|
Sydney, juni. Na 110 dagen reis van Liverpool, arriveerden wij in Port-Jackson. Over het algemeen hadden wij, het vergevorderde seizoen in aanmerking genomen, niet veel slecht weder. De Bass-straat is een zeer goede doorvaart en bleek ons zeer nauwkeurig te zijn opgenomen. Port Jackson is ontegenzeggelijk één van de schoonste havens der wereld, hoewel er nog veel gedaan kon worden om de ligplaatsen voor schepen langs de boorden van de verschillende baaien te verbeteren en te vermeerderen; iets, waaraan thans bij het dagelijks aangroeiende getal schepen grote behoefte bestaat. Sommigen onzer moesten weken lang wachten, eer zij een ligplaats aan één der werven (opm: steigers of kaden) konden bekomen om te lossen. Thans, na enige weken verblijf, na te hebben gelost en genoegzaam gereed zijnde om te vertrekken, zal ik trachten aan uw vroeger gedaan verzoek te voldoen, en u een en ander van onze bevindingen alhier, ten opzichte van scheeps- en handels- belangen, mede te delen. De gewone scheepsonkosten zijn gering, daar men generlei vuur- of havengelden, maar alleen loodsgelden betaalt. Buiten dat enige geringe echter, is ook alles exorbitant hoog. De verbazende arbeidslonen – een sjouwer NLG 9 daags – drukken op alles, en wee het schip dat reparatie, van welke aard ook, behoeft, of genoodzaakt is hier handen te huren om te lossen. Ballast kost thans NLG 7,20 per last, alleen door dat de mensen, die dezelve halen en aan boord varen, zo hoog moeten betaald worden; en om het u met één voorbeeld te schilderen kan dit dienen, dat wanneer soms goederen uit een of ander schip gelost worden, hetwelk hier voor de plaats op stroom ligt, en die goederen vervolgens naar het midden der stad moeten worden vervoerd, zij dan juist zoveel kosten van lichter- en sleeploon, als de vracht van Europa naar Australië heeft bedragen. Wie hier bij gevolg werken wil, heeft overvloed; men kent hier geen armoede en bij de overruime circulatie van geld, schijnt het bijna of de wezenlijke waarde van hetzelve enige honderden percenten is verminderd. Ongelukkig echter is daarop bij het vervrachten van onze schepen niet gerekend. De verdiende vracht is naar Europese waarde van het geld, maar onkosten en uitgaven, helaas!, naar de Australische. Zonderling is het te zien, hoe de grote gemakkelijkheid om geld te verdienen en de nog immer, niettegenstaande de sterke emigratie hierheen, grote behoefte aan arbeidende handen iedereen onafhankelijk maakt. Wel is het hier het land van democratische beginselen, want het volk heeft geld. Geld is in ieders handen, en als gij soms uwe verwondering zou te kennen geven aan een arbeider, welke u des morgens zegt dat hij heden eens niet werken zal en NLG 9 verdienen, dan zoudt gij hem met een verachtend schouderophalen u enige souvereigns (opm: goudstuk van een pond sterling) zien tonen en u vervolgens de rug toekeren. Ieder is hier even onverschillig. Het scheelt de winkelier volstrekt niet, of gij zijn waren koopt, daar hij ze toch aan een ander kwijt raakt; elk ambachtsman heeft driemalen meer werk dan hij af kan; en dienstboden!, die zijn het non plus ultra van onverschilligheid, daar voor elke dienstbare geest misschien twintig plaatsen zijn. Een marqueur aan het biljart in een koffijhuis alhier, een heer, die NLG 60 per week verdiende, verliet zijn betrekking, dewijl één der spelers hem gelast had de bal op te zetten! Wie zou dan ook in zulk een land iets gelast willen wezen? Maar ik dwaal van het onderwerp af. De onkosten waarvan ik hierboven sprak, zijn voor onze doorgaans goed uitgeruste en wel onderhouden schepen, niet het grootste bezwaar van de vrachtvaart op Australië. Het wezenlijke inconventiënt (opm: ongemak) is de desertie der bemanningen. Elk matroos, of soi-disant (opm: zogenaamd) dito, kan op een schip dat volk nodig heeft NLG 120 ‘s maands verdienen, of wel, wanneer het klimaat hem bevalt en hij bij preferentie aan wal blijft, NLG 9 per dag als sjouwer. ‘Wie zou nu niet weglopen?’ zegt Janmaat. De schepen blijven half of onbemand liggen, en dank zij de verlaten en onbeschermde toestand der Nederlanders in Nieuw-Holland, voor ons en voor onze natie alleen is tegen dat grote kwaad geen hulpmiddel. De zaak is deze: het koloniaal bestuur alhier heeft in een besluit van december 1852, straffen bepaald tegen desertie en andere overtredingen van tot vreemde schepen behorende zeelieden; straffen van opsluiting, welke de kapitein de gelegenheid geven, om bij zijn vertrek de opgeslotenen te reclameren (opm: terug te eisen) en weder aan boord te nemen, hetwelk hem alzo in staat stelt, om met zijn schip te kunnen vertrekken. Om echter de toepassing van die wet op schepen van de ene of andere natie te verkrijgen, moet het bestuur alhier eerst machtiging hebben van zodanig gouvernement, welks onderdanen dezelve verlangen, of ook kan die toepassing verkregen worden door officiële aanvraag van de consul of geaccrediteerde agent van dat gouvernement. Daar nu echter èn machtiging èn consul hier ontbreken, zijn wij Nederlanders uitgesloten van de voordelen dier wet, en bij gevolg deserteren onze matrozen op hun uiterste gemak. De kapiteins van de hier tegenwoordig liggende schepen ZEEPAARD, BULGERSTEIJN, PICTURA, HENDRIK, ADMIRAAL TROMP en SARA JOHANNA, wendden zich bij request tot de gouverneur-generaal alhier, om toepassing dier wetten, voornamelijk op grond van hun zeebrieven, doch verkregen daarop een afwijzend antwoord, en besloten toen, om in het belang van de Nederlandse scheepvaart in het algemeen, een verzoekschrift in te zenden aan de minister van buitenlandse zaken te ‘s-Gravenhage, ter voorziening in die hulpeloze toestand, waarbij door hen als bijlagen werden overgelegd, notariële kopijen van het alhier in Sydney door hen ingediende request. Die kapiteins hopen thans van die pogingen, vooral voor het vervolg, enige goede uitslag, daar zij nu (er liggen op dit ogenblik negen Nederlandse bodems) zonder beschermde wetten tegen desertie of onwil der bemanningen, zonder protectie hoegenaamd, geheel overgelaten zijn aan de belangeloze (?) hulp van Engelse agenten. En nog meer: ook in de vele voorkomende gevallen van verschil met geconsigneerden (opm: ontvangers) der ladingen, agenten, als anderszins, over zeeschaden, enz. (welke velen hunner soms op de meest arbitraire wijze reeds aanzienlijke kortingen op hun vrachtpenningen hebben gekost), gevoelen zij zeer de grote behoefte aan enige representatie (opm: vertegenwoordiging) van de Nederlandse regering, en verklaarden zij eenparig, niet te kunnen begrijpen, hoe de belangen van de Nederlandse scheepvaart en handel op deze havens zo geheel door de Nederlandse regering kunnen zijn over het hoofd gezien. In de eerste dagen van juli hoop ik de reis naar Java aan te nemen. De schepen allen zwak bemand zijnde, zullen wij een convooi vormen. Hier is aan het aannemen van volk niet te denken! Hartelijk hoop ik, dat later onze collega's het beter mogen treffen. (opm: helaas worden noch de naam van de schrijver, noch die van het schip vermeld)
|