|
Aangaande het ongeluk, het Nederlandse schip SUSANNA JOHANNA overkomen (opm: zie JB 171074), zijn wij in staat gesteld het navolgende mede te delen. Bedoeld vaartuig, gevoerd door kapt. L. Hulshoff, was van Newcastle uitgelopen met een volle lading steenkolen en bestemd naar Atchin (opm: Atjeh). Op de 9e september was het in goede staat zeilende in de Atlantische Oceaan op ongeveer 38ºZB en 02ºWL, toen de gezagvoerder, in de morgen van de 10e daaraanvolgende op dek komende, zijn stuurlieden mededeelde, dat het hem voorkwam, te oordelen naar een eigenaardige gaslucht in zijn kajuit, als zou de lading aan het broeien zijn. Het luik achter de grote mast werd onmiddellijk opengemaakt, de zich tussendeks bevindende steenkolen werden onderzocht, maar men vond geen zweem van broeiing hoegenaamd. Men ging evenwel verder en daalde naar het ruim af en daar kregen de manschappen bijna onmiddellijk een overzicht van het gevaar dat hen dreigde. Het was onmiskenbaar uit de sterke gasdampen, die uit het geopende achterluik opstegen, dat de kolen door broeiing waren aangetast, en daarop riep de gezagvoerder dadelijk zijn volk bijeen in scheepsraad om te handelen gelijk besloten zou worden. Het plan van de gezagvoerder om onmiddellijk in de wind op te lopen, zogenaamd bijdraaien, werd ´t best geacht, waardoor de gehele bemanning natuurlijk beschikbaar kwam om in de lading te onderzoeken, hoever de smeuling zich uitstrekte. Men begon te graven, zo diep en zo uitgebreid mogelijk, zette de uitgegraven kolen over boord en begon de steeds warmer worden lading met water te begieten. Dat gebeurde in de loop van de voormiddag van de 10e september. Ongeveer te 12 uur kwam het scheepsvolk boven, verklarende, dat zij het niet langer beneden konden uithouden, daar de damp hen dreigde te verstikken. Dat was waarheid, want de kapitein en stuurlieden, die mede in het ruim waren gegaan, moesten zich naar het dek haasten om een onvermijdelijke dood te ontvluchten. Geen half uur daarna sloegen de vlammen uit het achterluik en moest men ernstig op lijfsbehoud bedacht zijn. Gelukkig ontdekte men in dat hachelijke ogenblik op enige afstand een schip, dat, gebruik makende van de flinke bries, die er woei, met volle zeilen op het brandende vaartuig aanhield. Kapt. Hulshoff liet ondertussen met de meeste bedaardheid de giek klaar maken, pakte zijn scheepspapieren, een paar kijkers en verdere instrumenten, benevens enige medicijnen bijeen en gaf last het vreemde schip te praaien. Dat vaartuig, hetwelk weldra bleek het Engelse schip DEWA GUNGUDHUR te zijn, was inmiddels zo dicht genaderd, als de kapitein bij een holle zee en met het oog op het gevaar voor zijn eigen bodem kon overeen brengen. Toen begon de ontscheping, die tot des avonds 6 uur aanhield, daar de bemanning slechts bij weinigen tegelijk het brandend vaartuig met de kleine boot kon verlaten, en men eindelijk met ontzaglijke moeite, omgeven door vlammen en rook, ook nog de grote boot over boord moest zetten om niet door het vuur om te komen. Het Engelse vaartuig, aan boord waarvan zich de geredden bevonden, ging in de avond van dezelfde dag nog onder zeil om zijn reis te vervolgen, terwijl men daar aan boord tot laat in de nacht het vuur van het brandende schip nog aan de horizon zag lichten. Kapt. Hulshoff en zijn equipage hebben weinig of niets gered, terwijl de ramp voor eerstgenoemde nog dubbel betreurenswaardig is, daar de reis met het verongelukte schip zijn eerste reis als kapitein was.
|