Inloggen
CAPRICORNUS - ID 1254


In dienst
Onder Nederlandse Vlag tussen:0000-00-00 / 0000-00-00

Identification Data

Bouwjaar: 1930
Classification Register: Scheepvaart Inspectie (SI)
IMO nummer: 5309487
Nat. Official Number: 1306 Z GRON 1930
Categorie: Cargo vessel
Voorstuwing: Motor Vessel
Type: General Cargo schip
Type Dek: Flush deck
Masten: One mast
Rig: 2 derricks
Material Hull: Steel
Dekken: 1
Construction Data

Scheepsbouwer: G. Pattje, Westerbroek, Groningen, Netherlands
Werfnummer: 146
Launch Date: 1930-01-03
Delivery Date: 1930-03-22
Technical Data

Engine Manufacturer: Bohn & Kähler Motoren und Machinenfabrik A.G., Kiel, Germany
Motor Type: Motor, Oil, 4-stroke single-acting
Number of Cylinders: 6
Power: 120
Power Unit: BHP (APK, RPK)
Eng. additional info: Bohn & Kähler (BUB) nr. 8820 Type (180x260)
Speed in knots: 7
Number of screws: 1
 
Gross Tonnage: 169.00 Gross tonnage
Net Tonnage: 110.00 Net tonnage
Deadweight: 205.00 tonnes deadweight (1000 kg)
Grain: 11300 Cubic Feet
Bale: 10900 Cubic Feet
 
Length 2: 32.38 Meters Registered
Beam: 6.19 Meters Breadth, moulded
Depth: 2.13 Meters Depth, moulded
Draught: 2.17 Meters Draught, maximum
Ship History Data

Date/Name Ship 1930-03-22 CAPRICORNUS
Manager: Jan Jacob Lameijer, Nieuweschans, Groningen, Netherlands
Eigenaar: Jan Jacob Lameijer, Nieuweschans, Groningen, Netherlands
Shareholder:
Homeport / Flag: Nieuweschans / Netherlands
Callsign: NHPW
Additional info: Call sign 1934: PDIY

Date/Name Ship 1942-07-03 CAPRICORNUS
Manager: N.V. Vrachtvaartmaatschappij 'Annie', Groningen, Groningen, Netherlands
Eigenaar: N.V. Vrachtvaartmaatschappij 'Annie', Groningen, Groningen, Netherlands
Shareholder:
Homeport / Flag: Groningen / Netherlands
Callsign: PDIY

Date/Name Ship 1948-03-27 CAPRICORNUS
Manager: Jan Jacob Lameijer, Zwolle, Overijssel, Netherlands
Eigenaar: Jan Jacob Lameijer, Zwolle, Overijssel, Netherlands
Shareholder:
Homeport / Flag: Zwolle / Netherlands
Callsign: PDIY

Date/Name Ship 1952-08-25 CAPRICORNUS
Manager: Johannes van Streun, Foxhol, Groningen, Netherlands
Eigenaar: Johannes van Streun, Foxhol, Groningen, Netherlands
Shareholder:
Homeport / Flag: Rotterdam / Netherlands
Callsign: PDIY

Date/Name Ship 1952-09-25 GESCHE ROHDEN
Manager: Rolf Rohden, Emden, German Federal Republic
Eigenaar: Rolf Rohden, Emden, German Federal Republic
Shareholder:
Homeport / Flag: Emden / German Federal Republic
Callsign: DCWH

Date/Name Ship 1954-12-00 GESCHE ROHDEN
Manager: Alfredo E. Juri & Cia. Ltda., Buenaventura, Colombia
Eigenaar: Alfredo E. Juri & Cia. Ltda., Buenaventura, Colombia
Shareholder:
Homeport / Flag: Buenaventura / Colombia

Date/Name Ship 1955-07-00 SAN BUENAVENTURA
Manager: Alfredo E. Juri & Cia. Ltda., Buenaventura, Colombia
Eigenaar: Alfredo E. Juri & Cia. Ltda., Buenaventura, Colombia
Shareholder:
Homeport / Flag: Buenaventura / Colombia

Ship Events Data

1930-00-00: Op stapel gezet als " Irene ".
1930-00-00: Het was het eerste Berlijnvaartschip dat zonder moeite de bruggen in de stad kon passeren.
1930-03-12: Als CAPRICORNUS, zijnde een motorschip, groot 477.45 m3 bruto, liggende te Westerbroek, door J. Gerrits, scheepsmeter te Groningen, ten verzoeke van Jan Jacob Lameijer, schipper, gedom. te Nieuweschans, van haar brandmerk voorzien door het inbeitelen van 1306 Z GRON 1930 op het achterschip achterkant achtererf bakboordszijde.
1930-03-22: NvhN 24-03-1930: Delfzijl 24 Maart. Zaterdag (22 Maart) heeft met goed gevolg op de Eems proefgestoomd het nieuwe motorschip „Capricornus", gebouwd op de werf van den heer G. Pattje te Westerbroek voor rekening van kapt. J. Lameijer te Nieuweschans. Het schip, groot bruto 477 kub. M. en netto 312 kub. M., is voorzien van een 100—120 PK. Bubmotor en behaalde een snelheid van 9 mijl. Op het voordek is een motorlaadlier met een 6 P.K. Lister motor opgesteld voor het laden en lossen. Het is beladen met haver bestemd voor Bremen.
1930-03-26: NvhN 27-03-1930: Westerbroek, 26 Maart. Van de scheepswerf der firma G. Pattje te Westerbroek is vertrokken het motorschip „CAPRICORNUS", groot ca. 260 ton, eigenaar kapt. J. J. Lameijer te Nieuweschans. Het schip is gebouwd onder toezicht van de Scheepvaart-Inspectie voor de klasse Wad- en Sondvaart en uitgerust met een 120 P.K. B. U. B. Dieselmotor. Op de proefvaart behaalde het schip geladen een snelheid van 9 mijl.
1933-12-31: NvhN 02-01-1934: Delfzijl, 31 Dec. Het motorschip „CAPRICORNUS", kapt. Lameijer, dat op reis van Berlijn naar Wanne beladen met ijzer van hier vertrok en later met defecten motor naar hier terug keerde, heeft de schade hier hersteld en zette heden de reis naar zijn bestemming voort.
1940-00-00: Tijdens de 2e WO eerst gevaren in de Holland-Zweden groep. 01.1941 in Groningen gevorderd door de Duitsers. Tijdens de oorlog moest het schip meerdere keren de stad Berlijn aandoen. Vanaf 05.1943 dienst in de Oostzee ter verzorging van de Duitse troepen. Werd op 17.05.1945 onbeschadigd teruggevonden in Cuxhaven en kwam in 06.1945 weer terug bij de voormalige eigenaar.
1950-05-29: Tijdens de reis van Harlingen naar Gefle, bij het bevaren van de Svartklubben inloop aan de Zweedse oostkust nabij de Getryggen-ondiepte vastgelopen. Het schip was direct weer vlot. maar maakte water in het ruim. Op eigen kracht is de „Capricornus" naar Öregrund gevaren, alwaar zij voorlopig is gerepareerd.
16-01-1951 Bijvoegsel van de Nederlandse Staatscourant van Dinsdag 16 Januari 1951, no 11. No.77 Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart in zake het stoten van het motorschip „Capricornus"' nabij de Getryggen-ondiepte aan de oostkust van Zweden. Betrokkene: J. J. Lameijer, kapitein.
Op 29 Mei 1950 is het motorschip „Capricornus", op de reis van Harlingen naar Gefle, bij het bevaren van de Svartklubben inloop aan de Zweedse oostkust nabij de Getryggen-ondiepte vastgelopen. Het schip was direct weer vlot. maar maakte water in het ruim. Op eigen kracht is de „Capricornus" naar Öregrund gevaren, alwaar zij voorlopig is gerepareerd. In overeenstemming met het voorstel van de inspecteur-generaal voor de scheepvaart besliste een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 29 der Schepenwet, dat de Raad een onderzoek zou instellen naar de oorzaak van dit vastlopen. Bovendien besliste genoemde commissie, eveneens in overeenstemming met het desbetreffende voorstel van de inspecteur-generaal voor de scheepvaart, dat het onderzoek tevens zou lopen over de vraag of niet het ongeval mede te wijten is aan de schuld van de kapitein van de „Capricornus", J. J. Lameijer, wonende te Zwolle. Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 24 November 1950, in tegenwoordigheid van de inspecteur voor de scheepvaart C. Moolenburgh. De Raad nam kennis van de stukken van het voorlopig onderzoek der Scheepvaartinspectie, waarbij processen-verbaal van de verhoren van de kapitein, de bestman en de stuurman van de „Capricornus", zomede van het scheepsdagboek. Daar de kapitein niet ter zitting kon verschijnen, is hij ingevolge de bevoegdheid uit artikel 12 van het Koninklijk besluit van 17 December 1932, S. 621, op 14 November 1950 gehoord door het gewone lid G. J. Barendse. Betrokkene ging er mee accoord, dat ter zitting op 24 November verstek tegen hem werd verleend. De door hem afgelegde verklaringen zijn ter zitting voorgelezen. De gebruikte Zweedse kaart no. 232 was ter tafel. Uit de verklaringen en bescheiden is de Raad het volgende gebleken : Het motorschip „Capricornus" is een Nederlands schip, toebehorende aan de kapitein J. J. Lameijer, te Zwolle. Het meet 169 bruto-registerton en wordt voortbewogen door een 120 pk Bon & Kahler 6 cylinder 4 tact motor. Na in Hengelo 200 ton zout te hebben geladen, vertrok de „Capricornus" op 23 Mei 1950 van Harlingen met bestemming Gefle. De diepgang was vóór 1,87 meter, achter 1,90 meter. De kapitein had van de Scheepvaartinspectie toestemming deze reis te maken buiten het vaargebied B2, mits de uitwatering 5 cm meer bedroeg dan de minimum- uitwatering volgens het certificaat. De bemanning bestond uit de kapitein, een bestman en een matroos-motordrijver, maar op 26 Mei werden te Brunsbuttel gemonsterd een Duitse stuurman, voorzien van het diploma A.6 (bevoegdheid als kapitein op alle schepen), en een kok. Op 26 Mei voer men door het Kieler kanaal. Vervolgens werd de route genomen door de Kalmar Sund en de Stockholmer scheren. Op 28 Mei kreeg te 22.00 uur de bestman de wacht. Hij had order de kapitein en de stuurman bij Svartklubben te roepen. De kapitein wilde wegens de daaraan verbonden kosten aldaar geen loods nemen, maar zelf door de Öregrund varen. Toen de bestman op wacht kwam, was het stil en heiig. Het zicht werd geschat op 2 mijl. De koers was 328° per kompas. De koersen waren 's middags uitgezet. De vaart was volle kracht 6 ½ mijl. Te 23.45 uur werd op 1 ½ a 2 mijl aan bakboord een rood vuur gepasseerd. Het vuur van Hogkobben werd toen al gezien. Vanaf 23.45 uur werd 325° (k) gestuurd, een koers, welke 100 meter van Svartklubben liep. Te 1.15 uur van 29 Mei werd Hogkobben op 4 a 5 mijl aan bakboord gepasseerd. Hierna is ongeveer een halfuur halve kracht gevaren. Te 1.50 uur werd Svartklubben op 100 meter afstand aan bakboord gepasseerd. De bestman zag toen aan stuurboord enige bakens en een rode lichtboei en vooruit de geleidevuren van Gassten. Even later werden de kapitein en de stuurman gepord, na 3 minuten kwamen ze op de brug. De verklaringen van de kapitein, de bestman en de stuurman omtrent hetgeen hierna gebeurde lopen nogal uiteen. De kapitein heeft verklaard, dat de vaart halve kracht was en dat de geleidelichten van Gassten af en toe zichtbaar waren. Op zijn vraag daarnaar zou de bestman noch de positie, noch de koers hebben gegeven en 5 minuten nadat de kapitein boven was gekomen, liep het schip vast. De stuurman heeft verklaard, dat hij, toen hij op de brug kwam, het licht van Svartklubben aan bakboord achteruit zag en dat vooruit bakens en een lichtboei en de vuren van Gassten waren te zien. De stuurman zette de motor op langzaam en wilde zich daarna in de kaart gaan oriënteren, maar dan stootte het schip. De bestman heeft gezegd, dat hij de stuurman de positie had gegeven. Deze zette de motor op halve kracht en nam verder het commando. De bakens en de rode ton zijn aan stuurboord gepasseerd en daarna de geleidevuren van Gassten eveneens aan stuurboord. Vlak daarna stootte het schip. Geen der drie officieren weet de tijd van stoten. Het schip was na het stoten direct weer vlot, de motor was gestopt en het ruim werd gepeild. Dit bleek water te maken, maar pompende met motor- en handpomp werd Öregrund bereikt te 3.30 uur. De lading werd verwerkt en op 30 Mei werd een onderzoek ingesteld. Het bleek, dat een plaat was gescheurd. Door middel van een cementbekisting werd de lekkage voorlopig voorzien. De kapitein heeft nog gezegd, dat de zeilaanwijzingen niet werden geraadpleegd. Bij zijn verhoor op 14 November 1950 verklaarde de kapitein, dat hij te laat is geroepen; hij had vóór het passeren van Svartklubben op de brug willen zijn. Toen hij boven kwam, zag hij dit vuur achteruit; door het slechte zicht zag hij weinig van de lichten vooruit. Hij zette de motor op langzaam en wilde zich oriënteren, maar toen hij naar de kaart ging, stootte het schip. Direct was men weer vlot; toen werd bevonden, dat het ruim een weinig water maakte, besloot betrokkene naar Öregrund te gaan. Na het stoten zijn Getryggen en de lichten van Gassten gepasseerd. In Öregrund zijn twee lekke nagels voorlopig gerepareerd; de bodem had ook enige deuken. Betrokkene had weinig vertrouwen in de nautische kennis van zijn bestman. Betrokkene geeft toe, dat het journaal zeer slecht wordt bijgehouden; hij meende, dat de manier, waarop hij dat deed, voldoende was. De inspecteur voor de scheepvaart voert aan. dat de kapitein zich 28 Mei te 22.00 uur ter ruste begaf na de bestman order te hebben gegeven hem bij Svartklubben te roepen. De gediplomeerde Duitse stuurman is tot middernacht boven gebleven en wilde ook bij Svartklubben worden geroepen. De kapitein wilde met de stuurman bij Svartklubben zelf gaan navigeren en zijn schip zonder loods naar binnen brengen. Wegens de kosten wilde de kapitein geen loods nemen en liet zo de noodzakelijke voorzichtigheid achterwege. De Zeemansgids voor de Kleine vaart zegt, dat dit vaarwater door plaatselijk bekenden bij nacht en slecht weer kan worden gebruikt. De Engelse Zeemansgids zegt sterker, dat dit vaarwater uitsluitend gebruikt mag worden door zeevarenden met plaatselijke bekendheid. Zeer waarschijnlijk heeft kapitein Lameijer niet de geëiste plaatselijke bekendheid en wilde hij dus uitgaven besparen ten koste van de veiligheid. De bestman riep de kapitein en de stuurman te laat en nu kwamen de gevolgen dezer zuinigheid naar voren. Vóórdat betrokkene zich behoorlijk kon oriënteren, stootte het schip, waardoor belangrijke bodemschade ontstond. De inspecteur wijt het stoten ten eerste aan het niet nemen van een loods, ten tweede aan het niet tijdig wekken van de kapitein en de gediplomeerde stuurman door de ongediplomeerde bestman, die met de „Capricornus" een moeilijk vaarwater binnenvoer. De bestman was niet berekend voor zijn taak; dit blijkt ook uit zijn verklaring, dat de Getryggenbank en de geleidelichten van Gassten reeds waren gepasseerd, toen de „Capricornus" stootte. Hiertegenover staan de volgens de inspecteur meer waardevolle verklaringen van de kapitein en de stuurman, dat de „Capricornus" stootte vóórdat de Getryggenboei was voorbijgevaren. Hieruit blijkt het gebrek aan navigatorische kennis van de bestman Sinke. Te Öregrund is de beschadigde bodem voorlopig gerepareerd, blijkbaar niet afdoende, daar later met eigen middelen cement bij moest worden gestort. Het was een ernstige fout van de kapitein, dat hij naliet de door de Zweedse werf uitgevoerde reparatie door een expert van zijn klassebureau Veritas te laten goedkeuren en dat hij geen voorlopig Certificaat van Zeewaardigheid vroeg. De kapitein wordt reeds wegens het stoten als betrokkene gehoord, anders zou de inspecteurgeneraal wegens genoemde nalatigheden een klacht tegen de kapitein hebben ingebracht. De genoemde tekortkomingen moeten worden gecorrigeerd. In verband met de hoge leeftijd van de kapitein en het feit, dat hij eigenaar is van de „Capricornus", stelt de inspecteur de Raad voor, clement te zijn en kapitein J. J. Lameijer te straffen door het uitspreken van een berisping en er in de uitspraak op te wijzen, dat het journaal op de „Capricornus" op zeer onvoldoende wijze wordt bijgehouden. Het oordeel van de Raad luidt als volgt: De Raad neemt in overeenstemming met de verklaringen van betrokkene en de stuurman aan, dat het motorschip „Capricornus" heeft gestoten, vóórdat het de bakens en de lichtboei van de Getryggen-ondiepte gepasseerd was. Betrokkene heeft gemeend, dat hij zijn schip voorbij Svartklubben wel veilig zonder loods naar Öregrund kon binnenbrengen, maar daarin heeft hij gefaald. Hij had zich van een loods moeten bedienen, zoals de wet hem voorschrijft overal waar de gewoonte of de voorzichtigheid dat gebiedt en zoals wordt aangegeven in de Zeemansgidsen, die daarvan alleen ontslaan, wanneer men plaatselijke bekendheid bezit; van deze bekendheid is noch bij betrokkene, noch bij zijn stuurman gebleken. Op deze wijze heeft betrokkene een groot risico genomen. Weliswaar werd hij niet tijdig vóór Svartklubben gewekt, maar dit neemt niet weg, dat, indien hij een loods genomen had, het ongeval niet zou zijn gebeurd. De Raad wil hieraan toevoegen, dat hij het afkeurt, dat niet na de reparatie in Zweden een expert van het Classificatiebureau ter goedkeuring der reparatie is geraadpleegd en dat het journaal zeer onvoldoende is bijgehouden. Rekening houdende met dè persoon van betrokkene, straft de Raad kapitein Jan J. Lameijer, geboren 11 December 1876, wonende te Zwolle, door het uitspreken van een berisping. Aldus gedaan door de heren prof. mr. J. Offerhaus, voorzitter, C. H. Brouwer en G. J. Barendse, leden, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris mr. A. Boosman, en uitgesproken ter openbare zitting van de Raad van 29 December 1950. (Giet.) J. Offerhaus; A. Boosman.
1950-12-28: Leeuwarder courant 28-12-1950: Bij Harlingen is het Nederlandse motorschip “Capricornus” in het vaarwater Boontjes aan de grond geraakt. De kapitein heeft het schip zonder sleepboothulp los weten te krijgen.
1951-09-23: 24-01-1952 Bijvoegsel van de Nederlandse Staatscourant van Donderdag 24 Januari 1952, no.17. No.5 Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart in zake de klacht van de inspecteur-generaal voor de scheepvaart tegen J. J. Lameyer, kapitein van het motorschip „Capricornus", wegens varen buiten het gebied, waarvoor het voor zijn schip afgegeven certificaat van deugdelijkheid was afgegeven. Op 17 October 1951 is door de inspecteur-generaal voor de scheepvaart bij de Raad voor de Scheepvaart een klacht ingediend van de volgende inhoud: „De wnd. inspecteur-generaal voor de scheepvaart; Verwijzende naar: 1. het hierbij overgelegde proces-verbaal van de consul der Nederlanden te Oslo van 5 October 1951, no. 3306, en 2. de brief van het hoofd der consulaire afdeling van het gezantschap der Nederlanden te Oslo van 5 October 1951, no. 3292, gericht aan de inspecteur-generaal voor de scheepvaart over het motorschip „Capricornus", roepnaam P.D.I.Y.; Gelet op het feit, dat voor het motorschip „Capricornus", roepnaam P.D.I.Y., is afgegeven een certificaat van deugdelijkheid, dat geldig is voor de vaarwaters van het Vlie langs de Nederlandse en Duitse Waddeneilanden naar de monden van Wezer en Elbe, door het Kaiser-Wilhelmkanaal, door Sont en Belten naar het Kattegat tot de lijn Frederikshaven— Gothenburg en naar de Oostzee tot de lijn Stettin—Bornholm—Sandhammern: Overwegende: dat gebleken is, dat het m.s. „Capricornus" op 23 September jl. zich te Arendal in Noorwegen, althans in een haven buiten het hierbovengenoemde vaargebied, bevond; voorts, dat de kapitein, Jan Jacob Lameyer, geboren 11 December 1876 te Zwolle, deswege het schip, de bemanning en de lading in gevaar heeft gebracht en ten opzichte van de bevrachters en de schepelingen een misdraging heeft begaan, als bedoeld in artikel 48 van de Schepenwet; Gelet op artikel 48 en 49 van de Schepenwet; Stelt aan de Raad voor de Scheepvaart voor een onderzoek in te stellen en J. J. Lameyer te horen.". Een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 49 der Schepenwet, besliste, dat naar de gegrondheid van voorschreven klacht een onderzoek door de Raad zou worden ingesteld. Het
onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 12 December 1951, in tegenwoordigheid van de inspecteur voor de scheepvaart J. Metz. De Raad nam kennis van de stukken van het voorlopig onderzoek der Scheepvaartinspectie, waarbij een proces-verbaal van 5 October 1951 van de Nederlandse consul te Oslo, zomede van een schrijven van deze consul van dezelfde datum, benevens een proces-verbaal van een verhoor van aangeklaagde, op 7 December 1951 afgenomen door de inspecteur voor de scheepvaart in het derde district, en hoorde de kapitein, voornoemd, als aangeklaagde buiten ede. Na voorlezing van de klacht zette de voorzitter de aangeklaagde de betekenis daarvan uiteen en gaf hem gelegenheid tot zijn verdediging aan te voeren hetgeen hij daartoe dienstig achtte, hem daarbij het laatste woord latende. Uit het door de Raad gehouden onderzoek is het volgende gebleken: Het motorschip „Capricornus" is een Nederlands schip, toebehorende aan de kapitein J.J. Lameyer, te Katerveer. Het meet 169 bruto-registerton en wordt voortbewogen door een 120 pk motor. Hoewel de „Capricornus" in het bezit is van een certificaat van deugdelijkheid voor een beperkt gebied en dit schip niet verder mag gaan dan naar het Kattegat tot de lijn Frederikshaven—Gothenburg, werd op 23 September 1951 vastgesteld, dat dit schip met een lading kolen van Emden te Arendal in Noorwegen, dus buiten het toegestane gebied, was binnengelopen. De Nederlandse consul te Oslo heeft van deze overtreding proces-verbaal opgemaakt en heeft verder meegedeeld, dat aangeklaagde op 5 Augustus 1951 met een Zweedse firma te Lysekil een time-charter-contract aanging voor 2 maanden plus 2 maal 2 maanden voor de vaart in Scandinavische wateren, doch niet ten noorden van Bergen. Aangeklaagde zou pas later hebben bemerkt, dat hij voor dit zeegebied geen vergunning had, en heeft charterer meegedeeld, dat hij de overeenkomst niet kon uitvoeren. De Zweedse firma heeft daarop schadevergoeding geëist en te Arendal beslag laten leggen op de „Capricornus". Aangeklaagde heeft bij zijn verhoor door de Scheepvaartinspectie verklaard, dat het contract met de firma te Lysekil gedeeltelijk in het Engels, gedeeltelijk in het Zweeds was gesteld. Hij kende deze talen onvoldoende, maar tekende op aanraden van de stuurman. De eerste reis moest aangeklaagde cokes brengen van Emden naar Arendal. Toen heeft hij charterer laten weten, dat hij zo ver niet mocht gaan, maar deze wilde zich aan de overeenkomst houden. Aangeklaagde verzocht daarop de Scheepvaartinspectie deze reis te mogen maken, maar dit werd geweigerd. Op aanraden van zijn scheepsbevrachters Wijnne en Barends te Delfzijl ging aangeklaagde naar Gothenburg om daar de lading over te schepen in een ander schip, maar toen hij daar was aangekomen, wist de stuurman hem over te halen toch naar Arendal te gaan. Op 7 October kwam hij hier aan; toen hij na lossing weigerde kunstmest te vervoeren van Wenstadt naar Gothland, heeft charterer beslag laten leggen op de „Capricornus". Ter zitting verklaarde aangeklaagde geheel overeenkomstig hetgeen hij aan de Scheepvaartinspectie heeft meegedeeld. Hij verontschuldigt zich door te wijzen op het niet begrijpen van de charterpartij. Aangeklaagde deelt mee, dat hij wegens zijn gevorderde leeftijd niet meer gaat varen. De inspecteur voor de scheepvaart heeft aangevoerd, dat zekerheid is komen vast te staan, dat het motorschip "Capricornus zich op 23 September 1951 te Arendal in Noorwegen bevond, dus buiten de vaarwaters, die ingevolge het voor dit schip uitgegeven en toen nog geldige bewijs van deugdelijkheid bevaren mogen worden. Zodra de „Capricornus benoorden de lijn Frederikshaven—Gothenburg kwam, is er geen sprake meer van een geldig bewijs van deugdelijkheid. Hoewel de bejaarde kapitein door de stuurman en misschien door anderen is overgehaald deze reis te ondernemen, moet hij toch de consequenties van zijn handelingen nebben begrepen. Hij was ervaren en verstandig genoeg om te weten, dat hij een ernstig feit beging, waarop artikel 52 y an de Schepenwet een straf stelt tot 1 jaar hechtenis. Dit geldt vooral, omdat aangeklaagde aan de Scheepvaartinspectie om dispensatie had gevraagd en deze hem was geweigerd. Aangeklaagde is voor ruim één jaar voor de Raad voor de Scheepvaart geweest in verband met een nautische kwestie. Toen werd opgemerkt, dat deze kapitein uit zuinigheids- overwegingen zijn schip te veel in de waagschaal had gesteld. Nu heeft hij op ernstige wijze de veiligheid van zijn schip in gevaar gebracht door, nadat toestemming geweigerd is, toch buiten zijn vaargebied te gaan. Men moet zich afvragen, of deze bejaarde kapitein nog wel volledig geschikt is om als gezagvoerder van een schip op te treden, wanneer men ziet dat hij een contract tekent, waarvan hij de draagwijdte niet kent, en na zijn droevige ervaringen op economisch gebied te Arendal nog toestemming vraagt om in het winterseizoen een lading in te nemen in een nog verder buiten zijn vaargebied gelegen haven, in plaats van terstond langs de kortste weg terug te keren bezuiden de lijn Gothenburg—Frederikshaven. De inspecteur zegt overwogen te hebben de Raad een voorstel te doen, als bedoeld in artikel 34, sub 2, Schepenwet. Aangeklaagde heeft de laatste jaren zeer moeilijk gevaren. Het schip is zijn enige bron van bestaan en het is bezwaarlijk om een schip als de „Capricornus" rendabel te maken. Aangeklaagde heeft een zeer bittere les getrokken. Hij heeft gezegd, dat hij niet meer wil varen en dat zijn zoon zijn plaats overneemt. De inspecteur wil er van uitgaan, dat aangeklaagde wel geschikt is om zijn beroep uit te oefenen. Dan moet, hoewel rekening houdende met zijn leeftijd en de geleden zware materiële schade, toch een ernstige correctie worden voorgesteld. De inspecteur stelt de Raad voor om kapitein J. J. Lameyer de bevoegdheid om als kapitein te varen op zeeschepen te ontnemen voor de tijd van 4 maanden. Het oordeel van de Raad luidt als volgt: Het is bewezen; dat kapitein }. J. Lameyer de overtreding heeft begaan, die de inspecteur-generaal voor de scheepvaart in zijn klacht noemt. Door buiten het gebied te gaan, dat zijn schip volgens het daarvoor afgegeven certificaat van deugdelijkheid mag bevaren, heeft de kapitein zijn schip aan extragevaar blootgesteld en heeft hij zich dus misdragen jegens de opvarenden. Het nakomen van de bepalingen uit het afgesloten charter is geen excuus voor het overtreden der eisen, die de Scheepvaartinspectie hem met het oog op de veiligheid van zijn schip heeft gesteld. De Raad wil bij het bepalen der straf rekening houden met de hoge leeftijd van aangeklaagde en de financiële schade, die hij reeds heeft geleden, en straft kapitein Jan ]. Lameyer, geboren 11 December 1876, wonende te Katerveer, door hem de bevoegdheid om als kapitein te varen op zeeschepen te ontnemen voor de tijd van vier maanden. Aldus gedaan door de heren mr. A. Dirkzwager, tweede plv. voorzitter, C. H. Brouwer, S. Vlietstra en L. Meulman, leden, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris mr. A. Boosman, en uitgesproken ter openbare zitting van de Raad van 18 Januari 1952. (Get.) A. Dirkzwager; A. Boosman.
1996-00-00: Final Fate:
Lloyd's laat de registratie vervallen omdat het nog bestaan van het schip twijfelachtig is.

Afbeeldingen


Omschrijving: Capricornus 1930
Collectie: Slagter, J. A. (Jacob)
Vervaardiger: Unknown

Omschrijving: Capricornus 1930
Collectie: Martens, R.G. (Rob)
Vervaardiger: Unknown

Omschrijving: Akte van cessie 30.05.1930.
Collectie: Schmaal, Gerrit J.
Vervaardiger: Unknown