Inloggen
DOELWIJK - ID 1737


Kroniekberichten

Datum 25 september 1889
Krant PGC - Provinciale Groninger Courant
Type bericht Binnenlandse berichten, diverse

Rotterdam, 23 september. Bij de heren Bonn & Mees te Katendrecht is in aanbouw het stoomschip DOELWIJK, groot ongeveer 1.200 ton, voor rekening van de firma W. Ruys & Zn. alhier. De machines worden vervaardigd door de Koninklijke Maatschappij De Schelde te Vlissingen.

Afbeelding
Datum 25 maart 1890
Krant NRC - Nieuwe Rotterdamsche Courant
Type bericht Kiellegging, bouw en stapelloop van schepen

Rotterdam, 24 maart. Zaterdagmiddag 22 dezer te 5 uur werd met goed gevolg te water gelaten van de werf van de heren Bonn & Mees, te Katendrecht, het stoomschip DOELWIJK, gebouwd voor rekening van de heren W. Ruys & Zonen. De hoofdafmetingen zijn: 200 voet lang, 31 voet breed, 15 voet 9 duim hol. Het schip is geheel van staal gebouwd, volgens de hoogste klasse van Lloyds.

Afbeelding
Datum 17 april 1890
Krant NRC - Nieuwe Rotterdamsche Courant
Type bericht Binnenlandse berichten, diverse

Vlissingen, 15 april. Heden avond 8 uur kwam alhier in het Dok aan, binnendoor gesleept van Rotterdam, het op de werf der heren Bonn & Mees te Charlois nieuwgebouwde stoomschip DOELWIJK, kapt. P. de Boer, toebehorende aan de heren Wm. Ruys & Zonen, ten einde aan de fabriek der Koninklijke Maatschappij De Schelde de aan die inrichting vervaardigde stoommachine met ketel in te nemen.

Afbeelding
Datum 18 mei 1890
Krant VCO - Vlissingsche Courant
Type bericht Binnenlandse berichten, diverse

Vlissingen, 17 mei. Heden morgen is van de werf van de Koninklijke Maatschappij De Schelde alhier vertrokken het schroefstoomschip DOELWIJK, kapt. P. de Boer, om buitenom de eerste reis naar Rotterdam langs het Oostgat en de Rotterdamse Waterweg te aanvaarden, nadat genoemd stoomschip aan bovengenoemde fabriek de stoommachine en ketel heeft ingenomen, waartoe het alhier op 15 april jl. was aangekomen. De bestemming van het schip is uitsluitend het goederenvervoer.

Afbeelding
Datum 10 augustus 1890
Krant VCO - Vlissingsche Courant
Type bericht Verslagen van rederijen etc..

Vlissingen, 9 augustus. Aan het thans verschenen verslag van de Kamer van Koophandel en Fabrieken wegens de toestand van handel, scheepvaart en nijverheid te Vlissingen, over het jaar 1889, ontlenen wij het volgende:
Een terugblik op het jaar dat achter ons ligt, levert voor Vlissingen over het algemeen stof tot dankbare tevredenheid. Over het geheel was het jaar 1889 gekenmerkt door een verblijdende mate van bedrijvigheid op ieder gebied. Moge al handel en scheepvaart binnen deze gemeente op verre na nog niet op zodanige hoogte staan als de eigenaardige plaatselijke voordelen zouden kunnen doen verwachten, en er van nieuwe ondernemingen althans in de loop van dit jaar, geen spraak zijn geweest, nog thans ging de algemene toestand van het bestaande vooruit. De sterk toegenomen uitbreiding van de bevolking en de bedrijvigheid, die over het algemeen, en niet het minst aan de Koninklijke Maatschappij De Schelde zich openbaarde, veroorzaakten een grotere mate van vertier, die hoofdzakelijk de kleinhandel en de neringdoenden ten goede kwam. Ook de scheepvaartbeweging verkreeg enige meerdere betekenis; terwijl de toenemende behoefte aan woningen het aanbouwen van nieuwe huizen zeer bevorderde. Door een en ander werd aan vele handen geregeld werk verschaft en ontstond er, in vergelijking met menige andere plaats, een tamelijke mate van welvaart.
In de staat van het fabriekwezen ontstond in 1889 geen verandering. De hier bestaande fabrieken zijn, die van de Koninklijke Maatschappij De Schelde daargelaten, niet van beduidend aanvang. Over het algemeen echter was de toestand van het bestaande vrij gunstig, en kon met goed gevolg aan de concurrentie van elders het hoofd worden geboden.
Wat de hierboven bedoelde scheepsbouw- en werktuigenfabriek De Schelde betreft, deze had ruimschoots werk en bevorderde door uitbreiding van haar personeel, in aanzienlijke mate de bedrijvigheid in deze gemeente.
Aan het verslag van de directie wordt het volgende ontleend:
Van de grote bedrijvigheid op het gebied van scheepsbouw, zowel buiten- of binnenlands, had de Maatschappij haar deel, zo zelfs de verschillende aanvragen moesten worden afgewezen. Het aantal werklieden van ongeveer 600 bij de aanvang van het jaar, klom allengs tot 900 man, en zou zeker belangrijk hoger zijn geweest, ware het niet, dat, wegens de bedrijvigheid op alle werven hier te lande, er schaarste heerst aan bekwame vakmannen.
Van de gecontracteerde werken werd slechts een klein deel geheel voltooid, omdat de levering daarvan eerst in 1890 moet plaats vinden.
Met succes werden voltooid en afgeleverd, (het laatste gedeeltelijk in het begin van 1890).
- De stoomwerktuigen van triple-compound systeem 900 ipk voor de op 's Rijks Werf te Amsterdam gebouwde torpedoboot FOKA.
- Het stoomschip MERAPI van de Rotterdamsche Lloyd met quadruple-compound systeem van 1600 ipk.
- Het stoomschip RAAF voor de Gouvernements-Marine in Indië, met triple-compound stoomwerktuigen van 500 ipk.
- De compound-stoommachine voor het stoomschip CENISIO, later herdoopt in ANDALUSIA.
De niet afgeleverde of gedeeltelijk onderhanden werken bestonden uit:
- Vier stoomschepen voor de Koninklijke Paketvaart-Maatschappij, waarvan de hull (opm: het hol) voor één schip ter vervaardiging aan de firma L. Smit & Zoon te Kinderdijk is opgedragen.
- Een triple-compound stoomwerktuig voor het stoomschip DOELWIJK van 500 ipk gebouwd bij de heren Bonn & Mees te Katendrecht.
- Twee stel werktuigen van 750 ipk ten dienste van de bij 's Rijks Werf in aanbouw zijnde torpedoboten LAMONGAN en MAKJAN; alsmede twee stel triple-compound stoomwerktuigen van 440 ipk voor 2 aldaar te bouwen torpedoboten 2e klas No. XXI en XXII
- En twee stoomschepen met quadruple-compound werktuigen, type MERAPI, ARDJOENO en SALAK, voor de Rotterdamsche Lloyd te Rotterdam.
Als gevolg van de steeds verminderde scheepvaartbeweging, werden slechts in het geheel door 15 stoom- en zeilschepen van het droogdok gebruik gemaakt. Aan de arbeidslonen werd in 1889 uitbetaald een bedrag van NLG 428.879,83 of NLG 138.248,43 meer dan het jaar te voren.

Afbeelding
Datum 20 september 1890
Krant PGC - Provinciale Groninger Courant
Type bericht Binnenlandse berichten, diverse

Harlingen, 17 september. Wegens heersende oostenwind en daardoor veroorzaakte lage waterstand kon het heden van Riga binnengekomen stoomschip DOELWIJK niet dan na vier lichters te hebben gelost, de Pollen passeren.

Afbeelding
Datum 07 december 1890
Krant NRC - Nieuwe Rotterdamsche Courant
Type bericht Binnenlandse berichten, diverse

Rotterdam, 6 december. Volgens door ons ontvangen telegram uit Londen heeft het stoomschip DOELWIJK, van Newcastle naar Korsør bestemd, de 6e december bij het binnenkomen van laatstgenoemde haven gestoten, waardoor het lek geworden is. Het maakt 8 duim water per uur.

Afbeelding
Datum 09 november 1892
Krant NRC - Nieuwe Rotterdamsche Courant
Type bericht Berichten uit het buitenland incl havens

Danzig (opm: Gdansk), 5 november. Het stoomschip DOELWIJK heeft gisteravond bij lagerwal een met kolen beladen vaartuig aangevaren, dat onmiddellijk zonk.

Afbeelding
Datum 10 november 1892
Krant NRC - Nieuwe Rotterdamsche Courant
Type bericht Strandingen, verongelukking en vermissing

Danzig, 7 november. De door aanvaring met het stoomschip DOELWIJK gezonken Kurische (opm: uit Koerland, historische regio in Letland) kahn is gebarsten. Het lichten van het schip, moet in belang van het scheepvaartverkeer zo spoedig mogelijk geschieden, en zou de lading kolen door duikers geborgen worden. De gezagvoerder van de DOELWIJK, die morgen de haven verlaten wil, heeft een cautie van 6.000 mark gedeponeerd.

Afbeelding
Datum 24 oktober 1893
Krant PGC - Provinciale Groninger Courant
Type bericht Berichten uit het buitenland incl havens

Dundee, 19 oktober.Het stoomschip DOELWIJK is op de Carronrivier aan de grond geraakt.

Afbeelding
Datum 27 maart 1896
Krant PGC - Provinciale Groninger Courant
Type bericht Binnenlandse berichten, diverse

Rotterdam, 21 maart. Volgens een particulier bericht uit Reval (opm: Tallinn) is het Nederlandse stoomschip DOELWIJK gedurende de mist bij Oldensholm aan de grond gevaren. Een bergingstomer vertrok derwaarts, daar de kapitein assistentie vroeg. (opm: zie NRC 270396 en PGC 280396)

Afbeelding
Datum 27 maart 1896
Krant NRC - Nieuwe Rotterdamsche Courant
Type bericht Binnenlandse berichten, diverse

Rotterdam, 26 maart. Volgens telegram van Lloyd’s zal het stoomschip DOELWIJK, met lekkage in de ballasttanks te Reval (opm: Tallinn) aangekomen, na op het strand gezeten te hebben, vermoedelijk onder begeleiding naar Stockholm vertrekken.

Afbeelding
Datum 28 maart 1896
Krant PGC - Provinciale Groninger Courant
Type bericht Binnenlandse berichten, diverse

Rotterdam, 26 maart. Volgens hier ontvangen telegram is het stoomschip DOELWIJK zonder assistentie vlot en te Reval (opm: Tallinn) binnengekomen. Men vreest voor ernstige schade aan de bodem.

Afbeelding
Datum 28 maart 1896
Krant NRC - Nieuwe Rotterdamsche Courant
Type bericht Binnenlandse berichten, diverse

Rotterdam, 27 maart. Duikers die de DOELWIJK hebben onderzocht rapporteerden, dat alle bladen van de schroef beschadigd zijn en de kiel gedeeltelijk verbogen is. Tussen het grootruim en achterruim zijn aan stuurboord verscheidene nagels gesprongen en platen ingedeukt en aan bakboord vele platen gedeukt en gebroken.
Het schip vertrekt heden naar Stockholm om te dokken, begeleid door een bergingsstoom- schip.

Afbeelding
Datum 02 augustus 1896
Krant NRC - Nieuwe Rotterdamsche Courant
Type bericht Binnenlandse berichten, diverse

Rotterdam, 1 augustus. Volgens bij Lloyd's ontvangen telegram van Suez, is het stoomschip DOELWIJK uit zee teruggekeerd na bij Raagharib (opm: Ra’s Ghārib, 28º21’ N.B. 33º04’ O.L.) op strand gezeten te hebben; het stoomschip dat onderzocht zal worden, is niet lek.

Afbeelding
Datum 11 augustus 1896
Krant NRC - Nieuwe Rotterdamsche Courant
Type bericht Binnenlandse berichten, diverse

Rotterdam, 10 augustus. Het opbrengen van de DOELWIJK.
Reuter seint uit Rome d.d. 9 augustus: Naar uit Perim geseind wordt, is de Nederlandse stoomboot DOELWIJK met wapens en ammunitie aan boord en met ogenschijnlijke bestemming naar Karachi buiten de route op 11 mijlen van de Afrikaanse kust door een Italiaanse kruiser verrast en naar Massana (opm: Massawa, thans Mits’iwa, Eritrea) opgebracht. De DOELWIJK, kapitein Datema, behoort aan de firma W. Ruys & Zonen, alhier.
Het schip heeft sedert de 18e maart de volgende bewegingen gemaakt. Het vertrok op die datum naar Reval (opm: Tallinn), 25 maart vandaar naar Stockholm, waar het op 30 maart aankwam, en de schade herstelde welke het geleden had, doordat het op het strand had gezeten. Eind april verliet het Stockholm en kwam de 18e mei te Riga aan. Vandaar vertrok het de 4e naar Rozenburg en kwam de 12e mei te Maassluis aan. Twee maanden later eindelijk, de 12e juli, voer het naar Port-Saïd en passeerde Suez de 2e augustus.
In de twee maanden gedurende welke het schip in de Nieuwe Waterweg vastlag, deden reeds enige geruchten omtrent lading en bestemming de ronde. Wij brengen de berichten in herinnering welke daaromtrent in ons blad van 19 en van 21 juni j.l. werden opgenomen. "Nog steeds – zo werd daarin gezegd – ligt het stoomschip DOELWIJK aan de boeien van de nieuwe Kruithaven tegenover Vlaardingen. Het werd aanvankelijk het eerste etmaal niet ingeklaard, omdat voorgegeven werd dat het op zou stomen. Door de belastingrecherche werd echter ontdekt, dat kisten wapenen en munitie aan boord waren. De lading bestond uit enige kisten, waarvan de kapitein echter de inhoud niet kende. Hoewel een stoomschip nimmer langer dan 1½ etmaal aan de Kruithaven of boeien mag liggen, is de DOELWIJK tot nog toe daar gebleven."
Ons tweede bericht luidde: "Nader deelt men ons mede, dat de belastingambtenaren pas na pertinente opvrage der cognossementen uit Rotterdam te weten gekomen zijn, dat de DOELWIJK ammunitie, verpakt in kisten, aan boord had. Hoewel bij verzwijging daarvan steeds terstond proces-verbaal wordt opgemaakt door de commissaris van politie te Maassluis, is dit thans niet geschied. Geen der opvarenden zegt de bestemming der oorlogslading te kennen."
Naar wij nader vernemen, is de DOELWIJK vrij van molest voor 12 maanden aan de Rotterdamse Beurs verzekerd en is zij aan een Franse firma te Parijs in maandcharter verhuurd. De lading werd grotendeels gescheept te Maassluis en wordt vermoed bestemd geweest te zijn naar Oboek (opm: Obock) of Dzjiboeti (opm: Djibouti) of een andere plaats op de Oost-Afrikaanse kust.
Volgens een telegram aan de Petit Bleu had het schip 40.000 geweren van Luiks fabrikaat aan boord welke voor Abessynië bestemd waren en is het gesnapt door een van de kruisers welke in het kanaal van Suez de wacht houden tegen de invoer van oorlogscontrabande.
Gelijk men zich herinnert, worden handelaars te Dzjiboeti en te Oboek door de Italianen verdacht en beschuldigd herhaaldelijk grote voorraden wapens en krijgsvoorraad, voor Menelik bestemd, van schepen welke des nachts gelost werden, in ontvangst te hebben genomen en met kleine karavanen naar de Negus te hebben doorgezonden. Zelfs werd de Franse gouverneur van Obock, Lagarde, verdacht van die handel – waarin, naar men zegt, ook Rusland de hand zou hebben – oogluikend toe te laten, zo niet erger.
De firma W. Ruys & Zonen alhier, tot wie wij ons om inlichtingen hebben gewend, verklaarde het bericht zelf het eerst uit de bladen te hebben vernomen en geen nadere mededelingen te hebben ontvangen.
Onze correspondent te Londen seint:
De correspondenten te Rome van de Engelse bladen geven de volgende bijzonderheden nopens het opbrengen van de DOELWIJK door de Italiaanse kruiser ETNA. Het geschiedde vrijdagavond in de zeeëngte van Perim tien mijlen benoorden de Afrikaanse kust. De kruiser had van de regering order ontvangen om uit te kijken naar de door Fransen bevrachte DOELWIJK, daar deze wapens aan boord had voor Menelik (opm: Menelik II, keizer van Ethiopië) bestemd, wiens agenten te Dzjiboeti gereed heten te zijn om ze in ontvangst te nemen en door te zenden naar Sjoa (opm: Shoa Ghimirra, thans Shewa Gīmīrra, Ethiopië). Toen de DOELWIJK weigerde aan het bevel van de ETNA om stil te houden te gehoorzamen en integendeel met volle kracht doorstoomde, loste de ETNA een schot en enterde daarna de DOELWIJK, welker gezagvoerder de Nederlandse vlag hees en verklaarde zich onderweg te vinden naar Hindostan (opm: Hindustan). Aan boord vond de commandant van de ETNA echter 40.000 moderne repeteergeweren en vele miljoenen kardoezen. De commandant van de ETNA heeft geseind dat de opbrenging geschiedde in de Italiaanse territoriale wateren, hetgeen de gezagvoerder van de DOELWIJK evenwel loochende. Desondanks werd de DOELWIJK met de Franse supercargo door de Italiaanse kruiser ARETUSA naar Massaua (opm: Massawa) gesleept. Het Italiaanse bewind benoemt heden een commissie om de DOELWIJK goede prijs te verklaren. Een telegram van Lloyd’s meldt dat de DOELWIJK gisteren te Massaua is aangekomen.
(opm: AH 110896 geeft goeddeels dezelfde informatie, maar voegt er o.a. nog aan toe: De Italiaanse regering had vernomen dat vaartuigen, geladen met wapens, door het Suez kanaal passeerden, en daarom werd een patrouilledienst van Italiaanse oorlogsschepen georganiseerd langs de kust van Eritrea. Toen de ETNA de DOELWIJK in het zicht kreeg, seinde zij om de vlag te hijsen. Daarvan werd echter geen notitie genomen. Het oorlogsschip seinde toen aan de DOELWIJK om te stoppen, maar het Nederlandse schip trachtte integendeel te ontsnappen. De kapitein van de ETNA seinde toen aan de kruiser ARETHUSA die in de buurt was, om het verdachte vaartuig de pas af te snijden. Nu was er geen ontkomen meer aan; de kapitein van de DOELWIJK hees dan ook de Nederlandse vlag en draaide bij. De Italiaanse commandant gaf bevel het schip in beslag te nemen en op te brengen naar Massoeah (opm: Massawa). Er wordt bijgevoegd, dat de opbrenging plaats had in de Italiaanse territoriale wateren.
De correspondent van de Daily News spreekt van 60.000 geweren en voegt er bij dat de ministerrraad gisteren zou bijeenkomen en een commissie benoemen om de DOELWIJK prijs te verklaren.
Voor overige berichten inzake deze problematiek wordt o.a. verwezen naar NRC 140896, 150896, 151196, 200896, 230896, PGC 211196 en NRC 231296)

Afbeelding
Datum 13 augustus 1896
Krant NRC - Nieuwe Rotterdamsche Courant
Type bericht Berichten uit het buitenland incl havens

Perim, 10 augustus. Het Nederlandse stoomschip DOELWIJK werd 2 mijl van deze haven in het nauw der straat door het Italiaanse stoomschip ARETUSA prijs gemaakt (opm: zie NRC 110896) en naar Assab gebracht.

Afbeelding
Datum 13 augustus 1896
Krant NRC - Nieuwe Rotterdamsche Courant

(Geen plaats of datum) Het onwaarschijnlijke bericht dat de DOELWIJK zou zijn aangetroffen op 36 kilometer van de kust in de zee-engte van Perim, wordt niet bevestigd. Volgens de Shipping Gazette was dit op 2 mijl afstand van Perim (opm: zie NRC 110896).

Afbeelding
Datum 14 augustus 1896
Krant NRC - Nieuwe Rotterdamsche Courant

(Geen plaats of datum) Omtrent de DOELWIJK vernam de Arnhemsche Courant nog een andere lezing: Onze regering zou de Engelsen hebben gewaarschuwd omdat het schip naar Hindustan heette te gaan. De Engelse regering vermoedde veeleer dat Abessinië de bestemming was, en zou de Italiaanse regering ingelicht hebben.

Afbeelding
Datum 15 augustus 1896
Krant NRC - Nieuwe Rotterdamsche Courant

De DOELWIJK. De Italiaanse Tribuna heeft uit Massaua (opm: Massawa, thans Mits’iwa, Eritrea) nadere bijzonderheden omtrent het enteren en opbrengen van de DOELWIJK vernomen. Een Italiaanse luitenant, die zich aan boord begaf, deelde de kapitein van de DOELWIJK mede dat het schip in beslag genomen werd. Deze verklaarde wapens aan boord te hebben om ze naar Karachi te vervoeren. Hij wist niet, aan wie de zending geadresseerd was; hij moest zich thans naar Dzjiboeti (opm: Djibouti) begeven om een Fransman, Pierre Carette genaamd, aldaar af te zetten. De Italiaanse officier constateerde daarop dat de naam van deze passagier niet in de scheepspapieren te vinden was. Aan boord van de DOELWIJK werden, volgens de Tribuna, gevonden 2400 kisten, elk met 13 geweren; de kisten waren gemerkt met ‘Rapaz, Cantelman of Castelbran, te Saint-Etienne. Volgens de Temps bestaat een fabriek van die naam te Saint-Etienne niet. Daarbij bevatte het schip 2200 kisten met ammunitie en een paar honderd met sabels. De lading zou van Riga – dus toch uit Rusland! – naar Rotterdam gezonden zijn.
De kapitein van de DOELWIJK moet zeer tevreden zijn over de beleefde behandeling, welke hij genoten heeft. De passagier Carette is reeds aan boord van een Engels schip naar Aden vertrokken. Hij zegt een neef van de Franse admiraal Beauvais te zijn en op weg naar Dzjiboeti te zijn gegaan om daar te jagen. Men hield hem voor een marine-officier.
Naar uit Rome aan de Temps geseind wordt, zijn de leden van de prijscommissie reeds door de Italiaanse regering aangewezen; waarschijnlijk zijn zij nog niet officieel benoemd. De regering houdt vol dat de opbrenging van de DOELWIJK volkomen gewettigd was, al geeft zij toe dat het schip niet in Italiaanse wateren werd aangetroffen. Sedert juli was zij gewaarschuwd dat het schip zou passeren; door wie blijkt niet.
Daarentegen seint onze correspondent te Berlijn: Naar het Berliner Tageblatt uit Rome verneemt, wordt de vertraging in het verschijnen van het besluit tot benoeming der prijscommissie daaraan toegeschreven, dat niet alle ministers, in het bijzonder de minister van marine Brin, het eens zijn over de rechtmatigheid van het gelegde beslag. Er zouden moeilijkheden ontstaan zijn, daar de wapens niet bestemd waren om gebruikt te worden tegen de Italianen maar tegen de Derwisjen, tengevolge van een overeenkomst tussen de Negus en Engeland en dit land reeds een vriendschappelijk vertoog tot de Italiaanse regering zou gericht hebben.
Na melding gemaakt te hebben van hetgeen wij schreven omtrent het lot dat de DOELWIJK te wachten kan staan, schrijft het Vaderland te kunnen mededelen, dat er geen enkele reden bestaat om zich over schip of lading ongerust te maken. Die zaak is geheel in orde. De DOELWIJK werd voor een jaar gehuurd door een Franse firma van de firma W. Ruys & Zn, om daarmede vracht te bevaren. Die vracht is ingenomen en was bestemd volgens cognossement naar Djibouti, een Franse haven. De schipper had dus niets anders te doen, dan zijn lading aldaar te lossen en was het voor hem niet nodig te weten, wat men verder met de lading zou doen. "Men had hem evengoed vandaar weder naar Obok (opm: Obock, Djibouti) kunnen zenden, eveneens een Franse haven in die wateren."
"Dat nu de Italianen aannemen, dat die wapenen bestemd waren voor Menelik (opm: Menelik II, keizer van Ethiopië), berust op niets. – Wanneer zij 14 dagen vroeger de DRENTHE, een stoomschip van diezelfde firma, op diezelfde plaats hadden aangehouden, welke weg dat schip volgen moest naar Indië, dan zouden zij eveneens een grote lading geweren en allerlei ammunitie hebben gevonden en zouden zij dat schip dan mogelijk ook prijs hebben gemaakt." – Wij wensen hierbij aan te tekenen dat deze zaak bezwaarlijk ‘geheel in orde’ kan zijn, alvorens de te benoemen ‘commission des prices’ uitspraak zal hebben gedaan. Wel zou de mogelijkheid niet buitengesloten zijn dat de Italiaanse regering schip en lading uit eigen beweging teruggaf, maar het Vaderland zegt niet, dat en op welke grond het deze oplossing waarschijnlijk zou achten. Het is veeleer aan te nemen dat Italië zich zal houden aan zijn opvatting dat de wapenen voor Menelik bestemd waren en wie kennis heeft genomen van de talrijke correspondentiën, waarin van een geheime handel in wapens uit de Franse Oost-Afrikaanse havens met Menelik sprake was, kan moeilijk volhouden dat die opvatting op niets berust. Zij vindt steun, op zijn zachtst gesproken, in een sterk vermoeden.
Het voorbeeld van de DRENTHE eindelijk komt ons niet gelukkig gekozen voor. Naar volkenrechtelijke opvatting heeft de oorlogvoerende mogendheid het recht een schip aan te houden en te doorzoeken, al ware het in volle zee, waarvan zij vermoedt dat het wapenen voor de vijand bestemd, vervoert. Ten opzichte van de DRENTHE ontbrak een dergelijk vermoeden natuurlijk volkomen.

Afbeelding
Datum 19 augustus 1896
Krant NRC - Nieuwe Rotterdamsche Courant
Type bericht Binnenlandse berichten, diverse

Rotterdam, 18 augustus. DOELWIJK. Volgens een telegram uit Rome aan de Kölnische Zeitung is gisteren een koninklijk besluit van 16 dezer openbaar gemaakt, waarbij een prijsrechtbank (dus geen int. prijscommissie) wordt ingesteld en geregeld, en zijn de leden daarvan benoemd. Tot voorzitter is benoemd de president van het Hof van Cassatie, de senator Ten Credi Canonico.

Afbeelding
Datum 20 augustus 1896
Krant NRC - Nieuwe Rotterdamsche Courant
Type bericht Binnenlandse berichten, diverse

Rotterdam, 19 augustus. In een correspondentie uit Rome aan de Kölnische Zeitung wordt er op gewezen dat de opbrenging van de DOELWIJK vooral moeilijkheden zal bereiden aan de Zwitserse ingenieur Ilg, die reeds sedert jaren de Europese raadgever en zaakwaarnemer van Menelik is. Dan vervolgt de correspondent aldus: ‘Volgens de laatste berichten uit Rotterdam toch heeft nu juist diezelfde heer Ilg in mei j.l. de DOELWIJK gehuurd om wapens naar Afrika te brengen welke te Marseille zouden worden ingeladen. Blijkbaar is het deze zelfde lading welke thans in handen der Italianen gevallen is.’ Die ‘berichten uit Rotterdam’ klinken zeer onwaarschijnlijk, al was het alleen omdat de DOELWIJK Marseille in het geheel niet aangedaan heeft. Aan het slot zegt de briefschrijver dat de eigenaars van schip en lading hun aanspraken voor het prijsgerecht te verdedigen zullen hebben, maar naar het schijnt zonder de steun van de Nederlandse regering; ‘deze schijnt veeleer geneigd het Italiaanse standpunt te erkennen.
Naar de Politische Korrespondenz harerzijds uit Rome verneemt, is het volstrekt onjuist, dat er door welke mogendheid ook officieel protest tegen de opbrenging is aangetekend. Slechts zou een Franse koopman, die vaak naar Sjoa reist, aan de Italiaanse gezant te Parijs verklaard hebben dat de lading zijn eigendom was en naar Dzjiboeti (opm: Djibouti) bestemd was. Met deze beweringen is echter de verklaring van de kapitein der DOELWIJK in lijnrechte tegenspraak.

Afbeelding
Datum 23 augustus 1896
Krant NRC - Nieuwe Rotterdamsche Courant
Type bericht Binnenlandse berichten, diverse

Rotterdam, 22 augustus. De DOELWIJK. De Berliner Börsen-Courier deelt van welingelichte zijde de mening mede, welke aan het ministerie van buitenlandse zaken omtrent het geval met de DOELWIJK schijnt te heersen. Allereerst doet men daar opmerken dat er geen sprake van kan zijn, dat de Italiaanse regering thans met de opbrenging verlegen zit. Immers, het bevel om het schip op te brengen, werd, op advies van de minister van buitenlandse zaken, door de ministerraad gegeven. De maatregel was dus wel overwogen. Wat de ingebrachte bezwaren betreft, deze gaan volgens de regering niet op. ‘De toetreding van Menelik tot het tractaat van Brussel (slavenhandel) is door bemiddeling van Italië geschied en betekent voor het onderhavige geval niets – hier geldt het niet een recht van Abessynië (om wapens in te voeren) maar de plicht van neutrale mogendheden, om de oorlogstoestand van Italië met Abessynië in acht te nemen en geen oorlogscontrabande te vervoeren. De heer Chefneux (deze naam wordt, voor zover wij weten, hier voor het eerst genoemd), die onder Nederlandse vlag 90.000 (?) geweren naar Dzjiboeti (opm: Djibouti) wilde smokkelen om ze vandaar naar Sjoa (opm: Shoa Ghimirra, thans Shewa Gīmīrra, Ethiopië) te doen vervoeren, bedriegt zich, indien hij de tegen de confiscatie ingebrachte bedenking, dat hij als Fransman in Dzjiboeti zoveel geweren mag brengen als hij wil, voor gegrond houdt. De vraag is welk doel de wapenzending heeft. Hij zou moeten bewijzen dat het doel niet Sjoa was en dat zou hem zeer moeilijk vallen.
De andere bedenking: dat de oorlog tussen Italië en Abessynië niet verklaard geworden is, houdt nog minder steek. De oorlog heeft aan beide zijden meer dan 20.000 offers gekost; het gaat dus niet op van de noodzakelijkheid ener oorlogsverklaring te spreken, afgezien nog daarvan dat Italië, aangezien Abessynië onder zijn protectoraat stond, daartoe in het geheel niet verplicht was. De Italiaanse regering twijfelt er derhalve geen ogenblijk aan dat de heer Chefneux geen handel, maar contrabande voerde, en dat de inbeslagneming van de DOELWIJK volkenrechtelijk volkomen gegrond was’.
Hoewel het bovenstaande tot tal van opmerkingen aanleiding zou kunnen geven, is het toch mogelijk dat het de mening der Italiaanse regering juist weergeeft. Het cijfert de noodzakelijkheid van oorlogsverklaring of kennisgeving van de oorlogstoestand aan de mogendheden weg, en dit is in overeenstemming met de neiging welke de volkenrechtelijke opvatting te dezen opzichte schijnt te vertonen, om n.l. alleen rekening te houden met de feitelijke toestand, die duidelijk genoeg aantoont of er vrede of oorlog is. Is de Italiaanse regering echter van deze mening, waarom zou zij dan toch, gelijk de Berl. B. C. onlangs mededeelde aan alle mogendheden, en gelijk wij vernamen aan de Nederlandse regering, kennis gegeven hebben dat zij zich met Abessynië in oorlog bevond? Bij de weinige zekerheid die de volkenrechtelijke bepalingen op dit stuk verschaffen, schijnt het voor het ogenblik nog te zijn: Quot capita tot sensus (opm: zoveel hoofden, zoveel zinnen).

Afbeelding
Datum 06 oktober 1896
Krant NRC - Nieuwe Rotterdamsche Courant

Ingezonden stukken. De aanhouding van de DOELWIJK roept in onze herinnering terug een enigszins gelijk geval, dat in het laatste van juni 1854, tijdens de Krim-oorlog plaats had. Het betrof het te Harlingen tehuis behorende kofschip JONGE ALBERT, kapitein J.A. van der Zee, dat met nog drie Nederlandse schepen bij Riga de blokkade van de Oostzee had geschonden. (opm: zie o.a. NRC 040754)
Alle vier schepen werden door een Engelse oorlogsstoomboot prijs gemaakt en zouden naar een Engelse haven worden overgebracht. De Nederlandse bemanning was op de schepen gelaten. Bij Schagen beliep het transport een storm, met het gevolg dat de JONGE ALBERT, bestemd naar Harlingen met een lading hout en hennep voor rekening van de heren Tromp Meesters te Steenwijk en Zeilmaker & Co te Harlingen, van het Engelse oorlogsschip losraakte. Kapitein Van der Zee bevond zich slechts met één matroos en een jongen van zijn equipage op het schip. Er viel voor hem daarom niet aan te denken om, nu vier gewapende Engelse zeesoldaten aan boord waren, met geweld het schip weder in vrijheid te krijgen. Er moest daarom een list worden gebruikt. De Engelsen waren niet of slechts weinig met het vaarwater bekend. Zonder dat deze het wisten te bemerken, veranderde kapitein Van der Zee van koers, en hij wist het vervolgens zo aan te leggen, dat zijn schip in de morgen van 30 juni de haven van Harlingen binnen liep. Men begrijpt hoe de Engelse zeesoldaten opzagen; zij hadden niet anders gemeend, of er was regelrecht koers naar Sheerness gezet. Spoedig werd nu de lading gelost en het schip naar de werf gebracht, daar het wegens lekkage moest worden gerepareerd. In geheel Nederland had men natuurlijk veel schik van de poets, die kapitein Van der Zee aan het machtige Albion had gespeeld, en in andere landen ging het evenzo. Het gebeurde deed de ronde door alle bladen van Europa.
Wie echter niet meelachten waren de Engelsen. Zij waren woedend, dat zo’n gewone koopvaardij-kapitein hun Koninklijke Marine had weten te verschalken. Zij wilden en moesten het schip terug hebben. De Engelse consul-generaal te Amsterdam kwam naar Harlingen, om schip en lading, op bevel zijner regering, op te eisen, en hij wist te bewerken, dat kapitein Van der Zee in de nacht van 3 op 4 juli werd in hechtenis genomen. Het was echter voor korte duur. Reeds de volgende dag werd hij weder ontslagen, nadat hij zijn erewoord had gegeven, de stad vooreerst niet te zullen verlaten.
Daar intussen de lading verkocht en op het schip door de crediteuren van kapitein Van der Zee conservatoir arrest gelegd was, was de Nederlandse regering natuurlijk geheel buiten machte, aan de eis van Engeland te voldoen. De zaak gaf aanleiding tot wisseling van onderscheidene nota’s tussen de regeringen van beide landen, doch zij kwam er niets verder door. Toen kwam Thorbecke in de Tweede Kamer met een interpellatie aan de regering. Met verlof van de vergadering richtte hij tot de minister van buitenlandse zaken (Van Hall) de volgende vraag: “Hoe is het gelegen met een Nederlands schip, dat opgebracht wordt in een van onze havens?”
Het antwoord van de minister was, dat het bedoelde geval zich onlangs met de JONGE ALBERT, kapitein Van der Zee, had voorgedaan. Het was echter een aanhangige kwestie, waarover tussen de Nederlandse en de Engelse regering onderhandelingen werden gevoerd. Hij achtte het alzo niet oirbaar (opm: betamelijk) om over dit punt op dit ogenblik in verdere ontwikkeling te treden.
Welke deze onderhandelingen waren? Het bleek spoedig, dat de minister Van Hall aan de Engelse regering het voorstel had gedaan, om de zaak door arbiters te doen beslissen, daar in het geval, zoals het zich had voorgedaan, door het volkenrecht niet bepaald was voorzien. Die regering wilde hiervan echter niets weten. Zij bleef bij haar eis en verklaarde zelfs, de andere drie naar Engeland overgebrachte, doch door de Admiraliteit reeds vrijgesproken schepen niet te zullen loslaten vóór de JONGE ALBERT naar Engeland zou zijn gebracht.
Het was toen, dat door de commissaris des konings Van Panhuys, op verzoek van de Nederlandse regering, officieus de hulp werd ingeroepen van de heer J. Foekens, zeehandelaar te Harlingen, thans te Arnhem. Het zou weldra blijken, dat dit niet te vergeefs was geschied. De heer Foekens moest natuurlijk met veel beleid en tact optreden. Hij mocht er echter ten laatste in slagen, de moeilijkheden uit de weg te ruimen. Om aan ‘de eer’ van Engeland te voldoen, zou het schip, nadat het daarop gelegde conservatoir arrest was opgeheven, aan de Engelse regering worden uitgeleverd. Natuurlijk zonder de lading, maar daarna zou dezelfde regering het schip weder vrij laten, zonder dat het in een proces was gewikkeld, daar zij, volgens de Engelse wet, het recht had om vóór de aanvang van een geding over de geldigheid der aanhouding van een schip een proces af te snijden.
En zo geschiedde het alles. De 13e augustus kwam een Engelse zee-officier, vergezeld van het nodige zeevolk, te Harlingen, om met de JONGE ALBERT naar Engeland te vertrekken. Omstreeks een maand later, de 12e september, werd het schip weder in vrijheid gesteld en de 21e september kwam het van Londen te Texel binnen. Hiermede was de zaak beëindigd. Het was ook tijd geworden, want er was ten langen laatste een hoogst gespannen verhouding tussen de Engelse en Nederlandse regering gekomen. Het woord ‘casus belli’ was zelfs reeds van Engelse zijde vernomen. Schrijver dezes herinnert zich al het gebeurde nog levendig. Door sommige werd alles geloofd, zelfs het dwaze gerucht, dat Engelse oorlogsschepen op weg waren of in gereedheid werden gebracht, om de haven van Harlingen en nog andere aan de Friese kust gelegen havens te blokkeren !
De Nederlandse regering was tenslotte wat blij, van de zaak af te zijn. Kapitein Van der Zee bleef nog lang hierna in het binnen- en in het buitenland de ‘held van de dag.’
Leeuwarden, 3 oktober 1896. (opm: geen naam van de schrijver vermeld)

Afbeelding
Datum 15 november 1896
Krant NRC - Nieuwe Rotterdamsche Courant
Type bericht Binnenlandse berichten, diverse

Rotterdam, 14 november. Een paar dagen geleden vestigden wij de aandacht op enige zinsneden, voorkomende in een brief van de Parijse correspondent der Indépendance Belge aan zijn blad, waarin gezegd wordt dat het beslag op de DOELWIJK in strijd was met de stelligste beginselen van volkenrecht. Het is zeer wel mogelijk, zo tekenden wij hierbij aan, dat het beslag door Italië ten onrechte is gelegd; verwijzende naar het vroeger door ons aan de zaak gewijde hoofdartikel, noemden wij echter de bewering, dat het beslag in strijd zou zijn met de stelligste beginselen van volkenrecht, wat heel kras. Daarna eindigden wij als volgt: ‘Van al wat er in de pers over het geval met de DOELWIJK te doen geweest is, schijnt de correspondent maar oppervlakkig kennis genomen te hebben. Zo zegt hij ondermeer, dat de Italiaanse regering drie weken vóór de inbeslagneming een proclamatie had uitgevaardigd, waarin het ophouden van de oorlog werd aangekondigd. Dit is beslist onjuist: als er een dergelijke proclamatie werd uitgevaardigd, heeft zij niets anders kunnen bevatten dan het bericht van de staking der vijandelijkheden.’ De Scheepvaart, in haar nummer van heden de boven herhaalde woorden overnemende en de laatste zin spatiërende, verklaart kort en krachtig: ‘Hierin nu dwaalt N.R.C.’ En ten bewijze laat het de tekst van wat het een proclamatie noemt volgen, zoals die voorkomt in de Italiaanse Staatscourant van 19 juni 1896. Wij nemen de Nederlandse tekst, die de Scheepvaart naast de Italiaanse geeft, over; hij luidt:
Humbertus I, bij de gratie Gods en de wil van het volk: Koning van Italië,
Gezien de enige tekst van de wetten op de burgelijke en militaire pensioenen goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 4 februari 1895 N. 70,
Gezien de wetten van 13 november 1853 N. 1625, - 29 januari1854 N. 1656 en 4 april 1855 N. 725, betreffende de bevordering bij het leger,
Gezien ons besluit van 18 februari 1894 op de regeling van burgelijke en militaire diensten in de Kolonie Eritrea, Gezien onze besluiten van 26 januari en 15 maart 1896, volgens welke Eritrea, het daarvan afhankelijk zijnde grondgebied en de militairen, die zich aldaar bevinden, beschouwd worden als in staat van oorlog, gehoord de ministerraad,
Op voorstel van de minister-president en minister van binnenlandse zaken en van de ministers van oorlog, van marine, van buitenlandse zaken en van justitie,
Hebben bepaald en bepalen, Enig Artikel.
Eritrea, het daarvan afhankelijke grondgebied en de militairen die zich aldaar bevinden, houden op te worden beschouwd in staat van oorlog, op de dag (datum) van het tegenwoordig besluit. Bevelende wij dat het tegenwoordig besluit, voorzien van het zegel van de Staat, worde opgenomen in de officiële verzameling van wetten en besluiten van het Koninkrijk Italië, gelastende aan ieder, wien het aangaat hetzelve in acht te nemen en te doen in acht nemen.
Gegeven te Rome, op 18 juni 1896. Humbertus.
Rudini. Ricotti. B. Brin. Caetani. G. Costa.
Wij noemden het bericht dat de Italiaanse regering een proclamatie had uitgevaardigd, waarin het ophouden van de oorlog werd aangekondigd, beslist onjuist. En wij aarzelen geen ogenblik na de openbaarmaking van de Scheepvaart deze verklaring te herhalen. Het genoemde blad is namelijk het slachtoffer geworden van een vergissing en wat het, met sommige Franse bladen, een proclamatie van het ophouden van de oorlog noemt, is niets anders dan een koninklijk besluit, verklarende dat de kolonie Eritrea ophoudt te worden beschouwd als te zijn in staat van oorlog. Het blad verwart dus twee zaken, die slechts in indirect verband staan tot elkander; gelijk wij nader zullen aantonen.
Oorlog in volkenrechtelijke betekenis, en dus oorlogstoestand, ontstaat door een oorlogsverklaring of door een oorlogsdaad. Dat zulke oorlogsdaden tussen Italië en Abessynië zijn gepleegd, behoeft wel niet nader aangetoond te worden na de reeks van bloedige gevechten, welke op de verpletterende nederlaag van de Italianen bij Adoea de 1e maart van dit jaar is uitgelopen. Met het begin van de oorlog treedt het ongecodificeerde oorlogsrecht, waartoe ook het zogenaamde droit de prise (opm: recht van prijsnemen, c.q. in beslag nemen) behoort, in werking. Het houdt op met het einde van de oorlog: door een vredesverdrag, door een wapenstilstand (welke al naar de bepalingen ervan luiden, geheel of gedeeltelijk werkt) of feitelijk, d.w.z. gelijk Bluntschli het uitdrukt, hierdoor: “dat de vijandelijkheden niet voortgezet worden en het vreedzame verkeer weder begint.” Geen van deze gevallen doet zich hier voor: vredesverdrag noch wapenstilstand is gesloten, en dat de oorlog feitelijk niet heeft opgehouden, bewijzen de verklaringen van het Italiaanse ministerie omtrent het al of niet sluiten van vrede onder bepaalde voorwaarden; bewijzen de schermutselingen, waarvan sedert 1 maart nu en dan bericht is; bewijzen eindelijk de meer dan duizend gevangenen, die zich nog in handen van de Negus bevinden.
Maar de ‘proclamatie’ dan, de zogenaamde proclamatie van het ophouden van de oorlog, aan welke, vreemd genoeg, door de Europese pers bij haar verschijning zo weinig aandacht werd gewijd dat zij, terwijl de ogen van geheel Europa op het beloop van de strijd tussen Italië en Abessynië waren gericht, nauwelijks met een woord in de grote bladen werd genoemd of door telegrafische agentschappen overgeseind ? Die ‘proclamatie’ – wij zeiden het reeds – was een koninklijk besluit, dat een zekere rechtstoestand, waarin de kolonie krachtens vroegere besluiten verkeerde, ophief. Aan het uitvoerend gezag in de moderne staten komt de bevoegdheid tot elk gedeelte van het grondgebied des rijks in staat van oorlog of in staat van beleg te verklaren (men vergelijke artikel 187 onzer grondwet, die dit recht behoudens regeling bij de wet aan de Koning verleent). Zulk een verklaring heeft zekere rechtsgevolgen, die zich natuurlijk uitsluitend tot het gebied, hetwelk zij betreft, en tot de zich daarop bevindende personen beperken; zij brengt b.v. mede ondergeschiktheid van het civiele aan het militaire bestuur, verhoging van traktement voor officieren en van soldij, andere aanspraken op pensioen en bevordering enz. Het spreekt vanzelf dat deze verandering in de bestaande rechtsorde slechts zolang gehandhaafd blijft als daartoe volstrekte noodzakelijkheid bestaat, gelijk zij eerst wordt uitgesproken, niet bij het begin van de oorlog, maar als de bestaande oorlog of oorlogsgevaar het noodzakelijk maakt. De Italiaanse ‘proclamatie’ – een enkele blik op de aanhef, waarin van pensioenen, bevordering enz. gesproken wordt, is voldoende om het te bemerken – is dus eenvoudig een koninklijk besluit tot herroeping der vroegere besluiten, waarbij Eritrea en zij die zich op het grondgebied daarvan bevonden, onderworpen werden aan de bijzondere rechtsgevolgen ener verklaring in staat van oorlog. Een voorbeeld moge dit duidelijk maken. Stel dat ons land in oorlog geraakt met Engeland en de hoogste autoriteit in onze koloniën de noorwestkust van Java verklaart in staat van oorlog. Na enige tijd blijkt echter hiertoe geen noodzakelijkheid meer te bestaan en de verklaring wordt, hoewel de oorlog in volle gang blijft, ingetrokken. Er wordt na die intrekking door een derde een schip met wapens naar Batavia gezonden en de Engelse regering, met de onze in oorlog, brengt het op en verklaart het goede prijs. Zou er iemand zo onnozel zijn zich hiertegen te willen verzetten met de bewering dat Batavia, de plaats van bestemming, immers niet meer ‘in staat van oorlog’ verkeerde, of dat er aan de oorlog een eind was gekomen door de intrekking van het besluit waardoor die stad in staat van oorlog was verklaard ? Dit zou gelijk staan met te zeggen dat het uitvoerende gezag van enig land het in zijn macht heeft, door het uitvaardigen en intrekken van dergelijke verklaringen beurtelings oorlog en vrede te maken, gelijk het dat goedvindt. Menelik (opm: keizer Menelik II) die, gelijk onze Romeinse correspondent vroeger schreef, uitstekend de pers weet te inspireren, heeft, zelf onwetend of op de onwetendheid van anderen speculerend, de maatregel van het uitvoerend Italiaanse gezag willen doen doorgaan voor een daad van volkenrechtelijke betekenis. Enige Franse bladen, de Figaro o.a. en de genoemde correspondent der Indépendance, hebben zich willens of onwillens tot zijn tolken gemaakt en men kan het de Scheepvaart niet kwalijk nemen dat ook zij erin gelopen is. Zij had slechts zo voorzichtig moeten zijn ons niet van dwaling te betichten op grond van argumenten, die haar onwetendheid verraden.
Nadat eergisteren de termijn was afgelopen binnen welke belanghebbenden bij de DOELWIJK gelegenheid hadden, stukken over te leggen, heeft het Tribunal des Prises te Rome zijn eerste zitting gehouden. De documenten werden onderzocht en in orde bevonden. Het gerechtshof stelde vervolgens een termijn van 20 dagen vast, na de kennisgeving aan partijen, waarin deze van de akten kennis kunnen nemen en definitieve conclusiën indienen. Na deze termijn neemt het gerechtshof zijn beslissing.

Afbeelding
Datum 21 november 1896
Krant PGC - Provinciale Groninger Courant

De heren W. Ruys & Zonen te Rotterdam, boekhouders van het stoomschip DOELWIJK, delen in De Scheepvaart de volgende feiten mede betreffende de kwestie met genoemd schip:
‘Wij hebben in maart ons stoomschip DOELWIJK in maandcharter bevracht aan een Franse firma met de wetenschap, dat er oorlogsmaterieel mede vervoerd zou worden. Volgens het charter had die firma het recht, het schip met die lading te zenden naar alle neutrale havens, dus niet naar een haven waar oorlog was. Wij meenden, en menen nog, dat ons schip geen gevaar liep bij het vervoer van oorlogsmaterieel van een neutrale haven naar een neutrale haven. – Dat dit onze mening was, blijkt uit omstandigheden. Vooreerst dat wij geen hoge vracht bedongen, GBP 435 per maand in Europese wateren; GBP 510 per maand voor het varen in Indische wateren. Ten tweede uit het feit, dat wij het schip niet tegen oorlogsmolest verzekerd hadden. – Na in verschillende havens in Rusland geladen te hebben, kwam het schip de 12e mei te Maassluis, waar het moest bijladen en wachten op orders van de bevrachters. Het schip vertrok 12 juli naar Port Said, waar het orders kreeg naar Djibouti, een Franse haven in de Golf van Tadjuro, even bezuiden de Rode Zee. Op 10 mijl afstand uit de Franse kust, 20 mijlen bezuiden Perim (opm: eiland in Straat Bab el Mandeb, tussen Rode Zee en Golf van Aden), is het schip in open zee door Italië genomen.
Zoals boven gezegd, hadden wij het onnodig geoordeeld het schip tegen molest te verzekeren. Maar terwijl het stomende was in de Middellandse Zee, bleek ons, dat van verschillende kanten allerlei informatiën naar het uiterlijk aanzien van het schip genomen werden, zoals betreffende tuigage, kleur, etc. Een der grootste aandeelhouders in het schip drong er, toen hij dit hoorde, op aan, dat wij het molest verzekeren zouden. De reden daarvan was de vrees, dat, als de DOELWIJK door een oorlogschip gelast werd om bij te draaien, en wanneer daaraan niet terstond voldaan werd, een schot kon volgen. Het is een bekende zaak in de assurantie, dat als een schip door zulk een schot lek wordt en zinkt, dit door assuradeurs wordt aangemerkt als een daad van molest, in welk geval de assuradeur de schade niet behoeft te betalen, tenzij hij ook het molest verzekerd heeft. – Wij sloten toen op 1 augustus de molestrisico te Londen, natuurlijk onder volledige opgaaf van de lading en de bestemming. En dat men te Londen onze mening over het geoorloofde van dat vervoer deelde, blijkt hieruit, dat de NLG 100.000, die wij wilden verzekeren, dadelijk door 4 der allereerste compagniën te Londen genomen werd voor één procent.
Wat de reden was, dat de bevrachters het schip zo lang te Maassluis op order lieten wachten, wisten wij toen niet. Later is het volgende gebleken. Het Franse gouvernement had de uitvoer van wapenen uit Djibouti naar Abyssinië verboden, en eerst na de opheffing van dat verbod ten gevolge van de verklaring van Italië, dat de staat van oorlog in Eritrea had opgehouden, heeft het Franse gouvernement die uitvoer weer toegestaan. Eerst daarna hebben de bevrachters naar Maassluis de order tot vertrek van de DOELWIJK gegeven.’
(opm: zie o.a. ook NRC 110896, 140896, 150896, 200896, 230896 en 231296)

Afbeelding
Datum 09 december 1896
Krant DS - Dagblad Scheepvaart

In een deel onzer oplage van gisterenavond konden wij nog mededelen, dat de DOELWIJK met de lading was vrijgegeven.
Uit een bericht van Reuter blijkt evenwel, dat het prijsgerecht het opbrengen wettig heeft verklaard, doch ten gevolge van het sluiten van de vrede verbeurdverklaring van schip en lading niet meer nodig achtte. Zij blijven dus ter beschikking van de eigenaars, zonder dat deze recht hebben op vergoeding wegens geleden schade.

Afbeelding
Datum 23 december 1896
Krant NRC - Nieuwe Rotterdamsche Courant

Bij het Italiaanse prijsgerecht inzake de DOELWIJK werd door de regeringscommissaris een memorie ingediend, gedagtekend 12 november 1896. Het stuk vangt aan met een uiteenzetting van de feiten. De Italiaanse regering ontving in mei 1896 door haar diplomatie bericht van het aanstaand vertrek van de DOELWIJK met een grote lading wapenen en ammunitie, bestemd voor de koning van Abessinië. Het schip had een deel van de lading ingenomen te Reval (opm: Tallinn) en te Riga, was daarop de 17e mei naar Nederland gekomen om bij Rotterdam de lading vol te maken en vertrok van daar de 12e juli naar de Rode Zee. Het schip behoorde aan de firma W. Ruys & Zoon en was destijds voor drie maanden vervracht aan het Franse huis La Carrière son Fils & Cie. De bemanning was gemonsterd voor Kuratchee (opm: Karachi), een haven in Hindustan, maar de bestemming waarmede het schip de 12e juli vertrok, was Port Said voor orders. Toen het intussen de 8e augustus de straat van Bab-el-Mandeb uitvoer, wendde het, in plaats van de reis naar Indië te vervolgen, de koers naar de Franse haven van Dzjiboeti (opm: Djibouti). Toen werd het achtervolgd door de Italiaanse kruiser ETNA, aangehouden en opgebracht op een afstand van ongeveer 11 mijlen van de Franse bezittingen. Het werd opgebracht naar Massaua (opm: Massawa, thans Mits’iwa) en daar hadden onderzoek, inventarisatie enz. plaats. Geïnventariseerd werden 45316 karabijnen en geweren, bijna alle van een bajonet voorzien, 6200 sabels en 5.025.832 projectielen. De kapitein gaf op, dat hij de koers naar Dzjiboeti had genomen om een passagier, de heer Carette, te ontschepen, wiens naam echter niet op de scheepspapieren voorkwam en die zich ingescheept had te Suez. De wapenen zouden naar zijn verklaring bestemd zijn geweest naar Kuratchee. (opm: sterk bekort; zie een aantal vroegere berichten over dit schip)

Afbeelding
Datum 12 augustus 1897
Krant NRC - Nieuwe Rotterdamsche Courant
Type bericht Berichten uit het buitenland incl havens

Hamburg, 10 augustus. Aan de Maatschappij Neptun te Bremen, koopster van het Nederlandse stoomschip DOELWIJK, thans genaamd HECTOR, is het recht tot het voeren der Duitse vlag voor genoemd stoomschip verleend. Door het Duitse consulaat te Londen was reeds op 22 juli een vlaggenattest (opm: verklaring van de vlaggenstaat voor beperkte duur) aan genoemd stoomschip verleend.

Afbeelding
Datum 14 augustus 1897
Krant PGC - Provinciale Groninger Courant
Type bericht Verkoop schepen

Bremen, 11 augustus. Het vroeger te Rotterdam thuisbehorende stoomschip DOELWIJK is verkocht aan de Dampfschiffahrt Gesellschaft Neptun, en draagt thans de naam HECTOR.

Afbeelding
Datum 03 mei 1908
Krant NRC - Nieuwe Rotterdamsche Courant
Type bericht Binnenlandse berichten, diverse

Vlissingen, 2 mei. Het Duitse stoomschip HECTOR van de Maatschappij Neptun te Bremen, dat op de werf der Koninklijke Maatschappij ‘De Schelde’ alhier van nieuwe ketels is voorzien en belangrijke reparatiën heeft ondergaan, is heden gereedgekomen. Aanstaande maandag (opm: 4 mei) vertrekt het schip naar Amsterdam om lading in te nemen (opm: dit is het vroegere Nederlandse stoomschip DOELWIJK van W. Ruys & Zn)

Afbeelding