|
Verslag van de Nederlandsch Indische Droogdok Maatschappij. Het kleine dok SOERABAIA, dat door de aannemers tot bespoediging der exploitatie “zeilende” zou worden uitgezonden, werd reeds in juni 1874 te water gelaten en lag in oktober d.a.v. op de Clyde zeilree. Tijdens het dok daar lag, ontstond de bekende in Engeland geheerst hebbende storm; de SOERABAIA werd, zoals u bekend is door een ander schip aangevaren, was genoodzaakt de kettingen te laten slippen en dreef, aan weer en wind overgelaten, op strand; geheel ontredderd en bijna een wrak gelijk, lag het daar. Door de buitengewoon hechte samenstelling van het casco gelukte het aan assuradeuren hetzelve weder te doen afbrengen en, hoewel met grote kosten, te repareren; zodat het eindelijk in de maand juli des vorigen jaars onder bevel van de Nederlandse gezagvoerder A.H. Zwaneveld en met een Nederlandse equipage aan boord zee koos. In de maand december jl. bereikte het Rio Janeiro na een zo niet voorspoedige dan toch behouden reis, die, nadat men water en provisie had ingenomen, weder werd voortgezet. De ramp op de Clyde is zeer zeker een financieel nadeel voor onze Maatschappij, omdat daardoor de exploitatie van het kleine dok vertraagd is; maar de kosten van reparatie en wederuitrusting werden geheel door assuradeuren en aannemers gedragen. Het grote dok werd in Glasgow in elkander gezet, weder uit elkander genomen en bij gedeelten verscheept. Met de aanbouw daarvan op het eiland Amsterdam is de medecontractant en bouwmeester, de heer Donald, die zelf aldaar woonachtig is, zover gevorderd, dat het binnenkort te water zal gelaten worden. Met genoegen mogen wij er op wijzen, dat blijkens de rapporten van onze technische consulent, de hoofd-ingenieur der Marine Dr. B.J. Tideman, alhier, en van onze directeur in Indië, door de aannemers zodanige uitvoering aan het contract wordt gegeven, dat er voor de Maatschappij geen reden tot ontevredenheid bestaat. Het materieel voor de Etablissementen is successievelijk verscheept, de etablissementen op het eiland Amsterdam naderen spoedig hun voltooiing. De sleepboot AMSTERDAM bewijst reeds sedert ruim één jaar goede dienst en heeft, dankzij de activiteit van onze directeur, reeds belangrijke voordelen afgeworpen. Steenkolen Depots. Bij dit onderwerp, de eigenlijke aanleiding tot onze mededeling, wensen wij enigszins langer stil te staan, omdat het in de laatste maanden stof heeft gegeven tot voortdurende en nauwgezette overweging, waarvan wij u gaarne de slotsom willen mededelen. Het betreft namelijk de verhuring van pakhuizen en steenkolenloodsen op het eiland Amsterdam, die tijdens de oprichting onzer Maatschappij als nevenbron van inkomsten werd beschouwd, maar die de ondervinding ons heeft doen kennen als zeer belangrijke baten voor onze Maatschappij te kunnen opleveren. Reeds werd een lading steenkolen, direct uit Europa op het eiland Amsterdam aangevoerd, in onze depots opgeslagen, welke opslag een belangrijk voordeel heeft afgeworpen, en zou deze lading ongetwijfeld door meerdere zijn gevolgd geworden, indien niet de hoge tarieven van de bestaande prauwenveren voor het vervoer naar boord der stoomschepen ter rede van Batavia, - voor zoverre die niet aan het eiland behoeven te dokken of te repareren, - en de onzekerheid om ten allen tijde de nodige prauwenruimte te kunnen bekomen, zovele bezwaren voor de handel waren, dat onmogelijk van onze inrichtingen het gewenste gebruik kan gemaakt worden. Wil de handel in staat zijn zich van onze inrichtingen met vrucht te bedienen en onze Maatschappij daarvan blijvend de voordelen genieten, dan dient een regelmatig verkeer tussen de eilanden en de rede van Batavia door middel van een goede prauwendienst verzekerd te worden; alléén dáárdoor kan goedkopere en zekere bediening worden verkregen, terwijl het steeds gereed zijn van onze sleepboot AMSTERDAM ook de snelheid van het vervoer waarborgt. Ongetwijfeld zal de handel, wanneer een regelmatig verkeer tussen de eilanden en de rede van Batavia bestaat, het eiland Amsterdam bij voorkeur bezigen tot opslag en depot van steenkolen; maar daartoe is de oprichting van een goed ingericht prauwenveer een onmisbaar vereiste. Men versta ons wel: wij beogen niet de oprichting van een nieuw prauwenveer, om met de bestaanden te concurreren, al moge dit nog zo winstgevend zijn (1), neen onze bedoeling is om enige prauwen te exploiteren speciaal ten behoeve van het vervoer van steenkolen, goederen en ballast tussen het eiland Amsterdam en de rede van Batavia, en die prauwen alleen dan te verhuren tot andere doeleinden, voor zoverre zijn niet kunnen gebruikt worden voor bovengenoemd vervoer. Wij stellen ons voor, dat de aanbouw van plm. 240 kojang prauwruimte in de behoeften van bovengenoemd vervoer zal kunnen voorzien, en daartoe is een kapitaal van NLG 60.000,- toereikend. Wij hadden gewenst deze som van het bedrijfskapitaal onzer Maatschappij te kunnen afzonderen, maar de voorzichtigheid gebiedt ons dat kapitaal niet te verminderen, vermist het bij de ophanden zijnde exploitatie der dokken van het grootste belang is om onze magazijnen ruim te kunnen voorzien van materialen, benodigd tot de reparatie van schepen. Wij achten het tevens ontijdig om uw toestemming te vragen tot uitbreiding van ons maatschappelijk kapitaal, dewijl de dokken, wegens oorzaken, onafhankelijk van onze wil, nog niet in exploitatie zijn gekomen. Op grond van een en ander wensen wij de oprichting van een Naamloze Vennootschap, onder de naam van “Prauw-Maatschappij van het Eiland Amsterdam” met het doel om een aantal prauwen te doen bouwen en die door de Nederlandsch-Indische Droogdok-Maatschappij te doen beheren, onder toezicht van zes commissarissen, waarvan drie te benoemen door de Aandeelhouders der Prauw-Maatschappij hier te lande en drie door Commissarissen der Nederlandsch-Indische Droogdok-Maatschappij in Indië, uit hun midden aan te wijzen, zodat de onderneming afgescheiden zal blijven van de Nederlandsch-Indische Droogdok-Maatschappij en haar dus in generlei opzicht kan prejudicieren. De overweging dat alle aandeelhouders onzer Maatschappij evenzeer het recht hebben om zich in deze naar onze mening zeer voordelige geldbelegging te interesseren, heeft ons doen besluiten, niettegenstaande het betrekkelijk gering kapitaal van NLG 60.000,-, u in deze zaak te kennen, en u tot medewerking uit te nodigen, in de hoop hetzelfde vertrouwen te mogen ondervinden, als ons bij de oprichting der Nederlandsch-Indische Droogdok-Maatschappij ten deel viel. Ten opzichte van de rentabiliteit dezer onderneming,verwijzen wij u ten overvloede naar de hierachter gevoegde globale begroting van inkomsten en uitgaven; blijkens die begroting zal de Nederlandsch-Indische Droogdok-Maatschappij voor haar beheer over de prauwen slechts genieten: een aandeel in de winst, na aftrek van een dividend van 6 procent over het kapitaal, aan H.H. aandeelhouders, en van 5 procent tot reservefonds, hetzij tot amortisatie van het kapitaal of tot vernieuwing van materieel. Wij hebben gemeend dat de Nederlandsch-Indische Droogdok-Maatschappij het beheer over de prauwen tegen genoemde betrekkelijk geringe vergoeding kan voeren, uithoofde van de belangrijke indirecte voordelen, die middels deze Prauw-Maatschappij door haar zullen verkregen worden; maar wij wensen u er tevens op te wijzen, dat die geringe kosten van beheer des te betere kansen geven aan aandeelhouders op een goed dividend, zonder nochtans de waarborg van een goed beheer te verliezen; immers de Nederlandsch-Indische Droogdok-Maatschappij heeft het grootste belang bij de bloei en het voortbestaan van haar Zusteronderneming – deze Prauw-Maatschappij. Naar aanleiding van het vorenstaande geven wij ons de eer u tot deelname in deze onderneming uit te nodigen, en u te verzoeken nevensgaand biljet ingevuld in te zenden vóór of op de 15de maart e.k. ten kantore der Nederlandsch-Indische Droogdok-Maatschappij, Korte Prinsengracht, TT 23 alhier. (1) Het dividend van het Bataviaasch Prauwenveer bedroeg over het jaar 1874 22½ %.
|