Inloggen
J.C.J. VAN SPEYK - ID 10131


Kroniekberichten

Datum 12 april 1834
Krant DC - Dordtsche Courant
Type bericht Kiellegging, bouw en stapelloop van schepen

Met genoegen verneemt men, dat dezer dagen op de scheepstimmerwerf van de heer F. Smit te Nieuw-Lekkerland, waar reeds meer schepen voor de vaart op de Oost- en West-Indiën werden aangebouwd, een fregat van 300 lasten, met de erenaam VAN SPEYK prijkende, na in een droogdok, onder een kap, geheel afgebouwd en gekoperd te zijn, door inlating van het water, vlot geworden en als met de hand op de rivier gebracht is, ten blijke hoe men ook op particuliere werven gebruik weet te maken van de vorderingen in de scheepsbouwkunde, ter vermijding of voorkoming van gevaren en beletselen, die bij het van stapel lopen kunnen plaats grijpen.

Afbeelding
Datum 01 juli 1834
Krant DC - Dordtsche Courant
Type bericht Binnenlandse berichten gearriveerde, vertrokken schepen

Hellevoetsluis, 27 juni. Gisteren namiddag arriveerde uit zee: CATRIENE, kapt. E.H. Bruns, van Emden. Heden morgen zeilden naar zee: CATHARINA, kapt. H.G. van Dam, naar Newhaven, en ONDERNEMING, kapt. G.B. Flik, naar Cardiff.
Den 28 dito. Gisteren namiddag arriveerde uit zee: CATHARINA, kapt. M.M. Pot, van Guernsey. Heden morgen zeilden naar zee: WILLEM, kapt. H.W. Kiers, naar Cherbourg, en TROMP, kapt. R.F. Nollis, naar Genne.
Den 29 dito. Gisteren namiddag arriveerden uit zee: CHRISTINA CORNELIA, kapt. D.J. Mik, van Nerva; FORTUNA, kapt. D.C. Bartels, van Wolgast; WILHELMINA, kapt. A.C. Visser, van Memel, en JACOB CORNELIS, kapt. R.H. Schuring, van Sunderland. Heden morgen zeilden naar zee: J.C.J. VAN SPEYK, kapt. J.C.T. Lupcke, naar Batavia; HARRIET, kapt. S. Cartes, naar New York; HIDTJE TROMP, kapt. J. Zeilstra, naar Hull; ENIGHEDEN, kapt. A. Marchussen, en Emanuel, kapt. C. Strom, beiden naar Drammen; ANNETTE, kapt. M. Hendriksen, en FREUNDSCHAFFT, kapt. H.T. de Jong, beiden naar Emden.
Brielle, 27 juni. Gisteren namiddag arriveerde uit zee: GEZINA, kapt. C.P. Crook, van London. De wind N. Heden morgen zeilden naar zee: VROUW HENDRIKA, kapt. H.E. Roswijk, naar de Oostzee; HENDRIKA, kapt. H.R. Schippers, en JACOBA, kapt. G. Verkade, beide naar Noorwegen; VROUW ANTJE, kapt. K.D.E. Kamp, naar Sunderland; B. HAITZEMA VIËTOR, kapt. J.H. van Wijk, naar Elseneur; VROUW CATHARINA, kapt. R.R. Engelsman, naar London, en ENGELINA, kapt. R.H. Rok, naar Liverpool.

Afbeelding
Datum 28 juli 1836
Krant DC - Dordtsche Courant
Type bericht Binnenlandse berichten gearriveerde, vertrokken schepen

Hellevoetsluis, 25 juli. Gisteren namiddag arriveerden uit zee: VIER GEBROEDERS, kapt. J. de Cleene, van Duinkerken; HERKULES, kapt. F. Kamps, van Antwerpen; het ZEEPAARD, kapt. D. Teil, en KOOPHANDEL, kapt. C. Sikkes, beiden Cuxhaven, en KLAZINA EN DIRKJE, kapt. A. Schilperoord, terug uit zee, zijnde bij de Goereesche haven ten anker gekomen. Bij het vertrek van de post een driemastschip in het gezicht.
Den 26 dito. Het schip gisteren gemeld in het gezicht is J.C.J. VAN SPEYK, kapt. C.F. Lupcke, van Batavia. Heden morgen zeilde naar zee: KLAZINA EN DIRKJE, kapt. A. Schilperoord, naar Lissabon.
Brielle, 25 juli. Gisterenavond arriveerde uit zee: JONGE JOHANNA, kapt. H. Elbring, van Emden. Heden morgen arriveerde uit zee: BATAVIER, kapt. D. Dunlop, van London.
Den 26 dito. Heden morgen zeilde naar zee: BATAVIER, kapt. D. Dunlop, naar London.
Maassluis, 26 juli. Heden morgen zeilden naar zee: CLOTHILDA, kapt. H.J. Polter, naar Christiana; WILHELMINA, kapt. A.C. Fischer, op avontuur.

Afbeelding
Datum 16 november 1837
Krant RC - Rotterdamsche Courant
Type bericht Binnenlandse berichten gearriveerde, vertrokken schepen

Rotterdam, 15 november. Den 13 dezer arriveerde te Helvoetsluis J.C.J. VAN SPEYK, M.A. Smits, van Batavia, HOOP, F. Goertz, van Newport.
Door de loodsboot no. 8 zijn loodsen overgegeven aan het schip FACTORY, kapitein Parlevliet, van Batavia.
Den 15 zeilden VRIENDSCHAP, K.H. Bakker, naar Newcastle, DOURO, H. de Haas, naar Bordeaux, NEÊRLANDS KROONPRINS, J. van der Meyde, naar Livorno, FLORA, D. Rooderkerk, naar Triëst, en ONDERNEMING, J. Engelenburg, naar Jersey. De wind N.O.

Afbeelding
Datum 21 januari 1841
Krant RC - Rotterdamsche Courant

De schepen PIET HEIN, kapt. L. Hawegh, WILLEM I, kapt. H. Poppen, beide van Batavia naar Rotterdam en ORION, kapt. J. van der Linden, van Batavia naar Amsterdam of Dordrecht, alle drie laatst van Deal, zijn de 14e dezer te Sheerness binnengelopen om te overwinteren.
Het schip J.C.J. VAN SPEYK, kapt. J.A. Bangma, van Batavia naar Rotterdam, is de 14e dezer te Portsmouth binnengelopen.

Afbeelding
Datum 04 februari 1847
Krant DC - Dordtsche Courant
Type bericht Binnenlandse berichten, diverse

Dordrecht, 3 februari. Door de Nederlandsche Handel-Maatschappij zijn bevracht geworden, de navolgende 15 schepen, als:
Voor Amsterdam: MARCO BOZZARIS, kapt. P. de Boer; WASSENAAR, kapt. A. Hofstee; PLANCIUS, kapt. S.J. Rotgans; GOED VERTROUWEN, kapt. A. Nannings; SIRIUS, kapt. H. Mulder; WILHELMINA LUCIA, kapt. J.P. Carst; en CORNELIA, kapt. C. Ehrensperger.
Voor Rotterdam: J.C.J. VAN SPEYK, kapt. Corns. Vonck; HARMONIE, kapt. H. Bouma; DRIE VRIENDEN, kapt. G.H. Ruhaak; MADURA, kapt. P.D. Nap; JONGE JAN, kapt. R.A. Tange; BORNEO, kapt. C.C. Hansen; en JOHANNA CORNELIA, kapt. M. Kaleshoek.
Voor Middelburg: ELIZABETH EN JOHANNA, kapt. H.H. de Boer.

Afbeelding
Datum 01 juni 1848
Krant DC - Dordtsche Courant
Type bericht Binnenlandse berichten, diverse

Dordrecht, 31 mei. Door de Nederlandsche Handel-Maatschappij zijn bevracht geworden de navolgende 26 schepen, als:
Voor Amsterdam: VRIENDSCHAP, kapt. H.W. de Boer; NEPTUNUS, kapt. J.N. Schnijder; JAN HENDRIK, kapt. H. de Jong; WILLEM ERNST, kapt. H. Wittebol; LOUISA MARIA, kapt. N.D. de Boer; JACOB ROGGEVEEN, kapt. H. Rolff; ELISABETH EN ANTOINETTE, kapt. H.A. Besier; WILLEM BARENDSZ, kapt. W. Landzaat; PALEMBANG, kapt. J. Hoekstra; ZEEMANSHOOP, kapt. G.J. Teensma; GEZINA, kapt. P. Burggraaf; SIRIUS, kapt. H. Mulder; PASSAROEANG, kapt. C.C.B. Fullbrun; LOUISA PRINSES DER NEDERLANDEN, kapt. J. Göbel, van Dordrecht.
Voor Rotterdam: BEURS VAN ROTTERDAM, kapt. W.C. Veenstra; INDIA, kapt. J.A. Pronk; ADMIRAAL ZOUTMAN, kapt. H.G. Hinrichs; NIEUW LEKKERLAND, kapt. W.H. Kramer; LIBRA, kapt. U. Trip; VICE ADMIRAAL GOBIUS, kapt. J. Parlevliet; JOHANNA CORNELIA, kapt. M. Kaleshoek; J.C.J. VAN SPEYK, kapt. C. Vonck; DRIE VRIENDEN, kapt. G.H. Ruhaak; GENERAAL BARON VAN GEEN, kapt. B.P. van Weyland, van Dordrecht.
Voor Dordrecht: BATO, kapt. W.F.Broeksmit.
Voor Middelburg: PHOENIX, kapt. P.J. Kasse.

Afbeelding
Datum 02 oktober 1850
Krant JC - Javasche Courant
Type bericht Binnenlandse berichten gearriveerde, vertrokken schepen

Te Batavia zijn gearriveerd:
De 27e september de bark WILLEM BARENDS, kapt. W. Landsaat, de 19e mei vertrokken van Amsterdam.
28 september. De Ned. bark HONG GOANG, kapt. Tjan Goagsan, van Cheribon de 25e september.
28 september. De Ned. schoener KIEN GOAN, kapt. Hadjie Osman, van Sumbawa de 17e september.
29 september. Het Ned. schip JACOB ROGGEVEEN, kapt. H. Rolfs, van Amsterdam de 16e juni, passagiers de heren J.W.C. van Steeden en J. Munters, jufvrouwen W. Brandts en J.P. Logger.
29 september. Het Ned. schip MARIA, kapt. H.D. van Wijk, van Amsterdam de 16e juni.
29 september. Het Ned. schip STRAAT BALIJ, kapt. G. Mulder, van Amsterdam de 24e juni, passagier de heer Struwe.
29 september. Het Ned. schip CATHARINA MARIA, kapt. G.L. Gorting, van Amsterdam de 21e juni.
29 september. Het Ned. schip SARA ALIDA MARIA, kapt. H.A. Tekelenburg, van Amsterdam de 24e juni.
29 september. De Ned. bark MARIA JOHANNA, kapt. J. Sullock, van Padang de 11e september, passagiers de majoor Andriessen en fam., kapt. Hultman, de heer Straus, en Zr.Ms. troepen.
29 september. De Ned. bark SALMA, kapt. C.F. Beasleij, van Sumanap de 23e september.
29 september. Het schip LACHMADY, kapt. Sech Achmat Bin Sadik Jamanie, van Cheribon de 19e september, met Zr.Ms. troepen.
29 september. De brik ALMANSOOR, kapt. Sech Abdul Rachman Bin Achmat Soe, van Indramayoe de 27e september.
30 september. Ned. India COMMERCIE COMPAGNIE, kapt. M. Butyn, van Middelburg de 22e september.
30 september. Het schip ZEEMANSHOOP, kapt. B. Rouffaer, van Amsterdam de 8e juni.
30 september. Het schip SIRIUS, kapt. H.J. Mulder, van Amsterdam de 16e juni.
30 september. Het schip SUMATRA, kapt. K.L. Swart, van Nieuwdiep de 16e juni.
30 september. Het schip ADMIRAAL VAN KINSBERGEN, kapt. A. Glazener, van Rotterdam de 24e juni, passagiers mevrouwen W. Suermondt en P.J.C. van Nieuwenhoven Helbach.
Vertrokken.
28 september. Zr.Ms. stoomschip BATAVIA, luit. ter zee 1e klasse J.J. van der Moore, naar Singapore, passagiers de pred. J.C. Fraisinet en echtg., de heren R.T. Steners, B. Buchanan, J. Bijdeveld, B. Andreas en Zr.Ms. troepen. – Het Ned. schip BATAVIA, kapt. E. Verschoor, naar Rotterdam, passagiers de heer A. Parkes en 5 militairen.
28 september. Het Ned. schip J.C.J. VAN SPEYK, kapt. J. Nolte, naar Soerabaja.
28 september. Het Ned. schip D'ELMINA, kapt. J.C. Jansen, naar Samarang. – De Ned. bark SAFOERA, kapt. Aboe Tair Bin Hadjie Moehamat Seid, naar Banjermassing. – De Ned. schoener GOCDANG BAZAAR, kapt. Pa Tarisag, naar Jawana.
29 september. De Ned. bark CANTON, kapt. K.W.E. Berger, naar Rotterdam, passagiers mevr. de wed. Verhoeff en 3 dochters en 4 militairen. – Het Ned. schip GENERAAL LIST, kapt. G.A. Sandman, naar Amsterdam. – De Ned. bark GENERAAL CHASSE, kapt. J. Scott, naar Cheribon.
29 september. De Ned. bark WILLEM ERNST, kapt. H. Wittebol, naar Soerabaja, passagier mevr. A.M. Kuhn.
29 september. De Ned. bark CHINA, kapt. T.C.H. Kock, naar Muntok. – De Ned. brik PASEKAN, kapt. Pa Pao, naar Pekalongan. – De Ned. schoener ALOEI SEGAF, kapt. Said Aloei Bin Abdulla Segaf, naar Sumanap. – Het Ned. schip DJEILANIE, kapt. Said Moehamat Bin Alie, naar Sumanap.
30 september. Het Ned. schip ATIAT RAGMAN, kapt. J.H. van Harling, naar Rembang.
1 oktober. Het Ned. schip NOVA SEMBLA, kapt. L. Heijkoop, naar Samarang.
1 oktober. Het Ned. schip FATHAR RACHMAN, kapt. K. de Looper, naar Muntok.
1 oktober. Het Ned. schip ADMIRAAL JAN EVERTSEN, kapt. C.P. Kuijper, naar Amsterdam, passagier de heer A. Colombat.
1 oktober. Het Ned. schip MARSOEK, kapt. Sech Salman Bin Achmat Bin Soenkar, naar Kandanghaur. – De Ned. bark SUMATRA, kapt. H. Veldtman, naar Makasser.
1 oktober. De Ned. bark INDRAMAYOE, kapt. Nie Tekwie, naar Cheribon.
Schepen liggende ter rede.
Zr.Ms. korvet NEHALENNIA, stoomschip BORNEO, KONINGIN DER NEDERLANDEN; Gouv. schoener DORIS, Ned. schepen de JOHANNA, de ADMIRAAL JAN EVERTSEN, NOVO ZEMBLA, ZEELAND, FATHAR RACHMAN, MARSOEK, ECHO, COMMERCIE COMPAGNIE, LACHMADIE, SARA ALIEDA MARIE, CATHARINA MARIA, STRAAT BALIE, MARIA, JACOB ROGGEVEEN, barken ALBATROS, DRIE GEBROEDERS, AUSTRALIEN, BUITENZORG, ARDJOENO, de MAAS, NAUWAN ELJOESOOR, JENOER, DIEDERIEKA, FATAHOOL WAHAP, INDRAMAYOE, FATAL KAIR, HOKSOEN, SALMA, MARIA JOHANNA, HONG GOAN, VAN DER PALM, WILLEM BARENDS, SUMATRA; brik TARTAR, AL MANSOOR, schoener INDRAMAYOE, KIM GOAN, TJIENSING REMBANG, BLINJOE SRIEBOELAN. – Eng. schip URGENT, bark LADY OF THE LAKE. – Frans schip RACINE, NICOLAAS CEZARD. – Zweeds schip SIR ROBERT PEEL. – Brem. schip VICTORIA. – Siamsch. bark Brahma.
Samarang. Aangekomen.
21 september. Het Ned. stoomschip KONINGIN DER NEDERLANDEN, kapt. G. Batten, van Batavia de 19e september, passagiers de heren Waller, Krook van Harpen, Bogaard, 4 kinderen van de heer Oudhoff, Zr.Ms. troepen en bannelingen. – De Ned. schoener TIAN HAPLIE, kapt. Tan Lie, van Balie Ampenan de 16e september.
22 september. Zr.Ms. stoomschip ETNA, luit. ter zee 2e klasse J.G. de Man, van Batavia de 20e september.
23 september. De Ned. bark HOKSOEN, kapt. Djan, van Balie Beleling de 20e september. – De Ned. kotter SATANIE, kapt. Pa Sarie, van Batavia de 14e september.
26 september. De Ned. schoener LOUISE, kapt. Loso, van Japara de 23e september.
26 september. De Ned. schoener KOEMPOOL MAAS, kapt. Djamalodien, van Banjermassing de 21e september.
Vertrokken.
20 september. De Ned. bark SAMARANG, kapt. B.J. Raket, naar Padang. – De Ned. schoener TJINGSENG REMBANG, kapt. The Biansiang, naar Batavia.
23 september. De Ned. bark HOKSOEN, kapt. Djan, naar Batavia. – Zr.Ms. stoomschip ETNA, luit. ter zee 2e klasse J.G. de Man, koersstellende om de west, aan boord hebbende Zijne Hoogheid de Hertog van Saxen Weimar, commandant van het Indisch leger, benevens adjudant en de heer mr. C.A. de Jongh en fam.
25 september. Het Ned. stoomschip KONINGIN DER NEDERLANDEN, kapt. G. Batten, naar Batavia, passagiers de heren mr. d' Ablaing, D. Mclaine, Boeken, Zr.Ms. troepen en bannelingen.
26 september. De Ned. schoener BIENTANG TIEGA, kapt. Siem Tjien Hok, naar Makasser. De Ned. bark NAGA LAUT, kapt. H. Chevalier, naar Ccheribon en Batavia, passagier de heer Boulet.
26 september. De Ned. bark JOEN GOAN, kapt. Ko Tiong, naar Grissee.
Schepen liggende ter rede.
Zr.Ms. roeikanonneerboot No. 14, Het Ned. schip LOUISE MARIA, WADIE ATOOL RACHMAN, barken AMICITIA, VAN DER WERF, BANDAR ALIE, ARIEF BANJARMAAS, ELLEN, brik HAP HEEN, schoeners ANIS, INGOAN, ZEEMANSHOOP, TAN HAPLIE, LOUISE, KOEMPOEL MAAS, kotter SATANIC.
Soerabaja. Aangekomen.
19 september. De Ned. bark VIER GEBROEDERS, kapt. C. Vonck, van Batavia de 12e september. – De Ned. kotter LITTLE TOT, kapt. Katjong, van Pasoeroewan de 18e september.
21 september. De Ned. boot GOANSEENG, kapt. Lie Kang, van Balie Badong de 15e september. – De Ned. bark BORNEO, kapt. C.C. Hansen, van Batavia de 12e september. – Het Ned. schip OUD NEDERLAND, kapt. J.L. de Boer, van Batavia de 13e september. – Balisch bark JACATRA, kapt. D. Crawfurd, van Makasser de 15e september.
22 september. De Ned. bark ANNA MARGARETHA, kapt. J.J.S. Ruhl, van Batavia de 29e augustus; passagiers de ridmeester Mossel en fam. en de heer J.C. Weldanger.
23 september. De Ned. bark NOORD, kapt. H.G. Pott, van Batavia de 14e september. – Het Ned. schip HET GOEDE VERTROUWEN, kapt. G. Groenewoud, van Batavia de 13e september. – De Eng. bark RIO PACKET, kapt. A. Shifely, van Sydney de 15e augustus.
24 september. De Ned. schoener HOAT GOAN, kapt. Lie Golieong, van Batavia de 10e augustus, passagiers de heer F. Patie en 14 inlanders. – Het Ned. schip SARA LIJDIA, kapt. B. van der Tak, van Batavia de 13e september, passagiers de heren J. Walker, C. Gill, Aveling, Rommert, Van Sprang en Wessels allen met hun familie. – De Ned. kotter LITTLE TOT, kapt. Katjong, van Pasoeroewan de 23e september.
25 september. De Ned. bark TRITON, kapt. H. Olie, van Batavia de 15e september, passagiers de heer Melchers en fam.
Vertrokken.
20 september. De Ned. bark FATHOOL HAER, kapt. A. Cato, naar Sumanap. – Het Eng. schip SAGHALIEN, kapt. J. King, naar Manilla.
21 september. De Ned. kotter LITTLE TOT, kapt. Katjong, naar Pasoeroewan.
22 september. De Ned. bark ASULTANIE, kapt. Sech Abdulla Bin Jafar Moharie, naar Balic Lombok.
22 september. De Ned. bark A.R. FALCK, kapt. P. van Duijvenboden, naar Nederland via Pasoeroewan en Batavia.
22 september. De Ned. bark DRIE VRIENDEN, kapt. R.A. Tange, naar Nederland via Panaroekan en Batavia. – Het Eng. schip WARLOCH, kapt. J. Pagen, naar Sydney over Batavia.
23 september. De Ned. bark TADJIL MOELOOK thans hernoemd TIK SEN TJAN, kapt. Liem Sie Bing, naar Riouw, passagiers de heren E. Selleij en J.C. Millas.
24 september. De Ned. bark BORNEO, kapt. C.C. Hansen, naar Nederland over Probolingo en Batavia.
25 september. Het Ned. schip EMELIE, kapt. P.F. Marker, naar Batavia, met 8 gepasporteerde militairen.
26 september. De Ned. bark NOORD, kapt. H.G. Pott, naar Batavia over Pasoeroewan en Batavia. – Het Ned. schip HET GOEDE VERTROUWEN, kapt. G. Groenewoud, naar Nederland via Probolingo en Batavia.
Schepen liggende ter rede.
Zr.Ms. schoeners JANUS, EGMOND, CIRCE, brik de HUZAAR, stoomschepen HEKLA, VESUVIUS, PHOENIX, SAMARANG, ONRUST, korvet ARGO, Gouv. schoener ANADYOMENE; Ned. schepen CORNELIS HOUTMAN, SAMARANG, de STAD AMSTERDAM, FATAHOOL MOEBARAK, barken FATAL MAÄN, EMELIE, DRIE VRIENDEN, ATIAT TO RACHMAN, ZEEMEEUW, FATHOOL HAER, schoeners TIO TIAUW THAIJ, SOEIKIT, MIFRIJOOL MOELOOK, HEATLIJ, MANSOOR, SARIE BANJARMAAS. – Eng. schip SAGHALIEN, WARLOCH.

Afbeelding
Datum 16 februari 1853
Krant NRC - Nieuwe Rotterdamsche Courant
Type bericht Binnenlandse berichten, diverse

Amsterdam, 15 februari. Het schip J.C.J. VAN SPEYK, kapt. Noltee, de 14e december met complete lading van Tagal (opm: Tegal, noordkust midden Java) naar Rotterdam vertrokken, is, volgens brief van Batavia van de 28e dito, lek te Batavia uit zee teruggekomen, en zou waarschijnlijk naar Soerabaija verzeilen om te lossen en te repareren.

Afbeelding
Datum 27 november 1853
Krant NRC - Nieuwe Rotterdamsche Courant
Type bericht Strandingen, verongelukking en vermissing

Door een vriendelijke hand zijn wij in staat gesteld het volgende belangrijke en omstandige (opm: door de eerste stuurman vertelde) verhaal van de schipbreuk van het aan de Kinderdijk te huis behorende barkschip J.C.J. VAN SPEYK, kapt. J. Noltee, mede te delen, waaromtrent wij in ons nommer van 15 november, onder de rubriek Scheepstijdingen, reeds met een enkel woord melding maakten.
De 13e oktober – dus vangt de schrijver aan – verlieten wij met een lichte Z.O. koelte de rede van Solleboll, om onze reis (van Archangel) naar Rotterdam te aanvaarden en zagen de volgende morgen, ten 6 ure, de kust van Rusland aan onze stuurboordzijde, op ongeveer 5 mijlen afstand. De wind was in die tussentijd tot een dubbel gereefde marszeilskoelte toegenomen. Op de middag van de 14de oktober peilden wij de hoek van Voronoff, in het N.O.t.O. met een aanhoudende stijve wind, hoge moeilijke zee en zwaar stampend schip, Des namiddags peilden wij ten 5 ure de vuurtoren van Moschovitz-eiland in het Z.O.½Z, op een afstand, naar gissing, van 5½ mijl, met opwerkende lucht in het N.W. en motregen. Ten 5½ ure werd overal gemaakt om te wenden, uithoofde de lucht zeer dik was en ook om de banken van Orlofka, welke wij in de nacht niet wilden passeren. De equipage was nog niet aan het dek, of wij voelden dat het schip stootte. Men draaide onmiddellijk het roer aan lij, doch het schip weigerde. Op dit ogenblik deed het nog twee zware stoten, en toen wij de pompen peilden, werd er reeds zes voeten water in het ruim bevonden.
De ontsteltenis was algemeen; men hoorde naar geen commando meer; het gejammer, het geroep:”wij vergaan!" van de equipage was akelig; men riep maar om bijlen om de sjorrings van de boten te kappen, daar die nog onze enige hoop waren. De kapitein en ik deden ons best het volk te overtuigen, dat het gehuil en gejammer niets baatte, maar dat wij de handen moesten uitsteken, om ten minste ons leven te redden en dat dit alleen kon gebeuren door te pompen, terwijl anderen takels moesten opbrengen om de boten buiten boord te zetten, en zo ze dat niet deden, het dan zeker was, dat wij binnen een uur met man en muis naar de kelder gingen. Dit vond dan ook weerklank en men pompte met alle macht. Wij hielden verder voor de wind af.
Ik wilde nog eens naar beneden gaan om op de kaart te zien, of wij met de koers, die wij nu stuurden, ook nog verder kwaad konden, doch verbeeld u mijn schrik, in de kajuit stond reeds drie voet water. Nu begreep ik, dat er niets meer aan te doen was, waarschuwde de kapitein, dat, wilden we niet allen verdrinken, wij het pompen moesten staken en zien dat we zo spoedig mogelijk met alle man de boten buiten boord kregen. Wij draaiden dan ook bij. Het eerst streken we de giek, doch zodra die te water kwam, kwam er tevens een hevige stortzee, die haar omkantelde, de vanglijn losrukte en helaas!, onze tweede stuurman mede nam, die ik voor mijn ogen moest zien verdrinken, zonder er iets aan te kunnen doen. Dat was al één van de drie boten weg. Toen brachten wij de middelboot te water, die gelukkig buiten boord kwam, met een matroos er in om deze van het schip vrij te houden. Nu moest de grote boot nog buitenboord; doch verbeeld u onze ontsteltenis, nauwelijks waren de takels uitgehoekt, of een dito zee, als die onze giek weggeslagen had, ramde de barkas zodanig tegen het schip aan, dat deze stuk sprong en onmiddellijk zonk.
Het gejammer, de wanhoop, ontstaan door het denkbeeld van op het ogenblik te zullen verdrinken, was verschrikkelijk. Het geroep buiten boord van de matroos die in de sloep was: "het schip zinkt! Het schip zinkt!! Kom mensen, kom in de boot, of het is te laat!" was ijselijk; allen liepen dan ook achteruit om in de enige overgebleven boot te komen, zodat ik op het laatst met de kapitein en nog twee matrozen alleen op het schip was; doch toen het volk buiten boord begon te roepen: "kapitein! stuurman! Kom spoedig, of wij snijden de vanglijn los!" begonnen wij toch ook om ons leven te denken en gingen in de boot. Nauwelijks waren wij in de boot, of de bootsman sneed de vanglijn los en de boot geraakte van het schip af. Toen waren er nog twee man aan boord; onze bevelen, ons smeken om ook die twee mensen te redden, was vergeefs; wij kregen ten antwoord: "beter twee verdrinken dan alle zestien". Dat was 's avonds ten acht ure op de 14e oktober.
Daar zaten wij nu, in een kleine boot met zestien man; schier zonder eten, zonder drinken, geen klederen dan die wij aan hadden en dan in een felle koude (op circa 70º N.B.) met harde wind en een hevige hoge zee; slechts één enkele dwarse zee en wij waren allen er om koud geweest.
Na verloop van een kwartier uurs zagen wij het schip zinken en dachten met smart aan de beide achtergebleven matrozen, wel wetende hoe spoedig het misschien ook met ons gedaan kon zijn. Zo brachten wij een nacht door, die niet licht uit mijn geheugen zal gaan. Elk ogenblik de dood voor ogen; doch het was niet besloten bij het Opperwezen, dat wij zouden vergaan. Met het aanbreken van de dag zagen wij land en stuurden er op aan; wij landden gelukkig en na de boot op strand gehaald te hebben, beraadslaagden wij wat te doen. Waar waren wij? Wij wisten het niet. Wij hadden geen kaart, geen kompas en zagen niets dan besneeuwde bergen, dor, woest en onbewoond. Geen eten; wat moest er van ons worden? Wij besloten om het strand langs te lopen, doch daar het water wassende was en er een felle branding stond, waren wij genoodzaakt de bergen op te klimmen. Boven zijnde, liepen wij een geruime tijd berg op, berg af, tot dat wij voor een rivier kwamen. Een boot hadden wij niet om ons over te zetten en het ijs was nog niet sterk genoeg, om er over te kunnen lopen. Wij liepen de rivier langs, in de hoop van spoedig bij mensen te komen. Alzo geraakten wij dieper en dieper het land in. Daarbij begon het zo geweldig te sneeuwen, dat er binnen korte tijd meer dan drie voet sneeuw lag. Kompas hadden wij niet; zon of maan zagen wij niet, zodat wij niet berekenen konden of wij ten noorden, oosten, zuiden of ten westen gingen. Soms zaten wij half onder water, daar wij door de sneeuw niet zien konden of wij op land of in een moeras waren. Om kort te gaan, zo hebben wij vier dagen en nachten rondgezworven, zonder eten, zonder dak, weinig klederen en in een felle kou; van tijd tot tijd sliepen wij een uur in de sneeuw. Bij dit alles kwam nog, dat er onder ons waren, die niet verder konden; hen ondersteunen kon men niet, want wij waren zelf blij, dat we het nog op de been konden houden; hen achter te laten kon ook niet, want dan waren zij in korte tijd bevroren. Dit droevige lot hielden wij hun voor ogen en dan gaf de wanhoop hun nieuwe kracht om zich voort te slepen.
De vijfde dag zagen we weder een rivier, liepen haar enige tijd langs en zagen aan de andere zijde een boot. Dat gaf ons nieuwe moed, want die boot moest daar toch door mensen gebracht zijn. Sommigen hadden de moed reeds opgegeven en waren blijven liggen; doch de kapitein, de timmerman, de hofmeester, twee anderen en ik besloten over het ijs te gaan; de eerste viel er in; dus dat ging niet. Toen besloten wij een vlot te maken; gelukkig vonden wij enige stukken hout, bonden deze met onze halsdoeken aan elkander en gingen zo, één voor één, over de rivier naar die boot. Als de nood het hoogste is, dan is dikwerf redding nabij! Wie beschrijft onze vreugde: in die boot vonden wij een zak knolrapen, waarop wij als wilden aanvielen; bij verder onderzoek vond men nog twee broden, een gezouten vis en een zakje uien. Wij schreeuwden en riepen naar het andere volk; doch geen antwoord. Wij besloten hier te blijven en uit te rusten, maakten een bed van mos en bladeren, kropen in die boot zo dicht mogelijk bij elkaar, doch de koude belette ons te slapen. Ons lijden was echter nog niet ten einde; de volgende dag waren de voeten van twee matrozen en een jongen bevroren. Twee dagen daarna kwamen de overige tien mannen weder bij ons, uitgehongerd en meest allen schier met bevroren handen en voeten. Wij hadden nog één brood over, hetwelk onder hen verdeeld werd. Lopen kon niemand meer; dus besloten wij maar om hier ons einde af te wachten. Om alle ongeregeldheden, moord of doodslag (in onze omstandigheden denkbaar) voor te komen, sloeg de kapitein voor om elkander aan bomen te binden en ons alzo te laten doodvriezen. Dit vond evenwel geen ingang. De goede God gaf spoedig uitkomst. Onverwachts kwamen er mensen opdagen en scheen ons lijden, dat waarlijk onbeschrijfelijk en door geen woorden uit te drukken was, te zullen eindigen.
De Russen zijn menslievend; indien daarvoor nog bewijs nodig kon zijn, zij hebben het thans geleverd. Voor de ergste zieken maakten zij draagbaren en die nog maar iets kon voortkomen, moest mee. Bij die gelegenheid voelde ik, dat ik mijn linkerbeen niet meer kon gebruiken en ik moest tussen twee Russen op één been voort; daarbij kwam, dat het ijs nog al glad was en wij herhaaldelijk uitgleden; bij zodanige gelegenheid verstuitte ik één van mijn polsen.
Op 20 oktober, des avonds ten 8 ure, kwamen wij in een visserdorp en werden zeer gastvrij ontvangen. Het zwarte brood en de gezouten vis, het gewone eten van de Rus, smaakte ons als het beste gastmaal; in een warme kamer was ons leger, uit enige op de grond gelegde rendiervellen bestaande. De volgende dag maakten wij dadelijk ons werk, om te zien op welke wijze naar Archangel te komen. Russisch verstonden wij geen van allen, doch door tekens en getallen te schrijven, kwamen wij met die vissers overeen, dat zij ons voor 230 zilveren Roebels (omstreeks NLG 450) met twee boten daarheen zouden brengen.
Het dorp waar wij ons bevonden heette Quoita, op een afstand van omtrent 60 Duitse mijlen (opm: à 7407 m.) van Archangel gelegen. Vier dagen echter moesten wij daar nog blijven, daar het te hard woei om met boten in zee te gaan. Eindelijk de 25e oktober vertrokken wij. In die vier dagen was mijn been iets beter geworden, doch van acht matrozen waren de voeten, door gebrek aan geneeskundige hulp, zodanig verslimmerd, dat deze reeds begonnen te ontsteken. De eerste avond gingen wij aan strand, legden een groot vuur aan en gingen daar rondom zitten tot de dag aanbrak. De tweede dag kwamen wij aan het dorp Goeda en de derde dag aan het dorp Myda, waar wij weder twee dagen moesten vertoeven door de harde wind. Mijn been, dacht ik, was weder in orde, zodat ik de kapitein voorsloeg (nadat wij weder twee dagen gewacht hadden) om met twee man, die aan hun benen geen letsel hadden, naar Archangel te lopen. Dit vond ingang, zodat wij ons, met twee Russen als gidsen, de volgende morgen op weg begaven. Doch hoe berouwde het ons! Moeilijk begaanbaar strand; soms tot aan de knieën in het water; dan berg op, dan berg af; dan door bossen, dan over rivieren, als wanneer de gidsen bomen kapten om er over te leggen. Des avonds kwamen wij weder onder dak; doch toen ik rustte, begon mijn been weder erg pijn te doen en dacht ik niet de volgende dag verder te zullen kunnen lopen. Die volgende dag echter, zei de kapitein: “De stuurman achterlaten doen wij niet, dus moed gevat! Gij moet met ons mede ". Ik ging dan ook; maar wat ik die dag heb uitgestaan, is onbegrijpelijk. Het was of al mijn spieren in het been verstijfd waren; elke voetstap die ik deed, had ik het wel uit willen schreeuwen van de pijn.
Hierbij kwam nog een harde regen, zodat wij allen 's avonds God dankten, dat wij onderdak kwamen; ik was geheel uitgeput en kon op zijn best liggen, veel minder lopen. Met de kapitein en de overigen was het even zo gesteld. De daarop volgende dag namen wij weder een boot aan en kwamen gelukkig de 31e oktober, 's namiddags ten 1 ure te Sollebollo aan. Zeer goed werden wij door de agent en de Nederlandse consul ontvangen. Wij kregen dadelijk een logement en kledingstukken. Drie dagen later kwamen de boten met de zieken aan en ook deze werden dadelijk verzorgd, doch door de lange reis waren reeds van drie matrozen en de jongen de tenen afgerot. Onmiddellijk kwamen er doktoren bij, die dadelijk aan drie man en de jongen de halve voet afzetten. Bovendien liggen in het hospitaal nog acht man, die misschien hun voet zullen verliezen.
Ziedaar het verhaal, zo als het ongeveer uit de pen des zeemans vloeide, die deelgenoot is geweest van deze schrikkelijke gevaren en rampen. Het slot van de brief loopt over bijzonderheden, betreffende de wijze waarop de equipage denkt herwaarts te komen en over de grote onkosten die de reis in dit jaargetijde moet na zich slepen, doch die wij gemeend hebben voegzaam te kunnen achterwege laten. (opm: zie ook NRC 101253)

Afbeelding