|
Raad voor de Scheepvaart. In zijn gisteravond te Amsterdam gehouden zitting heeft de Raad uitspraak gedaan in zake het ongeval, 23 januari jl. overkomen aan het stoomschip EMMA, op de reis van Delfzijl naar Bremerhaven. Het schip zonk; de bemanning werd door de GOEDE VERWACHTING opgenomen. Uit het verslag van de behandeling van de zaak zij herinnerd, dat omtrent de tijd waarop een stoot gehoord of gevoeld werd, nogal verschillende verklaringen liepen. Het gaf daarom te denken of men al dan niet gebruik gemaakt had van de tijd om het ongeval te verhoeden. De Raad deed in zijn uitspraak niet zozeer een verwijt aan de kapitein; deze toch had geen diploma voor de stoomvaart. Maar wel aan de machinist. Deze toch zag al dat het schip water maakte en dat het water over de vuurplaten liep. In het waarnemen van zijn plicht is hij dus tekort geschoten met de kapitein niet intijds te waarschuwen. Niet valt met zekerheid uit te maken, waardoor het ongeval is ontstaan; men weet alleen dat het water in de machinekamer drong. Herinnerd werd nog, dat het schip in november 1908 op ongeveer dezelfde hoogte ook aangetroffen was met een ongeval, en dat toen ook water in de machinekamer was gedrongen, maar dat het schip toen geen lek maakte.
|