|
Amsterdam, 12 november. Volgens een brief van kaptein Hendrik Lieuwes, voerende het schip de HOOP, van Berbice naar Amsterdam, geschreven den 9 oktober en nog die dag aan een Engels schip afgegeven, had hij den 26 september, op 31º46’ breedte, 54º30’ lengte west van Greenwich (opm: midden op de Atlantische Oceaan !), door een orcaan, die van den 25 tot den 28 had aangehouden, zijn gehele tuigagie verloren, en niets anders dan de grote mast, grote ra, fokkera en fokkemast, welke laatste echter boven de mars afgebroken was, behouden; zeilen, het stengewant, stangen, pardoens, staande en lopend want waren allen over boord geslagen, het roer gebroken, de boot, sloep, verschansingen, twee kanonnen en vijf watervaten aan stukken en over boord, de kajuitblinden, poorten, enz. mede aan stukken; het schip, hetwelk eerst over de ene en toen over de andere zijde gelegen had, zo dat het water tot aan het grote luik gestaan had, bij welke gelegenheid een gedeelte der lading over boord geworpen was, had, niettegenstaande men gedurig pompte, 7 à 8 voet water in en dreef bij het stil geworden weer rond; trachtende de kaptein met de nog overgeblevene zeilen een haven te bereiken. (opm: zie RC 031218 en 241218)
|