|
Het verslag van commissarissen aan heren aandeelhouders in de Nederlandsche-Amerikaansche Stoomvaart-Maatschappij over het jaar 1882 luidt als volgt: Ten einde u op de hoogte te brengen van de toestand onzer Maatschappij, menen wij niet beter te kunnen doen, dan u het verslag, dat door de directie aan ons is gedaan, in zijn geheel over te leggen. Met de directeuren betreuren wij het, dat er over het afgelopen jaar geen dividend kan worden uitgekeerd, al is het dan ook mogelijk geweest op het materieel een matige afschrijving te doen; ook wij zijn van mening, dat door de zeer ruime afschrijvingen, die in de beide laatste jaren hebben plaats gehad, de balanswaarde van onze stoomschepen niet hoog is te noemen. De oorzaken van de weinig bevredigende uitkomst worden door de directie omstandig medegedeeld, en wij geloven gerustelijk te kunnen zeggen, dat het nog steeds gebrekkige vaarwater van Rotterdam naar zee daarvan wel de voornaamste is. Daardoor toch zijn wij genoodzaakt onze grootste stoomschepen, die dus de grootste kwantiteit goederen aanbrengen, altijd op Amsterdam te dirigeren. En dit nadeel is zeer belangrijk. Immers, afgescheiden van de vele goederen die voor Rotterdam bestemd zijn en hierheen moeten vervoerd worden, blijft onze stad ook de aangewezen plaats van in- en uitvoer voor die goederen, die per scheepsgelegenheid naar of van de Rijn moeten worden verzonden. Voor onze Maatschappij is het vervoer van die goederen, naar of van Amsterdam, een zuiver verlies; en aan de ontvangers dier goederen wordt door dat vervoer groot tijdverlies veroorzaakt. De hoeveelheid van de goederen die in deze categorie vallen, is overwegend groot. Want zeer vele artikelen kunnen alleen te water van of naar de Rijn vervoerd worden, hetzij omdat de spoorvracht daarop te zwaar zou drukken, hetzij omdat zij uit hun aard beter te water dan te land kunnen vervoerd worden. Wij achten ons dan ook gelukkig er op te mogen wijzen dat de vooruitzichten voor de verbetering van onze Waterweg naar zee gunstig staan. De Vertegenwoordiging heeft de gevraagde gelden toegestaan en de ingenieurs, die met de uitvoering belast zijn, hebben een bepaald gunstige mening van de uitwerking, die de onderhanden zijnde werken op de verdieping van het vaarwater zullen hebben. Ofschoon wij vast besloten hebben, om van Amsterdam evenveel afvaarten te behouden als van Rotterdam, zal dan later niet de diepgang der schepen, maar de kwantiteit goederen de doorslag geven bij de vraag, van welke plaats de grote schepen moeten varen. Wij kunnen u ten slotte de verzekering geven, dat bij onze bekwame directie uw belangen aan goede handen zijn toevertrouwd. Maar hoe moeilijker de omstandigheden zijn, des te meer steun moet de directie vinden, niet alleen bij het college van commissarissen, maar ook bij u en bij alle belanghebbenden bij onze, voor het gehele land zo nuttige, onderneming. Het verslag van de directie luidt als volgt: Aan het slot van onze mededelingen, u ten vorige jaar gedaan, wezen wij reeds op de hoogst ongunstige toestand der vrachten van New York naar Nederland. De toen uitgesproken hoop, dat verbetering daarin niet lang kon uitblijven, heeft zich helaas niet verwezenlijkt, en zo als de hieronder opgegeven cijfers kunnen aantonen, waren de retourvrachten het gehele jaar zo laag, dat onze onderneming geen winst heeft opgeleverd. Die lage retourvrachten waren hoofdzakelijk het gevolg van de weinige levendigheid van de graanhandel van Noord-Amerika met ons land en Zuid-Duitsland, en van het grote aanbod van scheepsruimte te New York voor de havens van het continent, dat het gehele jaar aanhield. Maar ook de scherpe concurrentie met de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij te Amsterdam, die ons tot aanzienlijke verlaging in vrachten en passageprijzen dwong, was van hoogst nadelige invloed op onze ontvangsten. Eindelijk bleven ook de grote kosten, die veroorzaakt worden door de nog altijd zo gebrekkige communicatie van Rotterdam met de zee, zeer zwaar op onze exploitatie drukken. Het ten vorige jare genomen besluit, om de helft van onze afvaarten van Amsterdam te doen plaats hebben en daartoe de grootste en meest diepgaande van onze stoomschepen te bezigen, heeft dan ook ten gevolge gehad, dat de resultaten van het jaar niet nog belangrijk nadeliger geweest zijn, zoals u uit de lager daaromtrent medegedeelde bijzonderheden kan blijken. Materieel. Bij de Mededelingen omtrent de toestand van onze stoomschepen, wensen wij in de eerste plaats in herinnering te brengen, de noodlottige ramp die ons trof, door het vergaan op 21 september ll. van het stoomschip EDAM. In de avond van die dag werd die bodem, bij mist, door het Engelse stoomschip LEPANTO midden in de zijde aangevaren en tot ver beneden de waterlijn doorgesneden. Daar terstond bleek dat zinken onvermijdelijk was, werden de boten die niet verbrijzeld waren, in volmaakte orde uitgezet en passagiers en bemanning daarin over overgescheept; bijna onmiddellijk daarop, 25 minuten na de aanvaring, verdween het prachtige schip in de diepte. De geredden werden opgenomen aan boord van de LEPANTO, die ook belangrijke schade had geleden. Slechts twee man van de equipage, machinisten, die op het ogenblik van de aanvaring in de machinekamer waren, kwamen bij de ramp om het leven. Hoe gevoelig ons het verlies ook trof, het was een troostende gedachte dat het niet meer mensenlevens had gekost, en dat het niet was veroorzaakt door enig gebrek aan het schip of enig verzuim van commandant of officieren. De schade voor onze Maatschappij was aanzienlijk. Wel was het schip voor de volle waarde verzekerd, doch ons assurantiefonds was daarbij betrokken voor NLG 25.000,- eigen risico, en daar wij nimmer vracht verzekeren, lieten de uitrusting voor de reis en gemaakte kosten te New York mede een belangrijk verlies. Zoals u bekend is hebben wij, na daartoe door u te zijn gemachtigd, voor rekening van de gezamenlijke belanghebbenden, een vordering tot schadevergoeding ingesteld tegen het stoomschip LEPANTO en de eigenaars van dat schip, waartoe volgens het gevoelen van onze rechtsgeleerde raadsman te New York alleszins aanleiding bestond. Omtrent de uitslag van dat geding kunnen wij nog een mededelingen doen. De deelhebbers in het verongelukte schip hebben zich bereid verklaard om deel te nemen in een nieuw aan te bouwen stomer, op dezelfde voorwaarden door ons in huur te nemen. Wij hebben dan ook reeds in oktober ll. voor die aanbouw gecontracteerd met de Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij alhier. Het zal een schip zijn van gelijke grootte en draagvermogen als de vorige EDAM, zal dezelfde naam dragen, doch thans van staal worden gebouwd, zoals vele van de grote trans-atlantische stoomschepen van de laatste tijd, Door staal te bezigen in stede van ijzer, kan de vorm zodanig worden gewijzigd, dat meerdere snelheid wordt verkregen, zonder dat daarom het draagvermogen vermindert. Het stoomschip ZAANDAM, geheel voor rekening van onze Maatschappij gebouwd, werd in juli ll. aan ons afgeleverd. Het voldoet zeer goed, in alle opzichten, en wij geven aan de Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij gaarne de eer, het contract tot onze volkomen tevredenheid te hebben uitgevoerd. De ROTTERDAM heeft in het afgelopen jaar nieuwe stoomketels gekregen en verder, zowel wat het schip als de werktuigen aangaat, belangrijke vernieuwingen en herstellingen ondergaan. In de loop van 1883 zal het stoomschip MAAS een soortgelijke reparatie moeten hebben. De nieuwe stoomketels voor die bodem, ook door de Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij vervaardigd, staan gereed. De stoomschepen AMSTERDAM en SCHIEDAM zijn beide in zeer goede orde, evenals de W.A. SCHOLTEN en P. CALAND; en hoewel het jaar 1882 zeker onder de meest stormachtige van de laatste tijd moet gerangschikt worden, bleven wij van belangrijke averijen verschoond. Ten einde onze wekelijkse dienst geregeld vol te kunnen houden, ook dan als een van de stoomschepen in reparatie ligt, deed zich reeds ten vorige jaren de behoefte gevoelen aan een negende schip. Om daarin te voorzien werd, met uw goedkeuring, het stoomschip NEDERLAND van de Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij aangekocht, in rederij gebracht en, na tot een vol spardekschip te zijn omgebouwd, in onze lijn opgenomen. Ook dat schip, nu LEERDAM genaamd, voldoet zeer goed aan de verwachtingen. Exploitatie. In het boekjaar 1882 werden door onze stoomschepen gedaan 48 reizen, tegen 35 in het vorige. De bruto ontvangsten bedroegen: Aan uitvrachten NLG 579.660,- gemiddeld per reis NLG 12.076,- Aan retourvrachten NLG 1.180.968,- gemiddeld per reis NLG 23.130,- Aan passagegelden NLG 781.140,- gemiddeld per reis NLG 16.274,- Alzo een gemiddelde ontvangst per reis van NLG 51.453,- Over 1881 was dat gemiddelde per reis NLG 59.976,- Zodat in 1882 per reis minder werd ontvangen NLG 8.523,- Indien de ontvangsten derhalve maar hadden gelijk gestaan met het vorige jaar, dan zou in 1882 meer bevaren zijn 48 x NLG 8.523,-, dat is NLG 409.104,-. Bedenkt men daarbij, dat door de toevoeging van de EDAM en ZAANDAM de gemiddelde grootte van de schepen, waarmede de dienst is verricht, aanzienlijk meer was dan vroeger, dan springt in het oog, tot welk laag standpunt de vrachten zijn gedaald. De hoeveelheid goederen, in 1882 vervoerd, bedroeg: naar New York plus/minus 68.000 tonnen, van New York plus/minus 102.000, tegen 37.000 en 76.000 respectievelijk in 1881. Wat het personenvervoer betreft, zo bedroeg in 1882 het aantal kajuitspassagiers 765 en tussendekspassagiers 18.917, tegen 784 en 16.716 in het vorige jaar. (Uit een statistiek over de tien jaren van het bestaan der Maatschappij, hierbij gevoegd, blijkt o.a. dat de goederenvrachten per reis veel minder opbrachten dan tien jaar geleden, schoon toen slechts met 2 schepen werd gevaren en de gemiddelde bruto inhoud der schepen 50 procent is vooruitgegaan.) Afvaarten van Amsterdam. Ten opzichte van de invloed, welke de vaart van Amsterdam op onze exploitatie heeft gehad, kunnen wij het volgende mededelen. In april daarmede aangevangen, vielen er in 1882 16 afvaarten van Amsterdam, waarbij de stoomschepen een gemiddelde diepgang hadden van 64 decimeters. Indien die stoomschepen van Rotterdam waren geëxpedieerd, zouden ze gemiddeld slechts tot een diepgang van 54 decimeters kunnen beladen geworden zijn. Dat verschil in diepgang vertegenwoordigt ruim 1.000 ton lading, of tegen het lage cijfer van NLG 6,- vracht per ton, een verschil van NLG 6.000,- per reis, meerder uitvracht van Amsterdam. Terugkomende bereikten die schepen Amsterdam met ongebroken last, en een gemiddelde diepgang van 66 decimeters. Naar Rotterdam bestemd, zouden ze te Vlissingen of Brouwershaven tot 52 of 53 decimeters diepgang hebben moeten lichten, om naar Rotterdam te kunnen opkomen. De meerdere kosten van het binnenkomen en lichten in een van de bovengenoemde voorhavens, vergeleken met het binnenkomen te IJmuiden en direct opvaren naar Amsterdam, kunnen, volgens een zeer matig gemiddelde van enige reizen, op NLG 3.000,- per reis worden gesteld. Maar behalve die nadelen van geheel directe aard, zijn er voor het varen op Rotterdam met die grote schepen nog vele andere, die niet zo dadelijk in het oog springen of zo gemakkelijk onder cijfers te brengen zijn, al is hun bestaan daarom niet minder waar. Vooreerst het belangrijke oponthoud of tijdverlies te Vlissingen of Brouwershaven; dan het risico om weder naar zee te gaan, rond te stomen en opnieuw in een van onze gebrekkige zeegaten binnen te komen; verder het gevaar van op onze rivieren aan de grond te geraken, een veelvuldig voorkomend geval dat dikwerf aan hulplonen en sleeplonen hoogst belangrijke extra uitgaven veroorzaakt; en eindelijk zijn de slechts gedeeltelijk beladen schepen zoals ze van Rotterdam uitgaan, veel minder geschikt om wederstand te bieden aan de westelijke stormen en zeeën van de Atlantische Oceaan zodat ze dooreen veel langer reizen maken. De feitelijke ondervinding raadplegende, kunnen wij al die indirecte nadelen voor het varen van Rotterdam met tamelijke zekerheid op NLG 3.000,- stellen, zodat wij een en ander samengevoegd, een gunstig verschil hebben, voor elke reis van Amsterdam gemaakt, van minstens NLG 12.000,-, of over de 16 reizen van NLG 192.000,-. Daarentegenover staat alleen, dat wij wat meer te betalen hebben voor vervoer van goederen tussen Amsterdam en Rotterdam, als ook de kosten van onze vestiging te Amsterdam, wat in het jaar 1882 gezamenlijk ongeveer NLG 20.000,- heeft bedragen. Indien wij niet van Amsterdam hadden gevaren zou derhalve het resultaat van ons boekjaar nog plus/minus NLG 172.000,- ongunstiger zijn geweest. Het voordeel van het varen van Amsterdam ligt dan ook, tot nog toe, uitsluitend in de betere communicatie met de zee. Toelichting winst- en verliesrekening. Zoals uit de winst- en verliesrekening blijkt, was het voordeling saldo van onze exploitatie over het afgelopen jaar NLG 213.012,97, waarvan, na aftrek van algemene en publiciteitskosten en van interest der geldlening, een som van NLG 78.000,- overbleef, die met uw goedkeuring is aangewend tot afschrijving op de stoomschepen. Indien de resultaten van de dienst 1882 niet zo ongunstig waren geweest, zouden wij u zeker ruimer afschrijvingen en versterking van het reparatie- en ketelfonds hebben voorgesteld. Toch menen wij er op te mogen wijzen, dat in de beide voorafgaande jaren zeer belangrijke afschrijvingen op het materiaal hebben plaats gehad; dat de waarden waarvoor de schepen thans op de balans staan, niet hoog zijn te achten, en dat een reparatie- en ketelfonds van ruim NLG 368.000,-, in verhouding tot ons materieel, nog vrij aanzienlijk mag geacht worden. Dat onze steeds klimmende zorgen en werkzaamheden over het afgelopen jaar geen betere uitslag hebben gehad en wij geen dividend voor onze aandeelhouders hebben kunnen verdienen, kan door niemand meer dan door ons worden betreurd. Het lopende jaar. Omtrent de loop der zaken in dit jaar laat zich nog weinig zeggen. De vrachten van de Verenigde Staten naar Nederland blijven nog altijd zeer laag, terwijl het personenvervoer zeker minder levendig zal zijn dan de beide voorafgaande jaren. Wel durven we ons echter vleien met een merkbare verbetering in de uitvrachten, waartoe in de eerste plaats zal medewerken de in januari jl., onder uw goedkeuring met de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij te Amsterdam gesloten overeenkomst. Daarbij is bepaald, dat wij zowel van Amsterdam als van hier zullen blijven varen, twee van haar stoomschepen gedurende twee jaren in onze lijn zullen opnemen, en dat de verdere exploitatie van de stoomvaart van de beide Nederlandse havens op New York geheel onder ons beheer zal plaats hebben zodat de voor beide ondernemingen zo nadelige concurrentie heeft opgehouden. Hoe weinig verblijdend de tegenwoordige toestand dan ook nog wezen moge, wij voor ons vinden daarin geen redenen tot ernstige bezorgdheid. Onze Maatschappij heeft zich thans, zonder enige staatshulp, onder de stoomvaartondernemingen van Nederland een krachtige positie verworven, en voorziet in een behoefte voor de Nederlandse handel zó onmisbaar en zó gestadig toenemende dat zij, wij twijfelen er niet aan in de toekomst meer geregeld een rente voor de deelhebbers zal opleveren. Naar dat doel zullen wij bij voortduring blijven streven, gesterkt door uw steun en uw vertrouwen. Er moet voorzien worden in 3 vacatures in de raad van commissarissen, nl. in die der heren F.A. Müller, L.A.E. Suermondt en C. Rueb Cz., die aan de beurt van aftreding zijn, terwijl eerstgenoemde de stad heeft verlaten.
|