1938-11-01: |
Tijdens de reis van Rendsburg naar Dusseldorp aan de grond gestoten nabij Terschelling.
Algemeen Handelsblad 02-11-1938: „Deo Gloria” binnengesleept. De motorschoener „Deo Gloria", welk schip noodseinen had uitgezonden, is in den afgeloopen nacht door de sleepboot „Holland" veilig de haven van Terschelling binnengebracht.
NvhN 02-11-1938: Groninger motorschoener in nood. Roer gebroken bij Terschelling. Op het eiland Terschelling werden gisteravond noodsignalen waargenomen, afkomstig van een klein schip, dat in den z.g.n. Engelschen Hoek in moeilijkheden verkeerde. Onmiddellijk zijn de reddingboot Brandaris en de sleepboot Holland van de firma Doeksen ter assistentie uitgevaren. Het bleek, dat men te doen had met den motorschoener Deo Gloria uit Winsum. Het vaartuig dreef rond met een gebroken roer. Daar er geen direct gevaar bestond, wenschte de bemanning het schip nog niet te verlaten, doch de sleepboothulp werd aanvaard. De Brandaris bleef voor de veiligheid in de buurt. Er stond een ruwe zee, doch het weer was betrekkelijk kalm en er was helder zicht. Omstreeks twee uur werd de haven van West Terschelling bereikt. De „Brandaris" was reeds om half tien teruggekeerd. De „Deo Gloria", kapitein Boll uit Winsum, had te Demmien (Duitschland) een lading tarwe ingenomen, welke bestemd was voor Dusseldorf. Het roer onder de waterlijn heeft schade opgeloopen, zoodat het schip vermoedelijk niet op eigen kracht de reis kan vervolgen. Het zal eerst gerepareerd moeten worden, anders zal het naar de plaats van bestemming moeten worden gesleept.
De Banier 03-11-1938: De “Deo Gloria” Terschelling binnengesleept. West Terschelling, 2 Nov. — De motorschoener „Deo Gloria" afkomstig uit Winsum, welke gisteravond in de Engelsche Hoek noodsignalen uitzond, is vannacht omstreeks twee uur door een sleepboot van de firma Doeksen de haven van West-Terschelling binnengesleept. De „Deo Gloria", kapitein Boll uit Winsum, had te Demmien (Duitschland) een lading tarwe ingenomen welke bestemd was voor Dusseldorf. Het roer onder de waterlijn heeft schade opgeloopen, zoodat het schip vermoedelijk niet op eigen kracht de reis kan vervolgen. Het zal eerst gerepareerd moeten worden, anders zal het naar de plaats van bestemming moeten worden gesleept.
De Telegraaf 23-06-1939. Kustvaarder kampte met slecht weer. Aan den grond gestooten. Amsterdam, 22 Juni, -De Raad voor de Scheepvaart, voor de eerste maal sinds een drietal maanden werd gepresideerd door prof. mr. Taverne, die ernstig ziek is geweest, doch thans weer geheel is hersteld, heeft vanochtend een onderzoek ingesteld naar de oorzaak van het aan den grond stooten van het bijna 200 bruto-registerton metende motorschip “DEO GLORIA” uit Winsum nabij Terschelling op 1 November van het vorige jaar. Als getuige werd gehoord de kapitein van dit schip, die verklaarde, dat de “Deo Gloria” op weg was van Rendsburg via Terschelling naar Dusseldorp. Toen het schip zich bij Terschelling bevond, kwam er 's avonds plotseling een storm uit Z.Z.W.-richting. Het werd dik van den regen en er waren geen lichten meer te zien, uitgezonderd de lichtboei van het Thomas Smithgat, die op vijf meter afstand werd gepasseerd. Er werd een koers uitgezet, op grond waarvan de kapitein van oordeel was, dat hij het vaarwater volgde, doch reeds na een halfuur bleek dat niet juist te zijn. Want plotseling stootte het schip met hevige kracht tegen den harden zandbodem. Het roer werd naar stuurboord omgeslagen en was niet meer te bewegen, zoodat voor anker moest worden gegaan. Het waren angstige momenten, want de hooge, woeste golven sloegen vootdurend over het dansende schip en omdat er bovendien een sterke ebstroom stond, bestond het gevaar, dat de “Deo Gloria” van het anker zou losslaan en zou stranden. Dat gebeurde gelukkig niet en toen de mist was opgetrokken zag de kapitein, dat hij op den Engelschen Hoek was gestooten. Intusschen waren vuurpijlen afgestoken en werd het verzoek om hulp beantwoord door de reddingsboot van Terschelling en een sleepboot van de firma Doeksen. Aangezien beide vaartuigen ongeveer op hetzelfde moment ter plaatse waren, verleende alleen de sleepboot assistentie. Zij bracht de “Deo Gloria”, die vlot was gebleven, naar Terschelling, waar de schade, die gering bleek te zijn, werd hersteld. De Raad zal later uitspraak doen.
De banier 07-10-1939: Uitspraak voor de Raad van de Scheepvaart. Het aan den grond stooten van de “Deo Gloria". Amsterdam, 6 October. — De Raad voor de Scheepvaart heeft uitspraak gedaan inzake het aan den grond stooten tijdens slecht zicht van het motorschip „Deo Gloria" in het Boomkensdiep bij Terschelling, op 1 November 1938. De raad is van oordeel, dat het stooten van de „Deo Gloria" hieraan moet worden toegeschreven, dat de kapitein, na het passeeren van de boei van het Thomas Smitgat en nadat een zware bui was ingevallen, geen verkenning meer had en het schip meer Westwaarts is uitgezet dan waarop de kapitein had gerekend. De kapitein heeft te veel risico op zich genomen door, toen hij een goede verkenning aan voormelde boei had en de bui was ingevallen, door te gaan. Hij had tusschen twee dingen te kiezen: het schip gaande houden bij de boei, of ankeren. Zoowel het een als het ander was, naar 's raads oordeel, mogelijk en verre te verkiezen boven het doorgaan zonder voldoende verkenning. Er is trouwens in deze zaak nog iets gebleken, dat wijst op een niet voldoende nauwkeurige navigatie van dezen kapitein. Hij verklaarde het deviatiekaartje van zijn kompas nimmer te raadplegen. Dit ter zitting aanwezige, op 12 December 1936 samengesteld kaartje, gaf geringe afwijkingen aan en op Westelijke koersen in het geheel geen afwijking. De kapitein verklaarde, dat hij op iedere reis het kompas verifieerde en de fouten op kladjes noteerde. Deze wijze van navigeeren komt den raad niet gewenscht voor. Dat de gelegenheid om het kompas te verifieeren vaak wordt te baat genomen, is natuurlijk toe te juichen. Maar dit verifieeren zal gewoonlijk slechts enkele koersen betreffen en dan moeten bij verschil met het bestaande deviatiekaartje de nieuw gevonden fouten daarop worden aangeteekend en behoort niet, gelijk de kapitein deed, het bestaan van dat kaartje te worden genegeerd.
Bijvoegsel tot de Nederlandsche Staatscourant van Dinsdag 17 October 1939, no.203. No.140 Uitspraak van den Raad voor de Scheepvaart in zake het aan den grond stooten tijdens slecht zicht van het motorschij) Deo Gloria in het Boonikensdiep bij Terschelling. Op 1 November 1938 heeft het motorschip Deo Gloria tijdens slecht zicht in het Boomkensdiep bij Terschelling aan den grond gestooten en is vervolgens de haven van Terschelling binnengesleept. In overeenstemming met het voorstel van den inspecteurgeneraal voor de scheepvaart besliste een commissie uit den Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel '29 der Schepenwet, dat de Raad een- onderzoek naar de oorzaak van dit ongeval zou instellen. Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 22 Juni 1939 buiten tegenwoordigheid van den inspecteur-generaal voor de scheepvaart of diens plaatsvervanger, die beiden verhinderd waren de zitting bij te wonen. Be Raad nam kennis van de stukken van het voorloopig onderzoek der scheepvaartinspectie en hoorde als getuige Hinderikus Boll, kapitein van de Deo Gloria ten tijde van het ongeval. Uit diens verklaring en de overige bescheiden is den Raad het volgende gebleken: Het motorschip Deo Gloria is een Nederlandsch vaartuig, metende 199,13 bruto-, 94,74 netto-registerton, roepnaam P B P A, eigendom van den kapitein Hinderikus Boll, voornoemd, en thuisbehoorende te Winsum (Gr.). Het schip is in het jaar 1933 te Delfzijl van staal gebouwd en is uitgerust met een Brons-Dieselmotor van 160 pk. Op 31 October 1938 vertrok de Deo Gloria, die een volle lading gestorte tarwe in had en bemand was met vier personen, van Rendsburg in Duitschland met bestemming Düsseldorf; diepgang vóór 236 cm, achter 240 cm. De route was via Terschelling, IJsselmeer, Amsterdam en verder langs de kanalen en rivieren. Den eersten November bevond het vaartuig zich in de nabijheid van Terschelling en voer het Noordgat in. Omstreeks te 7 uur 's avonds was de lichtboei van het Thomas Smitgat dwars aan bakboord op een afstand van 5 a 10 m.
De kapitein verklaarde: dat toen een zware bui inviel en de volgende lichten door dikte van regen niet meer te zien waren; dat hij den stuurman opdracht gaf Z.W. J Z. per kompas het Boomkensdiep in te sturen; dat hij, rekening houdende met een halve streek drift in verband met den ebstroom, meende aldus Z.W. i Z. magnetisch op te zullen gaan; dat de vaart tot ongeveer halve kracht werd verminderd; dat de kok-matroos aan dek stond uit te kijken, terwijl de matroos het handlood gaande hield en ongeveer om de twee minuten loodde, eerst 6 vadem, daarna 5 vadem; dat het schip hevig slingerde en stampte en de loodingen, ten gevolge van de ruwe zee, niet nauwkeurig konden worden opgenomen; dat, na een half uur steeds in denzelfden koers te hebben gevaren, het schip eensklaps stootte; dat hij dadelijk met den motor volle kracht achteruit werkte om vrij te komen van de gronden; dat het roer daarop naar stuurboord werd geslagen, terwijl de koning 10 cm naar boven kwam; dat hij, nu het roer niet meer was te gebruiken, het anker liet vallen, waarna 3 vadem werd gelood; dat het na ongeveer tien minuten opklaarde en hij constateerde, dat het schip bewesten de lijn vuurtoren Oost Vlieland— roode lichtboei lag en dus op den Engelschen hoek moet hebben gestooten; dat na het geven van noodseinen de reddingboot Brandaris en de sleepboot Holland van de firma Doeksen in de nabijheid kwamen; dat met deze sleepboot verbinding werd tot stand gebracht, waarna zij de Deo Gloria naar de haven van Terschelling heeft gesleept; dat aldaar de schade, behalve dan die van het roer, slechts uit een verbogen kimkiel bleek te bestaan. De stuurman, die na het passeeren van de lichtboei van het Thomas Smitgat het roer bediende, heeft bij het voorloopig onderzoek der scheepvaartinspectie nog verklaard, dat het schip voortdurend een neiging had om bakboord uit te gaan. De llaad is van oordeel, dat het stooten van de Deo Gloria hieraan moet worden toegeschreven, dat de kapitein, na het passeeren van de boei van het Thomas Smitgat en nadat een zware bui was ingevallen, geen verkenning meer had en het schip meer westwaarts is uitgezet dan waarop de kapitein had gerekend. De vraag doet zich voor, of de kapitein wel in alle opzichten verstandig heeft gehandeld. Het lood gaf hem, onder de gegeven omstandigheden, niet veel aanwijzing. De kapitein heeft echter te veel risico op zich genomen door, toen hij een goede verkenning aan voormelde boei had en de bui was ingevallen, door te gaan. Hij had tusschen twee dingen te kiezen: het schip gaande houden bij de boei of ankeren. Zoowel het een als het ander was, naar 's Raads oordeel, mogelijk en verre te verkiezen boven het doorgaan zonder voldoende verkenning. Ook al neemt men aan, dat het kompas volkomen in orde was, dan bleef de stroom een voor nauwkeurige berekening niet vatbare factor. Misschatting in dit opzicht levert, zoolang het zicht goed is, geen gevaar op. Thans echter mocht op die schatting niet blind worden vertrouwd. Hoogstwaarschijnlijk heeft de omstandigheid, dat de kapitein dikwijls deze reis maakt, hem parten gespeeld. Er is trouwens in deze zaak nog iets gebleken, dat wijst op een niet voldoende nauwkeurige navigatie van dezen kapitein. Hij verklaarde het deviatiekaartje van zijn kompas nimmer te raadplegen. Dit ter zitting aanwezige, op 12 October 1936 samengestelde kaartje gaf geringe afwijkingen aan en op westelijke koersen in het geheel geen afwijking. De kapitein verklaarde, dat hij op iedere reis het kompas verifieerde en de fouten op kladjes noteerde. Deze wijze van navigeeren komt den Raad niet gewenscht voor. Dat de gelegenheid om het kompas te verifieeren vaak wordt te baat genomen, is natuurlijk toe te juichen. Maar dit verifieeren zal gewoonlijk slechts enkele koersen betreffen en dan moeten bij verschil met het bestaande deviatiekaartje de nieuwgevonden fouten daarop worden aangeteekend en behoort niet, gelijk de kapitein deed, het bestaan van dat kaartje te worden genegeerd. Trouwens, gelijk uit het voorafgaande volgt, al is de gestuurde koers nog zoo zuiver geweest, daarmede is, bij onvoldoend zicht, de invloed van den stroom nog niet nauwkeurig bekend. Daarom was het voor den kapitein niet verantwoord om door te varen, toen de bui was ingevallen. Aldus gedaan door de heeren prof. mr. B. M. Taverne, eersteplaatsvervangend- voorzitter, J. N. Egmond, lid, J. T. A. J. Bruinsma, plaatsvervangend lid, G. Mulder, buitengewoon lid, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris mr. H. B. Tjeenk Willink, en uitgesproken door voornoemden voorzitter ter openbare zitting van den Raad van 6 October 1939. (get.) B. M. Taverne, H. B. Tjeenk Willink. Voor eensluidend afschrift, H. B. Tjeenk Willink, Secretaris. |