|
Men verzoekt ons de plaatsing van het volgende: Aangenaam zou het mij zijn, indien, in UEd. geacht en veelgelezen blad, het hieronder volgende kon geplaatst worden: het is langs deze weg, dat ik de gelegenheid waarneem, om mijn familie, vele vrienden en kennissen, met het verongelukken van mijn onderhebbend schip (opm: bark), de LAURENS KOSTER, bekend te maken. Nadat ik voor enige maanden van Java naar China vertrokken was, en thans de laatste plaats mijner bestemming Amoy bereikt had, moest ik hier ook al weder, even als op Java mijn lot geweest was, door de ziekelijke handelstoestand werkeloos blijven liggen; toen ik eindelijk een vrachtje veroverd had, dat, al verdiende ik er geen schatten bij, mij toch weder gaande zoude houden, had ik dientengevolge mijn schip beladen, en was klaar om zee te kiezen, om naar de haven van Shanghai, de eerste plaats van mijn contract, te stevenen, toen ik, in de morgen van de 28e augustus 1859, de loods aan boord nam, om mij naar buiten of in zee te brengen. Met het aanbreken van de dag hadden wij goed weer, een stijve N.O. koelte, en voorspelden mijn weerglazen geenszins de verschrikkelijke storm, die weinige uren later zulke vreselijke verwoestingen zou aanrichten. Ik begon met de dag anker te winden en had, omstreeks 8 uur, stuurboordanker gelicht, en zou nu ook eveneens bakboordanker lichten, toen ik daarmede niet kon voortgaan, daar de al meer en meer aanwakkerende koelte en het doorkomende ebtij mij belette onder zeil te gaan, aangezien het schip door de vele om hetzelve ten anker liggende schepen niet kon slaags vallen. Ik verwachtte dus tot des achtermiddag, toen daar de wind enigszins oostelijker gelopen was en het schip door stroom slaags lag, de loods beval anker te lichten en onder zeil te gaan. Ik liet daarop ankerwinden, doch de meer aanwakkerende koelte en zware stroom waren oorzaak, dat het schip niet slaags vallende, ik het anker winden moest staken en de zeilen weder vastmaken. Ik acht mij verplicht te zeggen, dat de haven van Amoy, hoewel een zeer goede ankerplaats, echter zeer beperkt is, en wanneer men er ook de beste ankerplaats uit de haven heeft, men nauwelijks zeven of acht scheepslengten van de rotsen en klippen verwijderd ligt. Des avonds te 7 ure van de 28e, was de wind hard toenemende en heb ik mijn onderhebbend schip daarop wederom vertuid, of liever, meer verstaanbaar, het tweede of zware anker laten vallen, en vermeende nu gerust te kunnen zijn, daar de deugdelijkheid mijner ankers en kettingen mij reeds vroeger gebleken was. Te 10 uren van de 28e des avonds woei het reeds een storm; zodanig waren wind en weer in kort toegenomen, en thans mijn weerglazen hard dalende of slecht weder voorspellende. Het weder, dat verschrikkelijk toenam, deed mij te 12˚30' verschrikt opspringen, toen ik, met een zware invallende bui, dacht, dat de ankerkettingen sprongen. Ik begaf mij onmiddellijk vooruit, doch zag daar, dat het schip achter zijn beide ankers drijvende was, en ik recht naar de klippen toezette, die zich achter het schip in korte nabijheid bevonden. Ik beval onmiddellijk, en zo was ook des loodsman gevoelen, die zich nog bij mij aan boord bevond, om zoveel doenlijk ketting te steken, doch nu bespeurde ik, dat het schip reeds zodanig was doorgegaan, dat het geheel door klippen omringd was, waarop het onherroepelijk zou verbrijzeld worden, indien niet een spoedig bedaren van weder volgde en onmiddellijke assistentie verleend werd. De nacht was echter donker en het weder thans tot een typhoon geklommen, zodat niemand mij te hulp kon komen. Ik had evenwel door noodschoten het mij dreigende gevaar zoveel mogelijk kenbaar gemaakt. Mijn toestand wezenlijk benard zijnde, zette ik met de dag onmiddellijk noodsein op; nog steeds was het weder toenemende, en had ik mijn equipage bevolen, om bramstengen en raas neer te nemen, waarmede zij dan ook werkzaam waren en hetgeen volvoerd werd. Te 7 uur in de morgen van de 29e augustus, op mijn noodsein afkomende, zond een alhier ter rede liggend Engels oorlogschip een boot ter assistentie, bemand met 1 officier en 54 man, aan wie ik een anker gaf om uit te brengen, ten einde het schip van de klippen zodoenlijk vrij te winden, want sedert 5˚50' had het schip onophoudelijk liggen stoten, doch door wassend water bleef het nog niet vastzitten en wederstond de zwaarste stoten, die ons van het dek deden opspringen, zonder lek te worden. Genoemde boot, waaraan ik anker en tros gegeven had, ging nu van zijde, doch kon alleen het anker niet uitbrengen, maar stormde onmiddellijk zodanig weg, dat zij een spoedig heenkomen naar land zocht, want zelfs mijn schip kon zij niet meer bereiken. Ik was nu bedacht, om de noodzakelijkste artikelen tot berging voor de hand te krijgen, want ik zag maar al te wel in, dat het lot van mijn onderhebbend schip hier beslist was; steeds stootte het zwaar en, daar het nu een verschrikkelijke typhoon woei, was ik niet instaat, de minste poging aan te wenden tot redding van schip en lading. Daar het schip tussen de klippen zat, die als het ware op de rede liggen, was ik in staat een gezicht over de rede te hebben en kan gerust zeggen, dat er bijna geen schip op de rede lag, dat niet in nood verkeerde. Hier en daar zag men verscheidene schepen, wier ankers doorgegaan zijnde, op elkander gedreven waren en dreigden ieder ogenblik naar de klippen te stormen. Dit gevaar werd nog aanmerkelijk vergroot door de Chinese jonken, die meest allen van hun ankers geslagen, hulpeloos en geheel verlaten tussen, tegen en voor de schepen heen en weer stormden, totdat even als mijn ongelukkig schip de zeeën ze tegen de klippen sloegen en deden zinken. Met het doorkomende ebtij te 2 uren van de 29e augustus, begon het weer te bedaren, en deed de tot mijn assistentie gekomen boot van het oorlogschip, die inmiddels van het land was gekomen, nog een poging, om het door mij aan haar afgegeven anker uit te brengen, doch was door wind en zee niet in staat, het in een behoorlijke richting te plaatsen en was ook nu het schip, door het spoedig wegvallen van het water, reeds over het geheel op de klippen vastgeraakt. Ik heb daarop al het mogelijke geborgen, en moest mij zelven daarmede haasten, want te 5½ uur viel het schip bijna plat op zijde en brak ongeveer op de hoogte van de voorspanten doormidden. Het water, dat bij het buitengewoon springtij 6 voet hoger dan gewoonlijk was opgevloeid, liet het schip met laagwater 8 voet boven waterpas droog liggen. Zodanig was het verongelukken der LAURENS KOSTER, die weinige uren van te voren nog klaar lag om in zee te lopen, en nu slechts een wrak kon geheten worden. Ik heb al het mogelijke van het wrak geborgen, doch, daar mijn lading hoofdzakelijk uit suiker bestond, zo ging deze geheel en al verloren. Men kan zich ook geen denkbeeld vormen van de behendigheid in het stelen van de Chinezen in zulk een geval, en alleen door vuurwapenen en vuistrecht, want moed of onverschrokkenheid is juist geen hoofdtrek in het Chinese karakter, kon ik die lastige brutale rovers enigszins van mij afhouden. Ik eindig hier mede en zal alleen nog zeggen, dat het naar Java bestemde Franse schip JEAN BART mede achter zijn ankers op het strand is weggeslagen, en dat de averijen aan de in de haven liggende schepen aanmerkelijk zijn; hier ontvingen wij het bericht, dat zeven schepen in Swatow verongelukt zijn; dagelijks komen hier schepen, geheel of gedeeltelijk masteloos binnen, en ik wil daarvan alleen het te Samarang te huis behorende Nederlands-Indische schip BINTANG ANAN, kapt. De Gee noemen, dat geheel ontredderd en masteloos hier voor enige dagen binnen kwam en bovendien nog de equipage aan boord had van het Engelse schip CHIEFTAIN, dat in het Formosa Kanaal in deze zelfde thyphoon was gezonken. Vele schepen worden nog vermist, doch daar ik mij niet gaarne met gissingen ophoud, zo heb ik alleen daadzaken vermeld; het is evenwel waar, dat er voor vele schepen mag gevreesd worden, want de dagelijks ontredderd binnenkomende schepen doen maar al te zeer zien, dat de thyphoon mede op zee vreselijk gewoed heeft. De wind was in de thyphoon N.O. en N.N.O. en liep door het oosten naar het zuiden; laagste stand van mijn barometer 2920, thermometer 84. Ook de schade, door deze vreselijke thyphoon aan de kooplieden alhier berokkend, is aanmerkelijk daar door het bijzonder hoge tij dat er begroot is plusminus 10.000 dollar schade aan de koopmansgoederen te zijn veroorzaakt. Ik heb de eer mij met achting te noemen UEds. Dw. dienaar, M. Koenen, gezagvoerder van de LAURENS KOSTER. Rede Amoy, 19 september 1859
|