NNO 110939
LAATSTE BERICHTEN - Nederlands stoomschip op een mijn gelopen. Alle twee-en-twintig opvarenden gered.
Kopenhagen, 11 september. (A.N.P.). Uit Thisted (Jutland) wordt gemeld, dat elf leden van de bemanning van het Nederlandse s.s. MARK, afkomstig uit Rotterdam, in een reddingsboot te Vorupöer zijn aangekomen. Zij deelden mee, dat de MARK zaterdagmiddag op weg van Finland naar Nederland op een mijn is gelopen en gezonken. De bemanning, die uit twee-en-twintig koppen bestond, begaf zich in de beide reddingssloepen. Zij voeren tot gisteravond in elkaars nabijheid. Een motorreddingsboot uit Klitmöller en reddingsboten uit Vuropöer en Lyngby aan de NW kust van Jutland zochten daarop naar de andere boot, welke zij hedenochtend op enige kilometers afstand van de kust van Lyngby vonden. In deze boot bevonden zich de andere elf leden van de bemanning.
Alle twee-en-twintig schepelingen waren uitgeput door de vermoeienissen, welke zij hebben uitgestaan gedurende de lange tocht in reddingsboten.
De kapitein van de MARK, de heer A.G. van Dam, en de eerste officier, de heer J. Vinke, werden ten gevolge van de mijnontploffing gewond. Zij bevinden zich onder geneeskundige behandeling. De MARK behoort aan de N.V. Houtvaart, firma Vinke en Co. te Rotterdam. Het schip meet bruto 1.514 ton en werd in 1930 gebouwd.
NNO 120939
Hoe de MARK onderging - Een onderhoud met de kapitein.
Een speciale correspondent van het A.N.P. heeft te Thisted een onderhoud gehad met de kapitein, de heer Van Dam, van het op een mijn gelopen en gezonken Nederlandse stoomschip MARK in ons nummer van gisteren maakten wij reeds melding van het ongeluk, dat de MARK trof aan de NW kust van Jutland. De kapitein, die niet ernstig gewond is, verklaarde, dat de MARK op weg was van Finland naar Nederland. Zaterdagmiddag te kwart voor een stootte het schip op een mijn. Het schip bevond zich toen op 56 graden 45 minuten Noorderbreedte en 4 graden 4 minuten Oosterlengte. In verband met het mijnengevaar bevonden alle officieren zich voor de uitkijk op de brug. Geen van hen heeft echter iets van een mijn gezien. De mijn trof het schip aan de boeg stuurboordzijde. De MARK maakte onmiddellijk sterk slagzij, zodat de bemanning onmiddellijk in de boten moest gaan. Dit geschiedde zeer ordelijk, doch er was geen tijd meer om de scheepspapieren of persoonlijke eigendommen mee te nemen. Verscheidene leden van de bemanning, die door de ontploffing zeer geschrokken waren, waren sterk onder de indruk. De tocht in de reddingsboten was zeer vermoeiend. In de reddingssloepen bevonden zich, zoals voorgeschreven, de noodrantsoenen, beschuit en water. Twee dagen lang hebben de opvarenden in de boten gezeten en bij slecht weer getracht naar de kust te roeien. De kapitein verklaarde tenslotte, dat de MARK ongetwijfeld op een mijn is gelopen en dat er geen sprake is van torpedering. De schipbreukelingen zullen zo spoedig mogelijk naar Nederland terugkeren.
NNO 160939
De bemanning van de MARK weer thuis. Bij Denemarken op een mijn gelopen. Relaas van hetgeen zich aan boord heeft afgespeeld.
Gisteravond tegen kwart voor tien is de uit 21 koppen bestaande bemanning van het te Rotterdam thuis behorende stoomschip MARK, dat bij Denemarken op een mijn liep, per trein in de Maasstad gearriveerd. Eén van de opvarenden heeft aan de Maasbode zijn wedervaren verteld. Wij ontlenen er het volgende aan: ,We waren uit Oulu (Oleaborg) vertrokken met een lading hout aan boord en deklast. In de Oostzee bij een of ander vuurschip moeten we 's nachts orders gaan halen, want we hadden geen radio aan boord. Die orders luidden, dat we koers moesten zetten naar Trellerborg, in Zweden, waar we dan ook binnenliepen. Hier was het eerste, wat de kapitein deed, een radiotoestel kopen. Dan konden we tenminste op zee berichten opvangen. Bij het verlaten van die haven ging er eerst een Zweedse loods mee. Later kwam er met een roeibootje van een mijnenlegger een Duitse loods aan boord, om ons door het Duitse mijnengebied te koersen. Voorts verscheen er weer een Deense loods, waardoor we ook In het Deense mijnengebied geen gevaar liepen. Zodra die bij Skagen van boord ging, voeren we op eigen gezag verder. Om 12 uur zaterdagmiddag stond de kapitein bij de brug en zag in de verte een mijn ontploffen. Onmiddellijk gaf hij order een streek westelijker te koersen, dus meer van de kust af. Het was tien voor één en juist wilden we nog een streek westelijker aanhouden, toen het vreselijke gebeurde. Niemand was er eigenlijk op bedacht. Een ontzettende knal het schip richtte zich uit het water op, maar zonk onmiddellijk neer, machteloos, slagzij makend naar stuurboord. Dan zonk de kop al dieper en dieper. Zoals later bleek, was het schip tussen ruim 1 en 2 geraakt. Een grote waterzuil spoot omhoog, maar tegelijk werd de eerste stuurman, J. Vink, van boord geslingerd. De kapitein werd lelijk neergesmakt en er waren leden van de bemanning, die meters in de lucht werden geworpen. Het is een wonder, dat er geen ernstiger ongelukken zijn gebeurd dan gekneusde ribben en minder ernstige verwondingen. Leden van de bemanning, die niet aan dek vertoefden, werden als het ware bekogeld met stoelen en tafels. Voor hen was het zaak, zoo spoedig mogelijk aan dek te komen. Onmiddellijk werd order gegeven de zwemvesten aan te trekken. We hoorden evenwel uit volle zee het hulpgeroep van de overboord geslingerde eerste stuurman. Ogenblikkelijk gingen vier leden van de bemanning in een boot om hulp te bieden.
We gingen op het hulpgeroep af en slaagden erin Vink te redden, waarna naar he schip werd terug geroeid. Beide boten werden bemand, en toen dit gebeurd was, Informeerde de kapitein, of allen present waren. Dit was gelukkig het geval. De kapitein probeerde daarop nog in den salon te komen, teneinde zijn scheepspapieren te redden, maar een vreselijke gaslucht belette hem dit. In de boten gezeten, zagen we eerst, welk een ravage de mijn had gemaakt. Tussen de letters Mark en Holland was het schip als het ware door midden gescheurd. De ijzeren schillen van de mijn staken door den scheepswand heen. Er was nog een kapitein als passagier aan boord. Deze was mede in een van de sloepen genomen en tezamen met onzen „ouwe" beraadslaagden ze, waarheen we zouden roeien. Hoewel we 120 mijl uit de Deense kust waren, werd toch het beste geoordeeld te trachten de kust van Denemarken te bereiken. Het was gelukkig goed weer, al stond er een beetje deining.
Ontbering in de boten.
Maar 's nachts werd het koud en niemand had tijd gehad nog overkleding te halen. Er waren er bij, die op blote voeten liepen. Later hebben we de zeilen opgezet. Zo hebben we gezwalkt van zaterdagmiddag 1 uur tot maandagmorgen 8 uur, alleen levend van zeekaak en water. Den eerste tijd bleven de sloepen, die van bakboord met 12 en die van stuurboord met 10 man bemand, elk onder bevel van een kapitein, in elkaars nabijheid, 's nachts seinden we met vuur, om elkaar niet te verliezen. Maar in de nacht van zondag op maandag werd het hondenweer. De toch al uitgeputte zeelui, wier ledematen pijn deden door het vallen en stoten tijdens de ontploffing, werden tot overmaat van ramp kletsnat. Bijna de moed verliezend, besloten de kapiteins ieder op eigen gelegenheid redding te zoeken, die allerminst dichtbij scheen. Want de eerste nacht, dat wij op weg waren, hadden wij een klein vissersvaartuig gezien, maar dat scheen ons niet op te merken. Voorts zagen we een schip, dat onder Deense vlag voer, maar we hadden er een vermoeden van, dat het eigenlijk een verkapte Duitse mijnenlegger was. Ook cirkelden twee vliegtuigen enigen tijd over ons heen. Naar we later hoorden waren ze er niet gerust op, dat onze sloepen geen gecamoufleerde onderzeeërs waren. Zondagavond om elf uur zag een stoker een lichtje, dat even later niet meer zichtbaar was door de ontzettende regen, die er viel en die van ons drenkelingen maakte. Het was zo verschrikkelijk, dat we niet meer verder durfden, omdat we geen meter voor ons uit konden zien. We zijn daarop voor anker gegaan, zo goed mogelijk dekking zoekend onder het zeil, terwijl de kapitein en de stuurman achterop zijn blijven zitten. We bereikten echter Vörpür en vonden daar onmiddellijk een reddingsbrigade gereed. Zodra de lui van die reddingsbrigade hoorden, dat er nog een sloep op zee was, zijn ze onmiddellijk uitgevaren met een reddingsboot. Onze tweede boot hebben ze gelukkig spoedig kunnen vinden en deze is toen naar Lingby gebracht. We kregen onmiddellijk een opknappertje en spoedig was er ook voor warm eten gezorgd.
NNO 151139
Hoe de MARK verging - Het eerste Nederlandse slachtoffer van de mijnenvelden.
De Raad voor de Scheepvaart behandelde in zijn zitting van gistermiddag de ondergang van het Nederlandse houtschip MARK, toebehorende aan de N.V. „Houtvaart" Vinke en Co. te Rotterdam, dat op 9 september jl., thuiskomende van Finland, op de Noordzee op een mijn liep en spoedig door de bemanning verlaten moest worden. De ontberingen, welke de uit 22 koppen bestaande bemanning moest doorstaan in de twee sloepen, waarmede zij het schip had verlaten, voordat zij, na meer dan veertig uren op zee te hebben rondgedobberd, de Deense kust bereikte, vallen moeilijk te peilen. Allen waren volkomen uitgeput, doch gezond, behalve de kapitein en de eerste stuurman, die enkele verwondingen hadden opgelopen en zich onder doktersbehandeling moesten stellen. Op den eerste September was de MARK, een schip van 1.513 bruto ton, met een lading hout en deklast uit Uleaborg (Finland) vertrokken. De reis was aanvankelijk volkomen normaal, al was men door een Zweedse torpedojager gewaarschuwd voor mijnen. Bij het Aalands vuurschip werd aan de rederij om instructies gevraagd. Hierop werd geantwoord, dat te Trelleborg op instructies gewacht moest worden. Later kwamen deze instructies en die hielden in, dat de reis naar Rotterdam via de Noordzee moest worden voortgezet. In de Zweedse en Noorse wateren waren mijnenloodsen aan boord geweest. Toen het schip zich op de Noordzee bevond — zaterdagmorgen 9 september om ongeveer 12 uur — zag men aan bakboordzijde onder de kim een waterzuil omhoog, zijnde onder de kim een ontplofte mijn. Daarop werd de koers gewijzigd. Om één uur liep de MARK niettemin op een mijn, welke het schip aan de onder voorzijde raakte, zodat het geheel uit de golven werd getild. De eerste stuurman sloeg over boord, doch kon spoedig opgepikt worden. Het schip maakte direct hevig slagzij, zodat de kapitein bevel gaf in de boten te gaan. Niets kon worden meegenomen. Maandagmorgen om zeven uur is de Deense kust bereikt, 's Zondagsavonds in het slechte weer, was de tweede boot zoek geraakt, doch deze kon later door een reddingsboot worden opgepikt. De MARK was, zoals met zekerheid kan worden aangenomen, toen reeds gezonken en als eerste Nederlandsche slachtoffer van de mijnenvelden op de Noordzee vergaan. Op een vraag van de voorzitter, prof. mr. B.M. Taverne, kon getuige niet verklaren of het een drijvende of een verankerde mijn was geweest, waarmede de MARK in botsing was gekomen. Er werd op dat ogenblik op gegist bestek gevaren. De voorzitter sprak als zijn mening uit, dat hij niet met zekerheid kon zeggen, of de gezagvoerder wel ruim genoeg om het hem bekende mijnenveld was heengevaren. Op deze grond werd getuige niet onder ede gehoord. Alvorens het woord werd verleend aan de inspecteur-generaal voor de scheepvaart, de heer P.S. van 't Haaff, trok de raad zich in raadskamer terug, om te overleggen of het verdere onderzoek ook zou moeten lopen over de vraag of, en zo ja in hoeverre, de ramp te wijten is aan nalatigheid van de kapitein. De voorzitter deelde na heropening van de zitting mede, dat hiervoor geen aanleiding was gevonden. De inspecteur-generaal, hierna het woord nemend, zei van mening te zijn, dat de kapitein geen strafbare nalatigheid verweten kan worden. Toch was hij wel van mening, dat de kapitein een koers heeft gekozen, die niet alle zekerheid bood, dat geen gevaar aanwezig was. Het ware voorzichtiger geweest als de kapitein een koers had genomen, die meer buiten het hem opgegeven mijnenveld viel. Aan boord waren alle maatregelen genomen, die nodig waren om de gevolgen van een eventueel ongeluk zo gering mogelijk te doen zijn. De raad zal nader beraadslagen en later uitspraak doen.