|
Delfzijl, 29 maart. Omtrent het gisteren door ons opgenomen bericht uit Delfzijl betreffende de redding van de bemanning van de gestrande brik EMMANUEL (opm: IMMANUEL) wordt ons nog het volgende medegedeeld: Zaterdagmorgen (opm: 26 maart) te 09.30 uur kreeg men op de HUNZE IX bij het binnenstomen der Eems het wrak van de brik in ‘t gezicht. Hij lag geheel onder water. Een driemast schoener, die in de nabijheid vertoefde, zette de noodvlag op. Bij het praaien werd van daar bericht, dat de gehele bemanning van de brik nog aan boord was en in het want vertoefde, waar ze reeds 36 uren had gezeten. Er woei een harde oost-noordooster storm, de zee stond zeer hoog, onder hevige sneeuw- en hagelbuien. Dit bemoeilijkte de redding zeer. De kleine jol met 3 personen bemand deed twee vergeefse pogingen tot redding. Eindelijk te half één ankerde de stoomboot in de nabijheid van het wrak, waarop de jol opnieuw in zee werd gelaten, bemand met de stuurman A.B. Schaap en de matrozen H. Harmenson en Thomas van Dijk, die met veel moeite het wrak naderden en een lijn aan de schipbreukelingen wisten toe te werpen. Vier man van de equipage werden met deze tocht gered, waarop de jol terugkeerde om te trachten de andere drie personen te redden, wat eindelijk met veel moeite gelukte. Dit waren de kapitein, de stuurman en de bootsman. Met de redding ging ruim 3 uren heen. De geredden waren totaal uitgeput en verkleumd. Indien hun toestand nog enige uren had geduurd, waren ze bepaald verloren geweest. Ere aan de moedige redders, die niet schroomden bij dit vreselijke weder hun leven te wagen. De vorige dag – zo had de kapitein verhaald – was de stoomboot KAISER WILHELM II, van Borkum komende, hun gepasseerd, terwijl de brik de noodvlag ophad en er door de schepelingen alle moeite gedaan was om zich te doen opmerken. De geredde manschappen waren gisteren hier te Groningen, waar zij zich bij de Duitse consul om verder hulp vervoegden.
|