|
Raad voor de Scheepvaart. De Raad heeft gisteren uitspraak gedaan in de op 22 november onderzochte zaak van het stoomschip KONINGIN WILHELMINA, van de Stoomvaart Maatschappij ‘Nederland’, gezagvoerder J.R. de Brouwers, in welk schip op 21 september l.l., bij het instomen van het westgat van Soerabaja, een ontploffing in een van de kolenbunkers plaats had, ten gevolge waarvan twee opvarenden ernstige brandwonden bekwamen. De Raad sprak als zijn mening uit, dat de ontploffing niet haar oorzaak vindt in het ontploffen van een of ander springmiddel in de kolen, omdat dan de gevolgen voor het schip veel ernstiger zouden zijn geweest. De oorzaak is de broeiing in de kolen. Bij kolenbroeiing moeten de bunkerdeksels enz. alle zijn gesloten, omdat het toelaten van lucht, het ventileren van de lucht vermeden moet worden. Echter, bij pas uit de mijn gekomen kolen — in casu Ombilienkolen, te Sabang ingenomen — dient er voor gezorgd te worden, dat door oppervlakte-ventilatie het mijngas een uitweg kan vinden. Reeds bij het vertrek van Semarang was er brand in de kolen ontdekt. En het is de Raad opgevallen, dat in het scheepsjournaal geen melding wordt gemaakt van de broeiing in de kolen, doch alleen van de ontploffing. Dit wijst z.i. op geringschatting van de gezagvoerder, ook van elders gebleken. De gezagvoerder had, meent de Raad, tijd gehad om na te gaan of de broeiing in de kolen gevaar voor het schip opleverde. Hij had zich daarvan persoonlijk moeten overtuigen en het onderzoek daarnaar niet moeten overlaten aan de tweede officier. Ook had hij te Soerabaja aan boord moeten blijven tot de brand geblust was.
|