|
Rotterdam, 8 november. Als een nader verslag op hetgeen wij in ons nommer van 7 dezer betrekkelijk het barkschip EENDRAGT MAAKT MAGT, kapt. C. Anderson, van Antwerpen naar Valparaiso bestemd, te Rio de Janeiro binnengelopen, vermeld hebben, kunnen wij thans volgens bericht van de kapitein nog mededelen, dat hij met enige averij op de 28e augustus j.l. aldaar was binnengelopen, zijnde het schip goed dicht gebleven en de lading niet beschadigd, en was alles wel aan boord. Na 77 dagen reis gevorderd zijnde tot op 41º ZB en 50º WL, stak er een hevige storm op, welke met steeds toenemende kracht 10 dagen aanhield en waardoor enige schade aan het tuig en de verschansingen aan stuurboordzijde werd toegebracht, die evenwel, na bij enigszins bedaarder weder om de noord te zijn gelopen, weder in zoverre werd hersteld, dat de reis onder voortdurend stormweder tot op 57º ZB 56º WL kon worden voortgezet. Op deze hoogte gekomen begon het op een verschrikkelijke wijze te sneeuwen en te hagelen, en deed zich de felle vorst zodanig gevoelen, dat het drinkwater en de olie bevroor en de equipage reeds zo zeer uitgeput door vermoeienis buiten staat was enig werk te verrichten. Al spoedig geraakte het schip geheel in het ijs bezet. Gedurende vier korte dagen en even zovele lange donkere nachten wendde men alle pogingen aan door het ijs heen te geraken, doch te vergeefs. Heinde en ver was niets dan ijs te bespeuren en nog moesten 200 mijlen in de koers van west-zuid-west worden opgewerkt, voor en aleer Kaap Hoorn was omgevaren. Tot behoud van schip en lading, maar bovenal van de vele mensenlevens werd dan ook besloten terug te keren en zette men koers naar Rio de Janeiro, waar, zo als hierboven werd vermeld, men behouden mocht aankomen. Volgens dat zelfde bericht waren te St. Catharina alléén door gemelde tiendaagse storm 10 schepen met averij binnengelopen en waren te Montevideo 13 schepen gestrand en geheel verbrijzeld, terwijl aan Kaap Hoorn een groot Engels driemast schip was gezonken.
|