|
Raad voor de Scheepvaart, BERENDINA Omtrent de behandeling van de ramp-zaak van de BERENDINA voor de Raad voor de Scheepvaart te Amsterdam delen we nog het volgende mede: Als eerste getuige werd gehoord de gezagvoerder Wijnstok. Getuige heeft diploma grote vaart, verkregen wegens dienstverrichting. Hij verklaart dat zijn schip bruto 170 register ton en 137 ton laadruimte heeft. De laatste reis was naar Flensburg, daar werd gecharterd naar Selvig. Gevraagd naar de diepligging van het schip, verwees getuige naar het journaal, waaruit enige pagina's zijn verwijderd. Naar deze informaliteit werd een gestreng onderzoek ingesteld. Het zee journaal mist juist de pagina's die voor de beoordeling van de wijze van laden en het diep liggen van het schip nodig zijn. De schipper weet niet hoe deze pagina's verdwenen of geschonden zijn. Niettemin werd hem een ernstige berisping toegediend over het niet in orde hebben van het journaal, waarbij hem gewezen wordt op de straf, gesteld op het niet in gerede houden van de scheepsboeken. Zijn verklaringen voortzettend zei getuige 15 december het schip geheel te hebben volgeladen. Hij had toen 2½ dag in lading gelegen. De stuurman was de laatste dag kooiziek van dronkenschap. ‘s Avonds toen men op de ree lag is de stuurman boven gekomen; hij heeft daarbij de andere jongens drank gegeven, zodat het volk dronken werd en drukte ging maken over de koffie. De kok heeft wel eens een draai om zijn oren gehad van de schipper. Ook zekere Bos, een matroos, die volgens de schipper zeer leugenachtig was. Met het schip, dat te diep lag en een weinig slagzij lag, zou zee gekozen worden, doch de volgende ochtend was het scheepsvolk met de boot weggegaan. Het schip lag in open zee. Er was de schipper niets van bekend, dat het volk naar de politie zou gaan. Dezelfde dag is de schipper met twee vissers, die hij had aangenomen, naar Holtenau gestevend. Daar werd getracht nieuw volk te krijgen. Op 27 december is men te Cuxhaven aangekomen. Twee dagen later was men tegenover Ameland, doch daar verkeerde de ZW wind tot storm. 30 december Werd het weer zo slecht, dat 's morgens 4 uur de lading over stuurboord overging. Het schip had zoveel slagzij, dat de luiken onder water waren. Hij durfde niet de Dollard binnenlopen. Bij de wind gaand kreeg het schip opnieuw slagzij. Ook toen gelukte het hem weer de luiken vrij te krijgen. De volgende dag 's middags te 8 uur ging de lading opnieuw slagzij maken, doch nu aan bakboord. Toen was er niets meer aan te doen, daar men te dicht onder de kust was. Te 12 uur kreeg men Terschelling in 't zicht, te 3 uur, tegenover de Brandaris, heeft men het anker geworpen. De TEXEL en de NEPTUNUS hebben hulp geboden en het vaartuig naar Terschelling gesleept. Op een vraag van een van de leden van de Raad verklaarde de schipper niet te hebben geweten, dat zijn bemanning naar de consul wilde gaan. Hij ontkende dat de verstandhouding te wensen liet. Nog de vorige dag hadden de jongens een stuk chocolade voor de schippersvrouw meegebracht. Eveneens werd nauwkeurig geïnformeerd naar de wijze van laden, die niet geschiedde met inachtneming van de door de wet gevorderde voorzorgen. Terugkomend op de behandeling van de schepelingen, zei de schipper “met 'n driftige kop” wel eens een klap te hebben gegeven, „maar niet zo, dat de armen of benen er bij hingen." Een van de leden van de Raad wees op het bestaan van de monsterrol, die de schipper de verplichting oplegt, het scheepsvolk goed te verzorgen. Als 2e getuige werd gehoord de knecht Hinst uit Holtenau, die na het weglopen van de bemanning is aangenomen. Naar de lading heeft hij niet omgekeken, 45 jaren vaart hij reeds, hij kan dus wel wachtdienst verrichten. Hij verklaarde, dat te Ameland het weer zeer slecht werd en gaf een relaas van het slagzij bekomen van het schip. Het schip kwam in gevaarlijke positie, alles was van dek geslagen en het drinkwater was ook weg. Men is toen naar Terschelling gesleept. De derde getuige Muller, matroos uit Kiel, was ook te Holtenau gemonsterd. Hij legde gelijke verklaring af als de vorige getuige. De volgende getuige, stuurman Smit, uit Leens, heeft nooit zeevaartkundig onderwijs genoten. Hij werd in juli gemonsterd op Hollandse haven terug. Lezen van de kaart kan hij niet. Eens ging de reis naar Helgoland van daar naar Hull. De stuurman ging daar weg; hij kreeg de laatste dag een trap van de kapitein. Toen werd Smit stuurman. De eerste reis daarna ging naar Zweden. Aan boord was veel ruzie. De kapitein was driftig. De jongens kregen slechts NLG 10 per maand en deed een van de drie het werk niet goed, dan kregen zij slaag, dat het bloed over dek liep. De schipper: „Dat is niet Waar, Een enkelen draai om de oren." De stuurman: „Elke dag. Ook kregen de jongens trappen onder de ribben." De voorzitter: „Dikwijls?" De stuurman: “Vele keren. Bijna dag aan dag." De schipper: „Mooi!" De stuurman: „Te Flensburg zouden wij om die „klopperij" naar de consul gaan. De jongens durfden niet, maar daar spr. het niet wilde aanzien, zou hij meegaan. De schipper beloofde NLG 10 opslag te geven per maand, indien de stuurman niet naar de consul ging”. Voor de gerst werd ingenomen, waren natte lijnkoeken gelost, een bewijs, dat het schip lek was. Bij het gerst laden waarschuwde de stuurman reeds dat de gevelingen onvoldoende waren. Bij het afvaren helde het schip. De avond van 14 december was spr. dronken, doch de 15e, toen hij nuchter was, waarschuwde de stuurman, dat het zo geen zee kiezen was. De 16e is men des ochtends 6 uur naar de wal geroeid. Men wilde van de consul gedaan krijgen om af te monsteren. Spr. was ook wel met een revolver bedreigd. Over Kopenhagen is hij met de jongens naar Holland teruggekomen. De kapitein ontkende het schieten met de revolver. Dat is slechts uit „gekheid" gebeurd, tot vermaak op het dek. Getuige de lichtmatroos Paul Rudolf Palm is te Zwolle op de H.B.S. geweest en zou tot officier worden opgeleid. Hij ging liever varen en is in de grote vakantie naar de schoener gegaan. Eerst zou hij niets verdienen, doch later kreeg hij NLG 5 per maand. De voorzitter: „Hoe was 't aan boord?" Getuige: „We werden dikwijls geslagen. Met de hand in het gezicht, zodat de neus bloedde. Vijf maanden lang heeft hij het volgehouden. Hij sliep in de roef. De ligging was goed, het eten vaak niet. Palm was te Groningen aan boord gekomen; eerst was 't een pleziervaart. Later niet meer. In 't laatst van de reis werden de jongens ook met de revolver bedreigd. Dronken was de schipper nooit, maar hij mocht wel gaarne iemand afranselen." Er waren geen reddingsmiddelen. Op een desbetreffende vraag van een van de leden van de Raad verklaarde getuige dat het in de laatste tijd met het slaan beter ging, vooral toen de jongens eenmaal konden sturen. Een van de leden van de Raad: “Is u opgestookt door de stuurman?" Getuige: „Niemand." De lichtmatroos Bremhahr uit Musselkanaal, 17 jaar oud, heeft ook 5 maand gevaren om later stuurman te worden. Hij had zich laten aanmonsteren als kok. Koken ging wel. Van de schipperderij wist hij niet veel. Hij verklaarde overeenkomstig lichtmatroos Palm, met dien verstande dat hij het revolverschieten nooit ernstig had genomen. Het voornemen weg te lopen werd door de stuurman opgevat. Om 11 uur 's ochtends en om 5 uur 's middags kregen ook de jongens drank aan boord. Thuis had getuige nooit drank ontvangen, doch door het oorlam 's ochtends en 's middags was hij aan drank gewoon geraakt. De voorzitter en ook een van de leden van de Raad dienden de kapitein over het verstrekken van drank aan jongens van 16 en 17 jaar een ernstige vermaning toe. Harms Bos, 15 jaren oud en uit Dorkwerd afkomstig, heeft ook vijf maanden gevaren. Zijn ervaringen waren dezelfde als die van de beide andere jongens. Hij kwam te Londen aan boord. Ook deze jongen kreeg thuis nooit drank, doch leerde drinken door den dagelijkse borrel. De voorzitter, mr. Pleyte, gaf de drie jongens een geduchte vermaning en bond hun op 't hart nimmer, van wie ook, een borrel aan te nemen. Spr. noemde het een groot schandaal, dat deze jongens in het buitenland dronken langs de weg hadden gelopen. Als de jongens vertrokken zijn, vroeg mr. Pleyte de stuurman: „Heb je dat potje niet op 't vuur gezet en als getuige dit bleef ontkennen, wees spr.; hem op de lelijke rol in deze gespeeld. Hij heeft niet op zijn stuk gestaan en niet royaal weg de kapitein het onmenselijke van zijn handelwijze onder het oog gebracht, doch voor NLG 10 verhoging zich het zwijgen laten opleggen. Tegen de schipper voerde spr. aan, dat kwade trouw de journaalbladen heeft weggemaakt. Het schip heeft te diep gelegen. Spr. meende, dat de kapitein ernstig in zijn plicht te kort is geschoten. Een van de raadsleden wees hem op het onverantwoordelijke om zee te kiezen met één stuurman, die zijn vak slecht kent, en drie onbevaren jongens. De zitting werd vervolgens gesloten en de uitspraak op later bepaald.
|