Inloggen
OLIVIER VAN NOORD - ID 14371


Kroniekberichten

Datum 07 september 1850
Krant NRC - Nieuwe Rotterdamsche Courant
Type bericht Kiellegging, bouw en stapelloop van schepen

Rotterdam, 6 september. Heden namiddag is van de werf van de Wed. E. Visser & Co alhier te water gelaten het voor rekening van de heren C. Balguerie & Zn gebouwde schip OLIVIER VAN NOORD, groot 300 lasten, gevoerd zullende worden door kapt. O. Kievyt en bestemd voor de vaart op Oost-Indië.

Afbeelding
Datum 21 maart 1852
Krant NRC - Nieuwe Rotterdamsche Courant
Type bericht Binnenlandse berichten, diverse

Rotterdam, 20 maart. Door de Nederlandsche Handel-Maatschappij zijn bevracht de navolgende 22 schepen als:
Voor Rotterdam: VROUW JOHANNA, kapt. C. v.d. Hoeven; DEN ELSHOUT, kapt. P.F. Rijken; DOGGERSBANK, kapt. J.M. Jansen; JOHAN JACOB, kapt. L. van Geelkerken; BANCA, kapt. B.C. ten Ham; WELTEVREDEN, kapt. H. Teerlink; ROTTERDAM, kapt. P. Vis; OLIVIER VAN NOORD, kapt. O. Kievyt; FOP SMIT, kapt. K.J. Swart; MARIA ANNA, kapt. L.G. Verbeek.
Voor Amsterdam: ADMIRAAL PIET HEIN, kapt. J. v.d. Linden; JAN PIETERSZOON KOEN, kapt. J. Verloop; JOHANNA MARIA CHRISTINA, kapt. C.N. Gorter; REGINA, kapt. A. Gersen; TWEE GODFRIEDS, kapt. W.C. Brandligt; HENDRIKA BARTINA, kapt. J. Hofker; TELEGRAPH, kapt. J.B. Roluts; EENDRAGT, kapt. M. v. Velthoven; ALBRECHT BEILING, kapt. K. v.d. Erve; PRINS VELDMAARSCHALK, kapt. D.C. Rietbergen; en JOANNA JACOBA, kapt. J.H. v.d. Horst (de vier laatstgenoemde schepen van Schiedam).
Voor Middelburg: WALCHEREN, kapt. S. Ouwehand.

Afbeelding
Datum 28 april 1852
Krant NRC - Nieuwe Rotterdamsche Courant
Type bericht Binnenlandse berichten, diverse

Rotterdam, 27 april. In ons nommer van 25 april hebben wij uit het Franse dagblad Marine een bericht overgenomen, waarbij, als ware het een nieuwe uitvinding, werd medegedeeld, dat te Liverpool een schip werd gebouwd met geheel ijzeren masten. Wij deden dit vergezeld gaan van de opmerking, dat deze uitvinding te danken is aan de heer Fop Smit van Nieuw Lekkerland te Kinderdijk, en dat dus de eer daarvan niet aan het buitenland toekwam. Thans vinden wij in het te Liverpool uitkomend dagblad the Liverpool Times van 25 maart te dien aanzien het volgende bericht: Enige maanden geleden, vestigden wij de aandacht onzer lezers op een buitenlands schip, dat toenmaals in het Stanley Dock lag en van geheel ijzeren masten voorzien was. Dit schip heeft sedert de reis naar Shanghaï gedaan, is thans alhier (Liverpool) teruggekomen en ligt in het Prince’s Dock. Het is de OLIVIER VAN NOORD, kapt. Kievijt (opm: de scheepsbouwer was Wed. E. Visser & Co, Rotterdam). De ondermasten van dit schip bestaan uit cilinders van gesmeed ijzer, ter hoogte van ongeveer 70 voet. De lassen, welke zeven voeten van elkander staan, zijn op een nauwelijks zichtbare wijze zamengevoegd. In het inwendige van de masten zijn twee dikke ijzeren platen aangebracht, die, elkander van onder tot boven kruisende, de gehele lengte van de mast doorlopen en aan dezelve stevigheid en sterkte geven. De masten zijn in de gewone kleur geschilderd en zo net afgewerkt, dat zelfs oude zeelieden dezelve voor gewone houten masten zouden aanzien, wanneer men hen niet het tegenovergestelde verhaalde.

Afbeelding
Datum 01 september 1852
Krant JC - Javasche Courant
Type bericht Berichten uit het buitenland incl havens

Batavia, 31 augustus. Alhier zijn aangekomen: de 27e augustus het Nederlandse schip VICE ADMIRAAL GOBIUS, kapt. W.M. Zwart, vertrokken van Rotterdam de 16e mei; de 28e augustus het Nederlandse schip JUNO, kapt. L.W. van Rijn van Alkemade, vertrokken van Port Wakefield de 1e augustus, en het Nederlandse schip A.R. FALCK, kapt. P. van Duijvenboden, met enige passagiers, vertrokken van Amsterdam de 5e mei; de 29e augustus het Nederlandse schip AMICITIA, kapt. D.C. Hellingman, met enige passagiers, vertrokken van Amsterdam de 5e mei, het Nederlandse schip POLLUX, kapt. J. Kooij, met een passagier, vertrokken van Amsterdam de 21e mei, en het Nederlandse schip ROTTERDAM, kapt. P. Vis, met een aantal passagiers en Zr.Ms. troepen, vertrokken van Rotterdam de 16e mei; de 30e augustus het Nederlandse schip TELEGRAPH, kapt. J.B. Rolufs, vertrokken van Amsterdam de 3e mei, het schip OLIVIER VAN NOORD, kapt. O. Kievijt, vertrokken van Liverpool de 25e mei, en het Nederlandse schip JOHANNA JACOBA, kapt. J.H. van der Horst, vertrokken van Hongkong de 25e juli.

Afbeelding
Datum 18 juli 1856
Krant NRC - Nieuwe Rotterdamsche Courant

Door de Nederlandsche Handel-Maatschappij zijn bevracht de volgende negen schepen, als: Voor Rotterdam: OLIVIER VAN NOORD, kapt. F. Guijt; JOHANNA EN GEERTRUIDA, kapt. P. Flens Jz.
Voor Amsterdam: SARA JOHANNA, kapt. J.L. ten Boekel; RABENHAUPT, kapt. J.T.S. Ruhl; WILLEM BARENDSZ, kapt. C. Jaski, VRIENDENTROUW, kapt. D. Grevelink; BATAVIER, kapt. H.D. van Wijk.
Voor Middelburg: DRIE VRIENDEN, kapt. L.P. Andreson.
Voor Schiedam: MARY GODDARD, kapt. N.N.

Afbeelding
Datum 26 november 1856
Krant JB - Javabode
Type bericht Berichten uit het buitenland incl havens

Batavia, 25 november. De 23e dezer zijn hier aangekomen de Nederlandse bark OLIVIER VAN NOORD, kapt. F. Guijt, van Melbourne vertrokken de 18e oktober, en de dito bark IDA WILLEMINA, kapt. B.P. Weyland, van Hongkong vertrokken de 1e oktober.
Heden is hier aangekomen de dito bark HOLLANDS TROUW, kapt. N.K. Keuker, komende van China.

Afbeelding
Datum 14 juli 1858
Krant JB - Javabode
Type bericht Strandingen, verongelukking en vermissing

Soerabaija, 7 juli. De gezagvoerder van het Engelse schip NORTHUMBRIAN, de heer Smith, bericht het vergaan van het Nederlandse schip OLIVIER VAN NOORT (opm: bark OLIVIER VAN NOORD), kapt. J. Timmermans, en van het Engelse schip RODNEY, kapt. Besser. Dit ongeluk vond in de vroege ochtend van de 7e juni j.l. in de Stille Zuidzee op het Kenn’s Rif plaats. Op de kaarten is de omvang van dit rif omstreeks 16 mijlen kleiner opgegeven dan het thans werkelijk bevonden is. Met vele moeite is het de gezagvoerder Smith mogen gelukken nog diezelfde morgen de beide equipages te redden. Kapt. Timmermans, die zich nu bereids gedurende een maand aan boord van de NORTHUMBRIAN bevindt, roemt ten hoogste het gedrag van de Engelse gezagvoerder, die hem en zijn equipage met de meeste menslievendheid en gulheid van al het nodige voorzien heeft. (opm: zie ook NRC 050958, 160958, 180958 EN 180160)

Afbeelding
Datum 04 september 1858
Krant GSL - Glasgow Sentinel, Glasgow Lanarkshire
Type bericht Verkoop schepen

St. Helena, 30 juli. De MARY WIENHOLT, kapt. Weissenhorn, van Akyab naar Londen, hier op 4 juli lek gearriveerd na zeer zwaar weer te hebben ondervonden, was de 21e geïnspecteerd, onzeewaardig bevonden en niet meer te herstellen. Een gedeelte van de lading wordt door de schoener JANE verder vervoerd. Het schip wordt d.m.v. een advertentie te koop aangeboden.
(opm: het in 1836 gebouwde fregat, de ex-FLEVO, zie NRC 200954, werd waarschijnlijk ter plaatse gesloopt.
NRC 050958
Londen, 2 september. Het Nederlandse schip OLIVIER VAN NOORD (opm: bark OLIVIER VAN NOORT), kapt. J. Timmermans, van Sydney naar Batavia, is 7 juni in Torres-straat gestrand en onmiddellijk totaal verbrijzeld. De equipage is gered door het schip SEA PARK, kapt. Smith, naar Madras bestemd. (opm: zie JB 140758 en navolgend bericht)

Afbeelding
Datum 05 september 1858
Krant NRC - Nieuwe Rotterdamsche Courant
Type bericht Strandingen, verongelukking en vermissing

Rotterdam, 4 september. In ons nommer van gisteren deelden wij kortelijks onder de scheepstijdingen het vergaan mede van het alhier tehuis behorende barkschip OLIVIER VAN NOORD, kapt. Timmermans en van het Engelse schip RODNEY, kapt. Bissett, in de Torres-straat. De heden ontvangen Shipping and Mercantile Gazette van gisteren deelt daaromtrent de volgende nadere bijzonderheden mede: De schepen RODNEY, SEA PARK en NORTHUMBRIAN vertrokken gezamenlijk de 22e mei van Melbourne, allen naar Indië bestemd, voornemens zijnde om elkander door de Torres-straat gezelschap te houden. De 6e juni werden zij door de Rotterdams bark OLIVIER VAN NOORD, kapt. Timmermans, van Sydney naar Batavia gaande ontmoet, welke kapitein zijn verlangen te kennen gaf om door de gevaarlijke passage bij hen te blijven. De 7e juni zich toen bevindende op 21º Z.B. en 159º O.L, geraakte het schip RODNEY op het Kenn's Riff en bleef aldaar zitten. Op het ogenblik dat het gevaar aan boord van die bodem bemerkt werd, liet de gezagvoerder Bissett onmiddellijk blauwlicht en vuurpijlen afsteken. Door deze voorzorg is allerwaarschijnlijkst voorkomen, dat de beide andere schepen in hetzelfde lot gedeeld hebben. De Nederlandse bark schijnt evenwel de seinen niet verstaan te hebben, vervolgde haar koers en zat 10 minuten na het ongeluk aan de RODNEY overkomen, mede op het rif. De bemanning van de RODNEY had door haar voorbeeldig gedrag en de koele bedaardheid van haar gezagvoerder het geluk om de boten in de hevige branding te water te brengen en zonder enig ongeluk er allen in te komen. De NORTHUMBRIAN zette dadelijk, na bijgedraaid te zijn, de boten overboord en zond deze naar de RODNEY, doch kapt. Bissett, die toen de laatste van zijn volk reeds in de boten had, praaide hen om naar de OLIVIER VAN NOORD te gaan en daar hulp te bieden, waar hij ook later met zijn equipage heen ging. Het tij was nu reeds belangrijk afgelopen en de brekers werden ieder ogenblik heviger. Van de OLIVIER VAN NOORD had men al de boten met het uitzetten verloren en de gehele equipage bevond zich op het achterdek bijeen geschaard. Het gelukte aan de grote boot van de NORTHUMBRIAN onder de spiegel te komen en aldaar de equipage op te nemen, terwijl de andere boten, voor het geval van ongeluk, op enige afstand lagen. Onder dit bedrijf had de reddingboot van de RODNEY, onder bevel van de 1e stuurman Richmond, nog het ongeluk om door de zee op het rif geslagen te worden, zodat al het volk eruit sloeg en velen kwetsuren bekwamen. Het gelukte hun echter om de boot aan lij van de OLIVIER VAN NOORD te brengen en aldaar met grote moeite langs zijde van de grote boot van de NORTHUMBRIAN te komen, waaruit zij nu een gedeelte van de bemanning van het Nederlands schip overnamen. De NORTHUMBRIAN nam de Nederlandse bemanning en de SEA PARK die van de RODNEY aan boord. Op de middag vielen de OLIVIER VAN NOORD en de RODNEY beide op zijde en waren totaal wrak geworden.
N.B. De RODNEY, kapt. Bissett, was van Melbourne naar Guam en de SEA PARK, kapt. Smith van dito naar Calcutta bestemd. De bestemming van de NORTHUMBRIAN is ons niet bekend. (opm: zie ook JB 140758)

Afbeelding
Datum 16 september 1858
Krant NRC - Nieuwe Rotterdamsche Courant
Type bericht Strandingen, verongelukking en vermissing

Batavia, 24 juli. Met het schip NORTHUMBRIAN, kapt. Smith, 8 dezer van Melbourne gearriveerd is alhier aangebracht, de door die bodem geredde equipage van het in Torres-Straat verongelukte Nederlandse schip OLIVIER VAN NOORD, kapt. Timmermans, van Sydney naar Batavia bestemd, zie NRC van 4 en 5 september (opm: ook JB 140758).

Afbeelding
Datum 18 september 1858
Krant NRC - Nieuwe Rotterdamsche Courant
Type bericht Strandingen, verongelukking en vermissing

Rotterdam, 17 september. In ons nommer van 5 dezer deelden wij enige bijzonderheden mede, ontleend aan de Shipping and Mercantile Gazette, betreffende het vergaan van het alhier te huis behorende barkschip OLIVIER VAN NOORD, kapt. Timmermans (opm: zie JB 140758). De dagbladen van Java behelzen thans de volgende verklaring van genoemde gezagvoerder, betreffende de ramp:
Na op de 31e mei van Sydney te zijn vertrokken, zeilden wij de 6e juni met een goede gelegenheid, in gezelschap met de drie Engelse schepen NORTHUMBRIAN, RODNEY en LEAPARK. Ten 12 uur van die dag maakten wij ons bestek op, hetwelk bleek te zijn 23º21’32” Z.B. en 155º46’30” O.L. en op één Engelse mijl na, volmaakt overeenstemmende met dat der drie andere schepen. Ik kwam toen met de drie andere kapiteins overeen om te sturen NO½O, om vrij te blijven van Australië en wrakreven, hetwelk wij des avonds om 8 uur passeerden. Wij bepaalden daarna de koers voor de nacht te zullen volgen NNW, ten einde volgens onze berekening 15 Engelse mijlen beoosten Kenn’s rif te blijven.
Des morgens ten 4 uur van de 7e juni waren alle vier schepen genoegzaam bij elkander, en moeten wij door zware storm zodanig verleid zijn geworden, dat wij 10 minuten na 4 ure gewaar werden, dat de RODNEY op het Kenn’s rif vast zat. Onmiddellijk brasten wij de ra’s, maar vruchteloos. Terzelfder tijd stootte ook ons schip, hetwelk na de derde stoot geheel op zijde lag met de grote luiken te water.
Onze pogingen om naar beneden te gaan en iets te redden, waren te vergeefs. Onze boten werden door de branding weggeslagen, alvorens ze uitgezet konden worden en aldus zaten wij geheel reddeloos op de buitenzijde van het schip aan bakboordzijde, ons aan het want vastklemmende. Met het aanbreken van de dag, bemerkte ons de NORTHUMBRIAN, kapt. James Smith, die door het ons overkomen ongeluk nog bijtijds gewaarschuwd was om overstag te gaan.
Met levensgevaar en zo zelfs, dat een der drie boten, ons toegezonden, omver sloeg en op het strand spoelde, liet hij ons van het wrak halen, waar wij wegens de opkomende vloed geen half uur langer hadden kunnen blijven. Wij hadden het geluk allen behouden aan boord te komen, en werden in onze benarde toestand op de meest menslievende wijze op de NORTHUMBRIAN ontvangen en naar hier overgebracht, hoewel de bestemming van dit schip naar Calcutta is.
De RODNEY sloeg op dezelfde dag, dat wij schipbreuk leden, ook uit elkander. Diens equipage wist zich met eigen middelen te redden, en was reeds vóór ons op de NORTHUMBRIAN, welk schip zij echter verlieten om met de LEAPARK naar Calcutta te worden overgevoerd. Het manmoedig gedrag van de stuurman van de RODNEY, die meegeholpen heeft om ons te redden, kunnen wij niet genoegzaam loven en wij zouden die edele man miskennen, indien wij hier geen afzonderlijke melding van hem maakten.

Afbeelding
Datum 18 januari 1860
Krant NRC - Nieuwe Rotterdamsche Courant
Type bericht Strandingen, verongelukking en vermissing

Rotterdam, 17 januari. Door directeuren van de Zuid-Hollandsche Maatschappij tot Redding der Schipbreukelingen van deze stad, zijn in het jaar 1859 de volgende beloningen toegekend en aan de belanghebbende uitgereikt geworden:
Een gouden medaille aan kapt. James Smith, voerende het Engelse driemastschip NORTHUMBRIAN, voor de redding van de equipage van het Nederlandse barkschip OLIVIER VAN NOORD, kapt. J.F. Timmermans, op de reis van Australië naar Java de 7e juni 1858 op het Kenn's rif gestrand en verbrijzeld. (opm: zie o.a. JB 140758)
Een zilveren medaille aan Robert Spence en aan James Balfour, stuurlieden aan boord van de NORTHUMBRIAN, die de sloepen waarmee de equipage van de OLIVIER VAN NOORD van het wrak werd afgehaald, bestuurden; en een gratificatie voor de overige bemanning van die sloepen.
Een gouden medaille aan kapt. F. Dejeau, voerende het Franse driemastschip PERVU, voor de redding van de equipage van het Nederlandse schoonerschip ADOLF EN MARTINUS, kapt. F. W. Ridder, op de reis van de kust van Afrika naar Rotterdam, de 2e juli 1858 in de Zuid-Atlantische Oceaan in zinkende staat verlaten (opm: zie NRC 140858).
Een grote zilveren medaille aan kapt. F.W. Nielsen, voerende het Deense schip MARGARETHA, en een zilveren medaille aan de bij hem aan boord zijnde matroos W. Ezau, voor de redding van de equipage van het Nederlandse kofschip MARGARETHA HENDRIKA, kapt. H.T. de Jong, op de 3e oktober 1858 in het Kattegat totaal verongelukt (opm: zie NRC 161058).
Een gouden medaille aan kapitein S.F. van der Hoef, voerende het Nederlandse barkschip SOPHIA ELISABETH, van Amsterdam, voor de redding van de equipage van het Engelse barkschip JEANNIE JOHNSON, kapt. J.W. Johnson, van Canada naar Hull bestemd. Op zijn reis van Amsterdam naar New York ontmoette kapt. Van der Hoef, op de 31e oktober 1858, genoemd barkschip dat tot aan het dek gezonken, op zijn houtlading ronddreef, terwijl de equipage zich gedurende acht dagen in de mars had gered en opgehouden; aan boord van de SOPHIA ELIZABETH overgevoerd, werden zij door kapt. Van der Hoef verpleegd en behouden te New York aangebracht. (opm: zie NRC 040659)
Een grote zilveren medaille aan T. Vroom, 1e stuurman en een grote bronzen medaille en gratificatie aan P. Visser, zeilmaker aan boord van de SOPHIA ELIZABETH, die de equipage van de JEANNIE JOHNSON, tezamen 15 personen, in drie tochten met de jol van het wrak afhaalden en op hun schip overvoerden.
Een grote zilveren medaille aan schipper G.G. Molenaar, een zilveren medaille aan de zeeloods K. Ree, aan de loods-kwekelingen J.E. Koop en J.J. Klijn en aan de matroos W.G. Molenaar, allen van de loodsboot van Terschelling no. 1, voor de redding van de equipage van het Engelse barkschip ELDORADO, kapt. S. Harfield, op de reis van Caldera naar Hamburg, op de 6e maart 1859 bij Terschelling gestrand; en een gratificatie voor de overige bemanning van de loodsboot. (opm: zie NRC 080359)
Een grote gouden medaille aan kapt. W.G.D. Kreutzfeldt, voerende het Hamburger brikschip LAGUNA, voor zijn van 27 tot 29 maart 1859 verleende assistentie aan en redding van de passagiers en equipage van het Nederlandse schip EUROPA, kapt. J.G. Tromp, op terugreis van Java naar Rotterdam in de Atlantische Oceaan gezonken (opm: zie NRC 130459). Deze equipage en passagiers, tezamen 40 personen, zijn door kapt. Kreutzfeldt met opoffering van een gedeelte van zijn lading, aan boord genomen en de 12e april 1859 behouden te Hamburg aan wal gezet.
Een zilveren medaille aan kapt. M. Kwakkelsteijn, voerende het Nederlandse hoekerschip DE JONGE WOUTER, van Vlaardingen, voor de redding van de equipage van het Engelse brikschip FLIRT, kapt. G. Jackson, van Newcastle naar Oporto bestemd en op die reis gezonken. Op de 13e april 1859 werd deze equipage, die haar schip met de boot verlaten had, door kapt. Kwakkelsteijn ontmoet, opgenomen en na 10 dagen behouden te Lissabon aangebracht.
Een zilveren medaille aan L.C. Biesta, kapitein; een bronzen medaille aan J. Goverde, bootsman en aan L. van der Sluijs en A. den Boer, matrozen, allen van het Nederlandse stoomschip TELEGRAAF NO. IV, voor de redding van de equipage van het Nederlandse tjalkschip VROUW JOHANNA, schipper Zijlemans, op de 15e april 1859.
Een gouden medaille aan A. van der Schee, loodschipper; een grote zilveren medaille aan J. den Hartog, matroos, aan M. Welman en A. van der Ham, zeeloodsen, en aan S. Hijftijger, loods-kwekeling; een zilveren medaille aan A. Hoogvliet en J. Millart, zeeloodsen en aan J. Lindt, tezamen uitmakende de equipage van de Loodsboot No.1, van Goedereede en Maas, voor de redding op 1 september 1859 van de equipage van het op de droge ribben gestrande Engelse brikschip REBECCA EN ELISABETH, kapt. Dawson, van Newcastle naar Rotterdam bestemd. (opm: zie NRC 020959)
Een gratificatie aan P. Weltevreden c.s., te Brielle, die met zijn ijssloep met 6 personen bemand, de equipage van het Engelse brikschip LILYDALE, in de middag van 26 oktober 1859 bij de Hoek van Holland gestrand, in de vroege morgen van 27 oktober redde en behouden te Brielle aan wal zette. (opm: zie o.a. NRC 281059)
Nog werd een gouden medaille toegekend aan kapt. P.H. Haack, voerende het Hamburgse schip MAIN, die op zijn reis van Hamburg naar New York, de 19e november 1856 kapt. K.A. de Groot en twee van zijn manschappen, van het mastenloos in de Noordzee ronddrijvende Nederlandse schoenerschip ENGELINA JACOBA redde en op de 31e december 1856 te New York aanbracht (opm: zie NRC 210157). De overige equipage was reeds 7 dagen vroeger door kapt. S. Halfweg, voerende het Nederlandse stoomschip HOLLANDER, gered en te Kopenhagen aangebracht (opm: zie NRC 191156). Deze beloning is eerst in dit jaar uitgereikt, doordat kapt. K.A. de Groot eerst in december 1858 directeuren met de omstandigheden van de redding bekend maakte.
De reddingboten en verdere reddingstoestellen van de maatschappij te Ter Heijde, aan de Hoek van Holland, Brielle enz. alsmede de voortdurend in dienst zijnde reddingkotter WILLEM VAN HOUTEN en SCHOKKER NO. 2, te Zierikzee gestationeerd, zijn voortdurend in de beste toestand en blijven aan hun bestemming beantwoorden en goede diensten bewijzen.
Uit het onder de administratie van directeuren van deze maatschappij staande fonds van wijlen mejuffrouw I.M. de Raath, werden in het jaar 1859 wederom 76 weduwen en 154 kinderen van noodlottig omgekomen zeelieden ondersteund, waartoe een som van NLG 2.880 vereist werd. Sedert het jaar 1838, toen dit fonds gevestigd is, zijn omtrent 500 weduwen met ruim 900 kinderen daaruit ondersteund en voor armoede behoed geworden; de hoogst aanzienlijke som van ca NLG 46.000 is daartoe besteed geworden. De aanvragen om onderhoud vermeerderen echter met het steeds toenemende getal schipbreuken en vermiste schepen en het wordt voortdurend moeilijker in de vele daardoor ontstane behoeften te voorzien. Directeuren menen het hun plicht te zijn om in het belang van de nagelaten betrekkingen van een groot aantal in de uitoefening van hun even moeilijk als gevaarvol beroep, omgekomen zeelieden, de aandacht van weldenkenden en weldoenden op dit fonds te vestigen. Slechts éénmaal toch werd een bijdrage bij testamentaire beschikking, aan hetzelve vermaakt.

Afbeelding