinig op het dek kwam. Op zekere dag, dat de stuurman enig scheepswerk verrichtte, had deze het ongeluk in zee te storten en verdronk op een jammerlijke wijze, zonder dat iemand iets ter zijner redding kon bijbrengen. Of dit ongeluk de kapitein nu nog zwaarmoediger maakte, daar hij zich beklaagde zijn beste man te hebben verloren, is te vermoeden; zeker is echter dat de toestand, waarin hij verkeerde, sedert nog verergerde om eindelijk in volslagen krankzinnigheid te veranderen. Immers, om een weinig betekenende oorzaak, of liever zonder oorzaak, viel hij een der matrozen aan en vermoordde hem door middel van een mes. De drie toen nog overige manschappen of jongelingen, namen daarop de vlucht, door de krankzinnige achtervolgd, tot dat zij eindelijk in het want de wijk namen, waar de kapitein hen na een korte vervolging met rust liet. Het duurde niet lang of de drie matrozen kregen een zeil in het oog. Ten einde uit hun gevaarlijke positie te geraken, vertoonden zij een noodsein, dat door het aankomend schip begrepen werd, immers, het zette onmiddellijk koers naar de CHARLOTTA. Intussen was de kapitein verdwenen, doch de matrozen hoorden hem onder in het schip hard kloppen. Wat hij daar deed, heeft niemand gezien, doch de wijze, waarop hij later met de CHARLOTTA verging, doet maar al te zeer vermoeden, dat hij toebereidselen maakte om het schip te doen zinken. Weldra was het vreemde vaartuig zeer nabij. De drie matrozen zochten hun kapitein op en deden alles wat zij konden om hem te bewegen met hen op het andere schip over te gaan, waar men de krankzinnige dan zou hebben kunnen bedwingen en daarna veellicht ook nog de CHARLOTTA had kunnen redden. Doch te vergeefs. De matrozen begaven zich in een boot en bereikten behouden de tot hun redding opgedaagde bodem. Nauw waren zij op dezelve aangekomen, toen de CHARLOTTA met de ongelukkige krankzinnige kapitein zonk en voor altoos in de peilloze diepte verdween.

Afbeelding
Datum 01 augustus 1850
Krant NRC - Nieuwe Rotterdamsche Courant
Type bericht Strandingen, verongelukking en vermissing

Rotterdam, 31 juli. Wij deelden reeds in ons nummer van 27 dezer het gebeurde mede met en op de CHARLOTTA, kapt. Mulder. De Provinciale Groningsche Courant behelst thans daaromtrent ook een verhaal, dat wij om enkele bijzonderheiden hier laten volgen.
In het begin van maart 1849 is het schip CHARLOTTA, gevoerd door kapt. Timoteus Meinderts Mulder, van Pekela, van Amsterdam vertrokken naar Nantes. Van daar heeft het verscheidene reizen naar verschillende plaatsen gedaan en is eindelijk in de maand maart dezes jaars van Bergen in Noorwegen vertrokken met bestemming St. Petersburg. Ofschoon vroeger aan de kapitein niets bijzonders te bespeuren was, had het volk opgemerkt, dat op deze reis kapt. T.M. Mulder reeds enige dagen stil en afgetrokken was geweest en met duistere plannen zwanger ging. Op zekere morgen lag de verhaler dezes te kooi met een der matrozen – die te Antwerpen aan boord was gekomen en wiens naam hem onbekend is – toen iemand van het dek riep, dat de stuurman, genaamd Johan Koop, overboord lag. Beiden begaven zich dadelijk naar het dek, vonden de kapitein aan het roer staan en het schip op de wind liggen. Zij waren behulpzaam om het te doen wenden ten einde te trachten om de stuurman, die nog niet gezonken was, te redden. De kapitein stond inmiddels alsof hij verwezen was. Alle pogingen om de stuurman te redden, waren echter vergeefs; hij zonk en men was genoodzaakt weder koers te zetten. Kort daarna ging het volk naar beneden om te ontbijten, waarbij de kapitein tegenwoordig was. Hij sprak toen weinig, zeggende slechts enkele malen “onze beste man is weg”. Na het ontbijt ging de verhaler met de matroos R.B. Mulder naar het voorschip om de fokkeschoot aan te halen. Zij hoorden, daaraan bezig zijnde, een angstgeschrei. Omziende zagen zij de bovenbedoelde te Antwerpen aan boord gekomen matroos met de handen op het hoofd op het dek nederstorten en de kapitein achter hem staan. Zij ontwaarden, toen zij naderbij kwamen om de matroos te helpen, dat deze bloedend neder lag en dat de kapitein een mes in de handen had, waarmede hij ook hen bedreigde. R.B. Mulder vluchtte toen in de voortop en de verhaler in de achtertop, alwaar hij spoedig gevolgd werd door de scheepsjongen P.D. Mulder, die, naar hij meent, uit de kajuit was komen aanlopen, terwijl naderhand ook R.B. Mulder uit de voortop langs het stag bij hem kwam.
De kapitein trachtte hen in het want te volgen, doch werd daarin verhinderd, ook doordien de vluchtelingen blokken uit het tuig sneden en daarmede naar hem wierpen. Daarop nodigde hij hen uit om naar beneden te komen en dreigde, op hun weigering, het schip met man en muis te zullen laten zinken, waartoe hij zich reeds met een bijl wapende. Toen hadden zij geantwoord, dat zij naar beneden zouden komen, indien de kapitein zijn mes over boord wierp, waaraan deze slechts schoorvoetend voldeed, tevens de matroos, die hij vermoord had, in zee werpende en de bloedige sporen op het dek wegwassende. Daarna ging hij in het vooronder en nu kwamen de genoemde matrozen naar beneden, vermoedende dat de kapitein bezig was om de ballastpoort open te hakken, ten einde het schip te doen zinken. Zij verzochten de kapitein, toen hij weder boven kwam, om de bijl, welke hij hun ook overhandigde, en toen kapten zij de touwen, waarmede de sloep op het dek was vastgemaakt, en brachten deze in zee. Zij begaven zich daarin, de kapitein toeroepende bij hen te komen. Kapt. Mulder voldeed daaraan echter niet, en vermits zij zagen, dat het schip begon te zinken, verwijderden zij zich ten einde niet te worden medegesleept. Zij zagen kort daarop het schip wegzinken met de kapitein, die zich in de kajuit had begeven. Zij werden vervolgens opgenomen door een Russisch schip, dat zeer dicht bij hen was, zodat men van daar het gaan van de kapitein naar de kajuit zelfs had kunnen zien. Met dat Russisch schip zijn zij voorts naar Wyburg gebracht, van waar de verhaler naar Kiel met een ander schip en vervolgens naar Amsterdam vertrokken is, terwijl R.B. Mulder en P.D. Mulder naar Stettin zijn op reis gegaan. (opm: zie ook NRC 290650, 030750, 090750 en 270750)

Afbeelding