|
Amsterdam, 12 oktober. Vanmiddag heeft hier een voor Hollanders altoos beminnenswaardige plechtigheid plaats gehad. De dag van heden met zijn verre, grootse herinnering, was door de scheepsbouwmeester T.T. Groen uitgekozen om een op zijn werf, De Boot, gebouwd stalen zeilschip, dat de naam COLUMBUS had gekregen, van stapel te doen lopen. En een goed scheepsbouwer steekt zulk een gebeurtenis niet onder stoelen of banken; zijn werf bevatte een zeer grote menigte genodigden, waarvan de meest uitverkorenen, bij voorkeur de vrouwen, op een stevig getimmerte konden plaats nemen, van waar men een voortreffelijke uitkijk had. Aan bloemwerk en vlaggentooi geen gebrek, en de stafmuziek van het 7e regiment infanterie was een vriendelijke zon, behulpzaam de stemming op een zekere hoogte te houden. Ook de aangrenzende werven en de overkant van de breedte Wittenburgergracht herbergden een aantal mensen dat bij honderden, misschien bij duizenden te tellen viel. Gelijk de romp van de COLUMBUS daar nog lag onder haar metalen overkapping, maakte zij een majesteitelijke indruk; slank was de stalen reus, schoon waren zijn lijnen. Het schip is lang 230 voet, breed 37 en hol 24 voet. Bij een diepgang van 20 voet kan het vaartuig een lading inhouden van 2.150 ton. Het is ingeschreven in de hoogste klasse van Lloyd's Register, Veritas en de Nederlandsche Assuradeurs Maatschappij. Voor de eerste maal in Nederland, is ook het dek van de COLUMBUS van staal vervaardigd. Te 3 uur kwam de scheepsbouwmeester met zijn verwanten, voorop zijn moeder, de hoogbejaarde mevrouw Groen, voorafgegaan door twee in oud Spaanse dracht geklede dienjonkers en de Columbus-commissie op de werf; en nadat zij allen plaats genomen hadden op het stellaadje, sprak de heer J.D. Fransen van de Putte de aanwezigen toe. In eenvoudige taal herdacht hij de moed en de geestkracht van Columbus, en de kloekheid onzer vaderen die in het zog van de grote ontdekker naar het westen stevenden. En hierbij gaf hij uitdrukking aan het welgeplaatste bewondering voor die mannen. Aan de zeilscheepvaart is sinds dien grote afbreuk gedaan, maar toch worden er nog – en hiermede had de spreker de heer Groen op het oog – ondernemende mannen gevonden die zeilschepen in de vaart durven brengen en daarmede voor gehele ondergang behoeden die zeilvaart met al haar ellende, maar ook met al haar poëzie. Daarom hulde aan de bouwmeester van de COLUMBUS. Thans begaven zich de kern van de genodigden, voorafgegaan door de Spaanse jonkers en een reusachtige lauwerkrans die door een paar werklui getorst werd, op mars, ten einde een ommegang rond het schip te maken. Aan de voorsteven genaderd, schaarde men zich in een kring, om de gelukwens van pastoor Brouwers aan te horen, die de hoop uitsprak dat de COLUMBUS aan verre stranden getuigen zou van Neêrland's vlijt, van Neêrland's eerlijkheid en van Neêrland's welvaart. Een driewerf hoezee ging er op, toen de krans omhoog werd gehesen en de boeg sierde. Tot het punt van uitgang teruggekeerd, sprak de heer Groen zijn gasten toe, om hen te bedanken voor de belangstelling in dit echt nationaal bedrijf; waarna hij met zijn jonkers, die de één een roos en de andere een ouderwetse statenbijbel vooruitdragende, zich naar de achtersteven begaf. Hier plaatste de bouwmeester zich op een houten loopbrug, die over het water geslagen was, en gingen naast hem en zijn werklieden staan. De heer Groen las toen, naar oud gebruik en voorvaderlijke zeden, een bijbeltekst voor om in een kort gebed, met welks Amen! de werklieden ernstig instemden, de zegen des Hemels op het schip en zijn toekomstige opvarenden af te smeken; een eenvoudige, maar treffende handeling van rechte vroomheid, die de herinnering wekte aan een vroom, vroed en dadenrijk verleden. De roos – feestgave van de aarde aan de wateren – werd aan de achtersteven gehecht, waarna mevrouw Groen, voor de zoveelste maal in haar leven, de draad doorknipte die de COLUMBUS nog aan de wal gesnoerd hield, Een zware bons – maar de reus bleef pal liggen en eerst nadat de talrijke jongensbent, die aan dek stond, onder een vrolijk schaterend hih! hah! een aantal malen van bak- naar stuurboord en van stuurboord weer naar bakboord had gerend, om de COLUMBUS aan het wiebelen te brengen, gleed hij – prachtige aanblik! – te water. Hoezee's, gejuich uit honderden monden, het volkslied en bij allen een zich bij van stapellopend steeds herhalend gevoel van bewondering – en de plechtigheid was geëindigd, terwijl nog heerlijk en statig het oude Prinsenlied naklonk.
|