|
Batavia, 10 juli. In de morgen van de 10e juni, omstreeks 8 ure, ontstond er brand aan boord van het alhier ter rede liggende Nederlandse koopvaardijschip (opm: bark) ROBERTUS HENDRIKUS, gezagvoerder R.H. Mulder. Nauwelijks had men dit op het wachtschip BOREAS ontwaard of onmiddellijk begaf zich de commandant, de luitenant ter zee 1ste klasse A. Hoek, voorzien van twee brandspuiten, in twee sloepen naar de plaats waar het brandende schip ten anker lag. Aanstonds werd ook de brandspuit van Zr.Ms. korvet MEDUSA derwaarts gezonden. De commandant voornoemd begaf zich aan boord van het brandende schip, en liet dadelijk de spuiten werken. Op de vraag aan de 1e stuurman – de kapitein was niet aan boord, doch kwam later – of er veel kruit aan boord was en er kans bestond dit nog in tijd over boord te werpen, werd hem medegedeeld dat er slechts 20 Amsterdamse ponden aanwezig waren, doch dat er geen middel was er bij te komen, evenmin als bij de hoeveelheid zilvergeld ten bedrage van NLG 80.000, het gouvernement toebehorende, welke in het achterschip, de zetel en oorsprong van de brand, geborgen waren. De luiken werden intussen alle dicht gemaakt, terwijl alleen de hoofdingang van de kajuit openbleef, om met kracht van blusmiddelen de brand in zijn begin te smoren. Hierdoor hield men een geruime tijd de verdere voortgang van het vuur tegen, en kreeg men gelegenheid het schip een andere ligplaats te geven, ten einde het, zo men de brand niet meester kon worden, door het boren van gaten in hetzelve, op minder diep water te laten zinken. Daartoe werden onverwijld de nodige maatregelen genomen; een twintigtal sloepen, die alle ter hulp waren komen toesnellen, werden voor het brandend schip gespannen, en door het bijzetten van enige zeilen kwam men zo een eind bewesten de haven in 3½ vadem diepte ten anker. De brand nam intussen hand over hand toe, in spijt van (opm: ondanks) de hoeveelheid water, die zowel door brandspuiten, waaronder ook nog twee van koopvaardijschepen, als met putsen, brandemmers en balies omlaag gestort werd, en ook langzamerhand door de in het schip geboorde gaten naar binnen stroomde. Eensklaps deed zich een ontploffing horen, terwijl een zuil van rook en vlammen uit het achterschip opsteeg en al de inlanders in grote ontsteltenis van alle zijden van boord de vlucht namen. Spoedig werd de orde weder hersteld en ging men zolang met het aanbrengen van water naar achteruit voort, totdat men het door de stikkende hitte en rook op de campagne en het halfdek niet langer kon uithouden. Weldra stond het barkswant in brand, vatte de bezaan vuur, en steeg de vlam bij de barkmast op. Alstoen gaf de commandant bevel tot het afslaan der zeilen en het uitscheren van het lopend tuig, ten einde zoveel mogelijk van de scheepsinventaris te redden,waaraan met ijver voldaan werd. Alles wat nog op dek daarvan te behouden was werd in de sloepen geladen en naar het wachtschip gebracht om daar zolang in bewaring genomen te worden. Middelerwijl viel de barkmast over boord en nam in zijn val de grote mast mee, welke, van ijzer zijnde, geheel en al krom boog, terwijl de vlam hoog op uit het achterschip steeg. Weldra kreeg men de overtuiging dat het schip reddeloos verloren was; men wilde echter nog een laatste poging aanwenden om het verder om de west te boegseren, doch daar de zeewind stijf doorgekomen was, kon zulks met de sloepen niet gedaan worden, terwijl de zeilen bereids afgeslagen en naar de BOREAS waren gezonden. Dientengevolge werd de stoomboot BANDA verzocht om de nodige assistentie te verlenen, welke welwillend werd toegezegd. Aan boord van het brandende vaartuig werden intussen de nodige toebereidselen gemaakt en wachtte men met ongeduld de stoomboot af, die het schip hoog op de modder verder om de west zou slepen. Het schip begon eindelijk door de grote toevloed van water, die nu aan verschillende zijden binnen drong, al meer en meer te zinken en ook de fokkemast viel over boord, die hoewel van ijzer, geheel afbrak. Men kon het toen op het brandende schip niet meer uithouden en dreigde door rook en hitte te stikken, en daar de vlam ook door het luik van het logies der opvarenden, op de bak, geheel vooruit naar buiten sloeg, nam men de wijk op de boegspriet en die het galjoen van waar men met reikhalzend verlangen naar het stoomschip uitzag. Het volk scheepte zich gedeeltelijk in de sloepen in, toen het schip eindelijk geheel aan de grond viel en met zijn potdeksel even boven water bleef zitten. De commandant, alsnu alle hulp overbodig achtende, liet het stoomschip BANDA voor zijn beloofde assistentie bedanken en keerde een half uur na de middag met het overig gedeelte der schepelingen naar het wachtschip terug. Alle middelen om het schip te behouden zijn aangewend geworden, terwijl een ieder, zowel oorlog- als koopvaardijmatrozen en eilanders zich om het zeerst hebben beijverd, om de gegeven orders uit te voeren, waarbij de stuurman en zes matrozen van het Franse barkschip JOACHIM zich zeer hebben onderscheiden. Inzonderheid hebben de luitenant ter zee Brandsen van de MEDUSA, en Swaan van de BOREAS, de commandant trouw ter zijde gestaan. De oorzaak van de brand wist men niet, maar men vermoedde dat hij door zelfontbranding van koffijzakken, welke in het achterruim geborgen waren, was ontstaan. (opm: zie ook OP 160656, NRC 300756, 071056 en 041156)
|