|
(Geen plaats of datum). Dezer dagen heeft het provinciaal gerechtshof van Zuid-Holland ter gelegenheid van de volgende zaak beslist, dat in een assurantie op behouden varen van een schip, geen zeeschade en kosten van reparatie begrepen zijn, en dat de assurantie voor de uit- en thuisreis rechtens vervalt bij een veranderde bestemming aan het schip gegeven, na de aankomst in de haven, waarnaar de uitreis was bepaald. In 1843 leverde P.D…, koopman en winkelier te Rotterdam aan C.C…., reder te Delfshaven, voor de som van NLG 997,34 aan victualie voor zijn schip, toen PIET HEIN genaamd, bestemd naar Batavia en van daar terug naar Rotterdam. Leverancier en reder kwamen te zamen overeen, dat het bedrag voor de verschuldigde voor de geleverde victualie eerst behoefde betaald te worden, na volbrachte reis naar Batavia en terug, en daarenboven dat voor de som van NLG 997,34 een assurantie zou worden gesloten op het behouden varen van het schip tegen een premie van 2½% voor de uitreis en 2½% voor de te huisreis, zonder enig ander beding, zodat, indien enige ramp of gebeurtenis, naar de usantie voor rekening van de assuradeur komende, en deze tot betaling verplichtende, de aankomst van het schip verhinderde, de reder zou kunnen volstaan met de enkele betaling van de premie en de kosten van de assurantie. Het schip PIET HEIN kwam na zeeschade te hebben geleden en te Rio de Janeiro te zijn gerepareerd, te Batavia aan, van waar het na voor de bodemarij-schuld executoriaal te zijn verkocht en de naam ALETTA te hebben ontvangen, naar Sourabaya is gestevend en van daar naar China. De leverancier P.D. vermeende nu gerechtigd te zijn van de reder het bedrag zijner leverantie met de premie en assurantiekosten te kunnen vorderen, en dagvaardde hem dientengevolge voor de arrondissements-rechtbank te dezer stede. De reder C.C. deed, na procureur-stelling, aanbod in rechten tot betaling van het geëiste, wat echter het verschuldigde voor geleverde victualie betrof, alleen tegen overgave van de polissen van assurantie. Daarop werden door de leverancier P.D. aan de reder C.C. overgegeven twee ongedateerde door deze zelve getekende verklaringen, waarbij hij aan de eerste op het behouden varen van het schip PIET HEIN had verzekerd de som van NLG 997,34 wegens geleverde victualie aan dat schip. De reder wees die stukken af en persisteerde bij zijn aanbod. De rechtbank alhier stelde de reder in het ongelijk. Hiervan appel van de zijde des reders bij het Provinciale Gerechtshof van Zuid-Holland, dat het vonnis der rechtbank bevestigde op de navolgende gronden: O., dat wat er zijn mocht van het beweren des app., dat volgens overeenkomst van partijen de geïnt. de onderwerpelijke assurantie niet kon aan zich behouden, maar hij verplicht zoude zijn geweest die met derden te sluiten, waarvoor echter door hem app. geen bewijs ten processe is bijgebracht, zulks zou zijn zonder invloed op het bestaande geschil, vermits de geïnt. aan de bekomen order tot het laten doen van verzekeringen bij derden, zo die bepaaldelijk mocht gegeven zijn, niet voldaan hebbende, naar de wet verstaan wordt zelf verzekeraar te zijn gebleven op de aan hem opgegevene voorwaarde of, bij gebreke van die opgave, op zodanige voorwaarden, als waarop de verzekering had kunnen worden gesloten, en derhalve in dat geval de app. te dier zaken tegen de geïnt. zoude hebben hetzelfde recht en jegens hem zou staan in dezelfde verplichtingen, als hij anders tegen derden had kunnen uitoefenen, of deze tegen hem hadden kunnen doen gelden. O., dat wel door de app. al verder is aangevoerd, dat het schip PIET HEIN op de reize van Rotterdam naar Batavia met zeeschade te Rio de Janeiro is binnengelopen, dat aldaar gelden zijn opgenomen op bodemerij om de kosten der noodzakelijke reparatiën te bestrijden, dat in de voldoening dier schuld te Batavia niet hebbende kunnen voorzien, het schip door de houder der bodemerijbrief aldaar in executie is genomen en verkocht, en dat hetzelve minder hebbende opgebracht dan de schuld bedroeg, alzo daardoor voor de rederij geheel was verloren gegaan, aan welke omstandigheden, behalve de verandering van naam, ook de bestemming naar China, door de nieuwe eigenaar aan het schip gegeven, was toe te schrijven; doch dat voor deze positieven alsmede geen bewijs hoegenaamd door de app. is geleverd, en dezelve daarenboven, ook al waren zij ten processe bewezen, ten deze niet zouden zijn afdoende, dewijl daaruit niet zoude volgen, dat de assuradeurs op behouden varen, voor de reize van Rotterdam naar Batavia en van daar terug naar Rotterdam, tot oplegging der verzekerde som zouden gehouden zijn. O. immers, dat bij een zodanige verzekering de op de reize gevallen schade, indien zij slechts het volbrengen der reis en alzo de aankomst van het schip niet verhindert, en dus ook de uitgave of gecontracteerde schuld voor kosten van reparatie, de assuradeur niet aangaat en evenmin de ten gevolge van wanbetaling van zodanige schuld gedwongen verkoop, gelijk de app. beweert, dat in deze heeft plaats gehad, kan worden gerekend te behoren tot of gelijk gesteld met die rampen of gebeurtenissen, waardoor buiten toedoen des verzekerden het behouden aankomen van het schip ter bestemder plaatse is belet, welke in een verzekering op behouden varen zijn begrepen. O., dat mitsdien de app. niet heeft doen blijken noch door hem is betoogd, dat hier het geval zoude bestaan, waarin krachtens de bedoelde assurantie de verzekeraar tot betaling zoude kunnen verplicht worden, en dat daarentegen aan de zijde van de geïnt. beweerd zijnde, dat het schip PIET HEIN, na te Batavia te zijn aangekomen, van daar onder de naam van ALETTA is gezeild naar Sourabaya, en vervolgens naar China, nu consteert van des geïnt. bevoegdheid tot het instellen zijner actie, vermits door die veranderde bestemming, welke aan het schip is gegeven, de assurantie voor de reize van Rotterdam naar Batavia en van daar terug naar Rotterdam, rechtens te Batavia is vervallen. O., dat uit dit een en ander volgt, dat ook indien de door de geïnt. afgegevene verklaringen, om te doen blijken van de door hem voor zijn rekening genomen assurantie, moeten gerekend worden naar vorm of inhoud niet te voldoen aan de vereisten ener polis van verzekering op behouden varen, zo als die naar de usantie in den regel plaats heeft, de app. geen belang heeft bij de afgifte van andere stukken, gelijk hij daarvan zijn presentatie ten dele afhankelijk heeft gemaakt, en dat overigens en op zich zelve de vordering van de geïnt. niet zijnde betwist, de app. alzo niet bezwaard is bij het vonnis des eersten rechters, waarbij met ter zijde stelling zijner presentatie die vordering is toegewezen, Doet te niet het appel en beveelt dat het vonnis der arrondissements-rechtbank te Rotterdam van de 19e mei 1845, waarvan ten dezen is geappelleerd, geheel en volkomen effect zal sorteren en veroordeelt de app. in de kosten in appel gevallen.
|