|
Rotterdam, 8 juni. Aan de Dordtsche Courant ontlenen wij het volgende uittreksel uit een schrijven van kapt. J. H. van Wijngaarden, gevoerd hebbende het galjootschip PRESTO, gedagtekend Vera Cruz de 1e mei 1864: Sedert mijn hierzijn ben ik in zeer onaangename omstandigheden. De Nederlandse consul alhier is afwezig, liet de zaken in handen van zijn compagnon, die het door zijn vertrek naar Europa aan een derde persoon van het huis overliet. Geen hunner weet iets aangaande de wetten betrekkelijk schipbreukelingen. Ik heb mijzelve bij de Franse consul vervoegd en passage voor mij en de overige bemanning verzocht. Zijne edele zei mij, dat mijn consul dat schriftelijk moest verzoeken. Zulks is geschied; de Franse consul schreef daarop aan de admiraal; sedert acht dagen wachten wij het antwoord. Het is schande, dat de consuls van zeevarende naties geen bepaalde instructies hebben voor schipbreukelingen. Ik wenste, dat wij hier geen consul hadden, dan zou ik de hulp van de Franse consul inroepen. Men beklaagt de schipbreukeling, wanneer men aan het gevaar der schipbreuk denkt; dubbel is hij te beklagen, als hij onder beschaafde, onverschillige natuurgenoten vervalt, vooral in een klimaat als hier. J. H. van Wijngaarden.
|