|
Batavia, 10 september. De Java Bode deelt mede het volgende extract uit het journaal van de Nederlandse barkschip VRIJE HANDEL, kapt. J.L. Stender: In de avond van de 27e juli 1857, ongeveer kwart over elf ure, stootte het schip, en bij nader onderzoek bleek, dat het op een koraalrif zat. Geen branding werd echter door ons bespeurd, alleen hier en daar witte plekken in het water in de gedaante van zeekwallen. Wij brasten de raas tegen, om zo mogelijk het schip er weder te doen afdrijven, doch tevergeefs. Wij hadden voor tien voet water bij het schip en achter geen grond, zodat wij dadelijk de boten uitzetten, de ballast over boord wierpen om het schip te lichten en tevens om met de boot een werpanker in het W.Z.W. uit te brengen, doch wij vonden op ongeveer 1/8 kabellengte (opm: 1 kabel = 100 vadem = 185,2 m.) van het rif, ten westen van het schip geen grond meer. Wij geiden de zeilen op en haalden de lijzeils neêr. Na verloop van ongeveer een uur zagen wij de branding van het rif en hadden vallend water. Wij peilden de pompen doch vonden niet meer water dan gewoonlijk; het schip stootte zwaar door de branding, die meer en meer toenam met het vallen van het water. Echter rees het water hoe langer hoe hoger in het ruim; wij wierpen nog steeds ballast over boord en hielden de pompen gaande. Ongeveer vijf ure des morgens bevonden wij dat het water met geweld voor in het schip stroomde. Geen kans meer ziende om het schip te redden, zo laadden wij enige provisiën, water, scheepspapieren, instrumenten enz. in de boten, ten einde dezelve, alsmede de manschappen, indien het mogelijke was, te redden. Hiermede bezig zinde zagen wij, omstreeks zeven ure, een schip in het N.t.O, hesen de vlaggen op, deden noodschoten en zonden dadelijk de tweede stuurman met vier man in de giek naar genoemd schip, om hulp te verzoeken. Het bovengemelde schip, hetwelk later de TONIA (opm: fregat), kapt. C.F. Zeeman, bleek te zijn, werkte naar ons op. Omstreeks elf ure verliet de equipage de VRIJE HANDEL en ging over in de boten, doch de kapitein wilde volstrekt, vóór de avond het schip niet verlaten, ofschoon het water reeds aan stuurboord op het dek stond, en zond ons met de boten weg naar meergenoemd schip, ten einde aldaar zo mogelijk te worden bijgestaan. Wij kwamen aldaar ongeveer ten 1.30 uur aan, losten de boten spoedig en gingen onmiddellijk met de middelboot weder van boord met drie man van de equipage van de TONIA en vier man met de eerste en tweede stuurman van de VRIJE HANDEL, om de kapitein af te halen. Dan alvorens twee scheepslengten ver geroeid te zijn, zagen wij, dat de VRIJE HANDEL weer op zijde viel en een ogenblik daarna geheel verdween. Wij spanden alle krachten in om de plaats van het schip te bereiken; kapt. Zeeman zond ook nog de opperstuurman met vier man van de equipage naar het schip af, doch alles was vruchteloos, want, toen wij op de plaats kwamen, alwaar naar onze gissing het schip moest gezonken zijn, zagen wij niets meer van hetzelve, noch enig spoor van de kapitein. Geen kans meer ziende om de kapitein of iets anders te redden, zo keerden de boten weder terug naar boord van de TONIA, alwaar allen, zomede al het geredde werden opgenomen. Gedurende het roeien naar de plaats, alwaar naar onze gissing het schip moest gezonken zijn, werden wij nu en dan overvallen door zware regenbuien met dikke lucht en tamelijk harde wind, hetgeen ons noodzaakte, om zo spoedig mogelijk naar boord van meergemelde bodem terug te keren, te meer nog omdat de zee hoog begon te lopen, de klippen hier en daar op het rif weder boven water kwamen, de zee op het rif zelve stond te branden en de avond begon te vallen en het met de donker en dikke lucht niet onmogelijk zoude zijn geweest, het voormelde schip uit het gezicht te verliezen. Bovengemelde daadzaken mededelende, kunnen wij niet genoeg de edele en menslievende pogingen prijzen, welke kapt. Zeeman onvermoeid in het werk heeft gesteld om ons schipbreukelingen te helpen, zowel door het nader opwerken met zijn schip tot de plaats des ongeluks, als door hulp toe te zenden, zowel van stuurlieden als equipage, en wij brengen dan ook hem hiervoor onze innigste en oprechtste dank toe, hopende dat de goede God hem voor dergelijke ongelukken moge bewaren, want wij zijn naast God onze behoudenis aan die wakkere zeeman verschuldigd. (opm: zie volgend bericht)
|