|
Amsterdam, 30 mei. Heden werd alhier de jaarlijkse algemene vergadering gehouden van de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij. Vertegenwoordigd waren 292 aandelen, uitbrengende 46 stemmen. Uit het verslag bleek dat de maatschappij voor de tweede maal sinds haar 20-jarige bestaan ongelukkig gewerkt had en er geen dividend uitgekeerd kon worden. Verschillende omstandigheden hadden daartoe medegewerkt: zoals de gedrukte toestand van handel en nijverheid, de geringe uitvoer van geraffineerde suiker, vroeger zo'n machtig voedend element voor de lijnen der maatschappij naar Italië en de havens der Levant, een reeks van ongelukken aan de stoomschepen overkomen, hetzij door aanzeiling, hetzij door stranding, hetzij wegens opsluiting door het ijs in de havens van Regal en Riga, hetgeen de maatschappij NLG 32.000,- kostte, en het niet op voldoende wijze kunnen exploiteren der twee grote schepen STAD AMSTERDAM en STAD HAARLEM, bestemd voor de vaart op Amerika, welke vaart, met het oog op de ongunstige tijdsomstandigheden in Amerika, nog niet geopend was. De winst-en-verliesrekening toont een verlies aan van NLG 386.516,17,-, gevoegd bij dat van 1875, geeft een totaal van NLG 501.844,80,-, hetwelk verminderd wordt met NLG 115.479,78,- door de waarde van het thans overgeboekte reservefonds. In het verlies van zijn begrepen NLG 160.000,- afschrijving aandelen in de Stoomvaart-Maatschappij Nederland. Door uitloting van obligaties aan schuld werd gedelgd NLG 129.000,-. De directeur had geen vrijheid gevonden al was het in strijd met de geest der statuten, om de sommen voor de afschrijving op het materiaal te besteden ter vermindering der verliescijfers. Door de uitbreiding der Stoomvaart-Maatschappij Zeeland vermeerderen de werkzaamheden, aan haar beheer verbonden, hetgeen vooral door de verre afstand grote moeilijkheden oplevert. Dientengevolge is aan Z.K.H. Prins Hendrik en commissarissen der Maatschappij Zeeland verzocht, het bestuur aan anderen op te dragen, aan welke wens weldra gevolg zal worden gegeven. Daarna werd overgegaan tot de verkiezing van een commissaris, in plaats van de aftredende heer J. van Heukelom, die sedert de oprichting der maatschappij aan haar als commissaris verbonden, met het oog op zijn leeftijd, niet meer in aanmerking wenste te komen. Uit het voorgestelde drietal, bestaande uit de heren C. van der Oudermeulen te 's-Gravenhage, H. van Eeghen en A.R.J. Cramerus alhier werd na herstemming met laatstgenoemde de heer C. van der Oudermeulen gekozen. Hierna besprak de voorzitter de reeds verleden jaar gedane vraag: wat te doen met de grote schepen, bestemd voor de vaart op Amerika? De directie en ook commissarissen achtten het niet wenselijk, die vaart thans reeds te openen. De uitvoer van landverhuizers heeft bijna geheel opgehouden en de hoge tarieven op de uitvoer der handelsartikelen is ook zeer schadelijk. Stil liggen is voor de schepen ook zeer nadelig, de kosten daaraan verbonden vrij aanzienlijk. Het zou kunnen gebeuren dat door een of andere maatschappij verzocht werd de schepen 1 à 2 jaren af te staan, en ofschoon directie en commissarissen het dan ook wenselijker vinden een onmiddellijk te verkrijgen winst aan te nemen, dan te wachten op en zich gebonden te houden aan vroeger gekoesterde illusies voor de vaart op Amerika, zo zouden zij gaarne vernemen of daartegen, alsook tegen eventuele verkoop, bezwaren gemaakt worden. Een der aandeelhouders meende dat de statuten de directie wel enigszins bonden, doch hij voor zich koesterde het volle vertrouwen in het beleid van het bestuur, zodat hij wenste de beantwoording dier vragen aan de inzichten van het bestuur over te laten. Geen der aanwezigen verklaarde zich daartegen. Een der aandeelhouders richtte de vraag tot directie en commissarissen of de toelagen thans wel groot genoeg waren. Hij deed dit met het oog op de omstandigheid dat een grote verandering in de laatste tijd gekomen was in het college van commissarissen en de directie. Het aandeel uit de winst kon bij het grote geleden verlies niet uitgekeerd worden, ja men moest wachten totdat dit weer was opgewerkt. Voor de betrekking van directeur en commissaris wordt vooral tegenwoordig grote inspanning van krachten gevorderd en daarom zou hij, mocht werkelijk de toelage te gering zijn, voorstellen die te verhogen. De voorzitter vond het zeer loyaal dat, met het oog op de ongunstige balans, die vraag gedaan werd, doch èn directie èn commissarissen achtten het indienen van een dergelijk voorstel niet nodig, de toelage bevredigend en wilden de dagen van voorspoed op de thans bestaande voet afwachten. Hierna werd de vergadering gesloten.
|