|
Raad voor de Scheepvaart. De Raad behandelde gisteren nog de zaak van het ongeval, overkomen aan het stoomschip PYRRHUS van de Nederlandsche Stoomvaart Maatschappij Oceaan, gezagvoerder J. Barendz, welk schip de 14e februari jl., na Samarang te hebben verlaten, bij Soerabaja op een modderbank is vastgelopen, bewesten de Solo-rivier. In de scheepsverklaring wijt de gezagvoerder het ongeval aan de 3e officier, de heer Zorgdrager, die wacht had, en wie hij last had gegeven hem te wekken zodra er een vuur in zicht zou komen, in elk geval om 11 uur. Toen de 3e officier nu een vuur zag, dat hij verkeerdelijk heeft gehouden voor het loodslichtschip van Soerabaja, terwijl het een gasboei was, heeft hij het niet nodig gevonden de kapitein te wekken. Doch zich eerst in de kaartenkamer begeven om te onderzoeken welke gasboei dat zijn kon. Aan deze eigendunkelijke handeling wijt de heer Barendz de stranding. Eerst daarna heeft de wachthebbende officier de kapitein gewekt, die onmiddellijk zag dat het bewuste licht niet dat van het vuurschip was. Tevoren had hij de 3e officier order gegeven erop aan te houden; toen hij zag dat het een gasboei was, gaf hij commando de vorige koers weer te houden, doch te laat; de stranding had een ogenblik later plaats. Aan stuurboord werd na de stranding een gasboei gezien, die de stuurman gehouden heeft voor een vissersboot. Het schip heeft zijn lading gedeeltelijk moeten lossen alvorens te kunnen worden afgebracht. Het eerst werd door de Raad gehoord de derde stuurman Zorgdrager, wie te kennen werd gegeven dat het onderzoek ook zal lopen over de vraag of de stranding is te wijten aan een daad of nalatigheid zijnerzijds. De derde officier verklaarde thans, door de Raad gehoord, dat hij niet slaperig en niet ongesteld is geweest en erkent dat hij een gasboei verkeerdelijk voor het lichtschip heeft aangezien. Daarna wordt nog gehoord de matroos F. Person, een Fransman, die op het ogenblik van de stranding met de 3e officier wacht had en aan het roer stond. Deze getuige verklaart dat de derde niet geslapen heeft, en het roer en de kompassen heeft gecontroleerd. Onmiddellijk nadat hij het vuur gezien heeft, heeft hij de kapitein gewaarschuwd. Eerst kreeg getuige toen order op het licht aan te houden, onmiddellijk daarna de koers te hernemen. Het schip draaide nog enige graden en liep toen vast. De kapitein verklaarde daarna in de kaartenkamer te zijn gaan rusten, na de stuurman order te hebben gegeven hem te wekken om 11 uur, of zoveel eerder er vuur in zicht zou komen. Drie minuten over elf werd getuige gewekt met de boodschap dat het lichtschip in zicht was, en gaf, na zich overtuigd te hebben dat het niet het lichtschip was, order de oude koers te hernemen. Op het eind van de scheepsverklaring heeft de havenmeester te Soerabaja geschreven dat het ongeval is toe te schrijven aan force majeure. De voorzitter, mr. Pleyte, vond het zonderling dat de gezagvoerder deze scheepsverklaring heeft ondertekend, daar er een tegenstrijdigheid in staat. In de aanhef van de scheepsverklaring toch staat, dat een eigendunkelijke handeling van de stuurman de oorzaak is. Kapitein Barendz voegde nog aan zijn verklaring toe, dat hij het ’het abusievelijk’ voor dat van het vuurschip aangezien licht tegenover de derde stuurman niet een gasboei heeft genoemd. De derde stuurman heeft het niet dadelijk geweten toen het schip vastzat. De stuurman Zorgdrager verklaarde, de order van de kapitein zo te hebben opgevat, dat hij de kapitein moest roepen wanneer er vuren van de wal in zicht zouden zijn, niet vuren in het algemeen. De eerste stuurman, de heer Vervooren, daarna gehoord, bevestigde de verklaringen van de gezagvoerder. De order van de kapitein inzake het wekken heeft hij evenals de derde opgevat. De behandeling van de zaak werd daarna gesloten, en de uitspraak op later bepaald. (opm: zie ook AH 200510)
|