|
Aan het verslag van de Stoomvaart-Maatschappij Insulinde, hetwelk door de directie zal worden uitgebracht in de op 29 mei te houden algemene vergadering, ontlenen wij het volgende: Het kapitaal bleef evenals het vorige jaar groot NLG 2.400.000. De 4e december laatstleden werden de inschrijvingen op de geldlening van NLG 900.000 aangenomen ten kantore van de heren Jolles & Co en Leembruggen, Guepin & Muijsken te Amsterdam; het gehele bedrag werd toen voltekend. De storting ad 100% op de obligaties is uitgeschreven geworden tegen 2 januari 1884; zij komt dus niet op de tegenwoordige balans voor en zal slechts deel uitmaken van die van het lopende jaar. Van onze vloot was gedurende het grootste gedeelte van het jaar nog slechts één schip in de vaart, namelijk de C. FELLINGER. De 13e januari 1883 kwam het hier van de 3e reis binnen en volbracht nog een 4e en 5e reis voor ultimo december van dat jaar. Behalve voor het gewone onderhoud van schip en machines, behoefden geen herstellingskosten daaraan besteed te worden. Een en ander verkeerde in goede staat en voldeed goed aan de vereisten. De andere stoomschepen werden opgeleverd als volgt: MACASSAR in de maand augustus, PADANG in de maand september, beide gebouwd door de heren Raylton Dixon & Co., te Middelsbrough on Tees; KONING WILLEM III in de maand oktober, NEDERLAND EN ORANJE in de maand december, beide gebouwd door de Koninklijke Fabriek van Stoom- en Andere Werktuigen alhier. Deze schepen aanvaardden hun 1e reizen, respectievelijk 28 augustus, 25 september, 23 oktober en 19 december. Geen van hun was voor ultimo december hier teruggekomen. Bijzonderheden aangaande de bouw van deze schepen en hun machines deelden wij u reeds mee in ons eerste jaarverslag en wij wezen u er toen reeds op dat wij teleurgesteld zouden worden in de tijd van hun oplevering. Wij moeten nu tot ons leedwezen constateren dat de termijnen, daarvoor bij contract bepaald, met ruim drie en vier maanden werden overschreden, hetgeen natuurlijk de opening van onze geregelde vaart zeer vertraagde. Dat hierdoor ons kapitaal, langer dan wij verwacht hadden, werkeloos bleef, spreekt vanzelf. Wat nu de deugdelijkheid en doelmatigheid van deze schepen aangaat, daaromtrent wensen wij, alvorens een definitief oordeel uit te spreken, de ondervinding van een langere tijd te raadplegen. Voorshands kunnen wij u mededelen dat de tot nu toe ontvangen rapporten omtrent de deugdelijke constructie en zeewaardigheid van alle deze schepen uitmuntend waren. De machines en de ketels werkten vrij goed en het kolenverbruik was, in aanmerking nemende dat machinisten tot de kennis van de voorwaarden waaronder de meest zuinige werking van de machines verkregen wordt, slechts door ondervinding geleid worden, niet onbevredigend. Wij hebben intussen goede redenen te verwachten dat machines en ketels goed en duurzaam zullen voldoen en dat het kolenverbruik betrekkelijk gering zal zijn, althans onze raming niet zal overschrijden. Sedert heeft onze vloot een verdere uitbreiding ondergaan door de aanbouw van het stoomschip JACATRA. Alvorens aan de heren Raylton Dixon & Co de bouw van het zesde stoomschip op te dragen, stelden wij ernstige pogingen in het werk om andermaal de Nederlandse industrie ten voordeel te zijn en de opbrengst van de obligatielening, althans grotendeels door haar te doen genieten. Wij moesten daarbij intussen er op bedacht zijn dat het, voor de instandhouding van onze vier wekelijkse dienst, noodzakelijk was dat dit zesde stoomschip ons zeer stellig in de eerst dagen van mei 1884 zou worden afgeleverd, zodat wij slechts onder dit beding de bestelling wilden doen en tevens onder verband van belangrijke boeten bij niet tijdige oplevering. Onder zodanige voorwaarden bleek de onmogelijkheid om ditmaal met de inlandse nijverheid tot zaken te komen; immers zowel de Koninklijke Fabriek van Stoom- en Andere Werktuigen te Amsterdam, als de Maatschappij De Schelde te Vlissingen, konden slechts een opleveringstermijn van verscheidene maanden later aannemen en geen van beide was in de mogelijkheid om tegen begin mei 1884 een schip met machines, als door ons geprojecteerd, kant-en-klaar af te leveren. Deze bodem heeft een lengte van 325 Engelse voeten bij 38 voet wijdte en 27 voet holte; is alzo groot plus minus 2500 bruto tonnen, met een draagvermogen van plus minus 3500 tonnen en is voorzien van waterballast en van de nieuwste en meest praktische inrichtingen ter behandelingen van schip en lading. Toen wij dit schip bestelden was de prijs voor stoomboten alreeds lager dan bij de bestelling van de vier genoemde en is dit 6e stoomschip dan ook uit dien hoofde, in vergelijking met de andere, goedkoop; dit schip toch zal geheel gereed slechts weinig meer dan gene kosten, ongelet het langer en wijder is en daardoor plus minus 400 ton meer inhoudsruimte heeft, terwijl daarenboven de zoveel kostbaarder machines en ketels, plus diverse nuttige bijvoegingen en door de praktijk aangeraden wijzigingen, de kostprijs eerder belangrijk hoger had moeten maken. Deze bodem, JACATRA genaamd, is de 3e mei jongstleden, zijnde twee dagen binnen de contracttijd, aan ons opgeleverd geworden en heeft sedert de 17e mei daaraanvolgende de eerste uitreis aanvaard onder bevel van kapt. T.D. Gollards. De vier wekelijkse dienst, geopend de 31e juli van het afgelopen jaar en wel met de stomer C. FELLINGER, werd in november onderbroken door de late oplevering van de NEDERLAND EN ORANJE; nu de zes boten in de vaart zijn, kan, behoudens rampen, de vier wekelijkse dienst zonder bezwaar flink onderhouden worden. De resultaten, bevaren met de 3e, 4e en 5e reizen van het stoomschip C. FELLINGER, in dit verslag voorkomende, blijkens uit de balans en de winst- en verliesrekening; andere reizen werden in het afgelopen jaar niet volbracht, daar het eerste nieuwe schip, de MACASSAR, eerst in het laatst van januari 1884 van de eerste reis retourneerde. De 3e reis van de C. FELLINGER, in 1882 begonnen, geschiedde onder zeer abnormale omstandigheden; de uitreis was als die van een outsider en in een periode van wilde concurrentie, zodat het daarmee verkregen resultaat niet als basis kan worden beschouwd. Op de 4e reis werd een zeer goede uitvracht bevaren, maar de terugvracht van Java, in mei, dus voor de opening van het scheepsseizoen, was laag, zoals dan in de regel het geval is, zodat het resultaat slechts weinig lonend was. De 5e reis geschiedde, zowel uitgaande als thuis varende, onder vrij normale omstandigheden en was redelijk winstgevend. Wanneer de nieuwe schepen ons tijdig, dat is in april, mei, juni en juli waren opgeleverd geworden, dan zouden zij alle één reis voor ultimo december kunnen volbracht hebben en zouden zij gedeeld hebben in de periode van lonende retourvrachten, die hoewel niet van zeer lange duur, toenmaals op Java bestaan heeft en waarvan nu alleen de C. FELLINGER – 31 juli van hier vertrokken – genot heeft gehad. De MACASSAR begon zijn eerste reis de 28e augustus 1883 en had al spoedig een kostbare ontmoeting, door, terwijl het bij de ingang van Victoria Dock voor anker lag, aangevaren te worden door het Engelse stoomschip JAPANESE. De reparatie kostte ongeveer acht dagen tijd en plus minus NLG 4/500. De gezagvoerder en reders van de JAPANESE bekenden schuld, doch trokken zich terug toen het op betalen aankwam, zich beroepende op een wet of bepaling, die oorzaak was dat de MACASSAR haar eigen schade moest betalen. De JAPANESE namelijk had vee aan boord, bij welk vee oppassers waren. Deze oppassers zijn, volgens interpretatie van de Engelse wet, passagiers en dus was de JAPANESE een passagiersschip. Het passagiersschip JAPANESE, binnen een bij bedoelde wet of bepaling aangewezen kring zijnde, die beschouwd wordt te behoren tot de haven van Londen, was onder compulsory pilotage (verplicht loodsmans commando) en een dergelijk schip is niet verantwoordelijk voor de schade, die het aan andere schepen toebrengt. De loods is in zodanig geval de enige verantwoordelijke persoon, doch volgens de wet is hij niet verder aansprakelijk dan tot een bedrag van GBP 100. Deze exceptie werd door de eigenaren van de JAPANESE opgeworpen en, op advies van een Engels rechtsgeleerde en van onze consulent alhier, zagen wij van elke vervolging in dezen af. Het enige wat wij van de loods konden bemachtigen was bruto GBP 70. Het nadelig saldo brachten wij in het debet van de reisrekening. De bevaren uitvrachten naar Indië hebben regelmatig het cijfer overtreden, dat wij destijds in onze vertrouwelijke mededeling als taxatie aannamen. Retourvrachten van Java waren in de eerste maanden van het jaar schaars en weinig lonend; van juni tot einde oktober waren zij redelijk, doch van toen af daalden zij snel en werd de hoeveelheid te verschepen lading binnen weinig tijds zeer onbeduidend. Onze MACASSAR, die in november van Java ging, ondervond alreeds de invloed van die verlaging. Wanneer aldus slechte tijden worden doorgemaakt betreuren wij het dubbel en gevoelen wij het nog meer dat de nationale stoomvloot, die hoofdzakelijk in geregelde lijn vaart tussen koloniën en moederland, ten gevolge van de thans vigerende suikerwetgeving, bijna geen noemenswaard kwantum van dat belangrijk zoet naar het vaderland kan overvoeren. Van het departement van koloniën ontvingen wij de mededeling dat wij, van de aanvang van het jaar 1884, ons evenredig aandeel in de overvoer van gouvernementsuitzendingen naar Nederlands Indië zouden krijgen. Ook het departement van marine gaf ons de toezegging dat, voor uitzendingen vanwege dat departement, ook van de schepen van onze maatschappij zal worden gebruik gemaakt. In de overvoer van bedevaartgangers naar en van Djeddah trachtten wij, aanvankelijk niet zonder succes, ons aandeel te verkrijgen en zijn onze belangen te Djeddah opgedragen aan de heer P.N. van der Chijs, viceconsul der Nederlanden aldaar. Met het sluiten van doorvoercontracten naar de Middellandse zeehavens zijn wij tot nog toe niet mogen slagen. Bijzondere invloeden schijnen zulks te bemoeilijken, doch hopen wij die op de duur te zullen overwinnen. Evenzo ging het in het afgelopen jaar met een doorvoer contract naar New York; het is ons echter aangenaam te kunnen vermelden, dat wij sedert geslaagd zijn een dergelijke overeenkomst te sluiten met de directie van de Nederlandsch Amerikaansche Stoomvaart-Maatschappij te Rotterdam, zodat wij voortaan in Nederlands Indië producten kunnen aannemen op directe cognossementen, met overscheping alhier of te Rotterdam op de boten van genoemde maatschappij.
|