|
Het beschieten van de NEERLANDIA. Het Nieuwsblad van het Noorden heeft inzage gehad van een brief van kapitein Hekman van het Groningse schip NEERLANDIA, dat tot 2 maal in de Oostzee door Russische duikboten werd beschoten. Dinsdag 4 juli 's namiddags, zo schrijft de kapitein, zeilden wij met een kleine koelte en geheel kalme zee niet ver van de Zweedse kust. Om ca. 1 uur zagen wij aan stuurboordzijde onverwachts een onderzeeboot boven water komen, welke direct begon te schieten, waarop wij dadelijk bijdraaiden, zeil verminderden en onze boot overboord zetten, bezet met 2 man, die met de scheepspapieren naar de duikboot roeiden. Onderwijl ging het schieten maar steeds door, één schot kwam in onze deklading terecht, waardoor onze reling werd verbrijzeld en een gat in het hout gemaakt werd van ca. 50 cm. diep en 20 cm. middellijn. Toen onze manschappen bij de onderzeeër kwamen, werden de papieren nagezien en twee matrozen meegegeven tot een onderzoek van ons schip. Na afloop daarvan werd ons gelast de matrozen weer op de onderzeeër te brengen, waaraan wij voldeden, deze mensen waren zeer onvriendelijk. De onderzeeër verliet ons daarna en wij zetten weer koers, nog meer naar de Zweedse kust aanhoudend. Woensdag 5 juli, 's morgens 7 uur, kwam weer een duikboot in de nabijheid van het schip boven water en begon ook dadelijk weer met zijn kanonnen te werken. Wij zetten dadelijk onze boot over boord om met de scheepspapieren naar de onderzeeër te gaan. Onderwijl werd onze mast geraakt en verbrijzeld, ook werd alles van het tuig beschadigd, zodat wij ons schip niet meer voort konden bewegen door eigen kracht. Zelfs toen de boot een eindje van ons schip naar de onderzeeër was geroeid, werd nog tussen onze boot en ons schip in het water geschoten. Op de onderzeeboot stond men te lachen, waarschijnlijk om onze verbaasdheid of om het feit, dat ze ons zo hulpeloos hadden gemaakt, misschien hadden ze onze mast als doel verkozen en verheug zij zich, dat hij getroffen was. Toen de commandant onze scheepspapieren had ingezien en in orde had bevonden, wezen wij deze er op, dat wij nu met ons schip hulpeloos in zee ronddreven. Hij zei: “Dat gaat mij niets aan" en verliet ons weer door onder te duiken. Enige tijd nadien zijn wij door een motorboot opgepikt, welke ons naar Dalarö heeft gesleept. Daarna heeft een sleepboot ons naar Stockholm gebracht, waar ik na aankomst bij het Nederlands Consulaat en Gezantschap, een verklaring heb afgelegd, waar mij gezegd werd dat deze zou worden opgezonden naar Den Haag.
|