|
Den Helder, 23 januari. Gisteren namiddag ten drie ure werd alhier bericht gebracht dat op de hoogte van het zogenaamde Falga in de nabijheid van het zeegat een schip gestrand was, hetwelk zich door een storm en hoge zeeën in gevaar bevond en hetwelk nader is gebleken te zijn de MARGARETHA JOHANNA, kapt. M.Schou, van Batavia naar Amsterdam. Zo spoedig mogelijk trachtte men om de reddingsboot op het punt van het gevaar te brengen. Twee maal en wel eens des namiddags ten vier en des nachts ten half drie ure, trachtte men de schipbreukelingen te bereiken en te redden, doch te vergeefs waren die edele pogingen. De toenemende storm en de ontzaggelijke branding noodzaakte de kloeke mensenvriend onverrichter zake strandwaarts te keren. Intussen was de nood, waarin de schipbreukelingen, die zich tot behoud van hun leven in de grote mast hadden moeten begeven, zich bevonden, groot en was het angstgeschrei om hulp en redding hartverscheurend en bijna niet om aan te horen. Bij de bestaande onmogelijkheid om door middel van reddingsboot of ander vaartuig de gestrande bodem te bereiken, werd op voorstel van de scheepsagent Taylor, door welwillendheid van de commandanten der artillerie besloten te beproeven, om door middel van werpschoten een lijn aan boord van het gestrande vaartuig te brengen en daardoor gelegenheid tot communicatie daar te stellen. Zeven worpen uit een mortier van 29 duim, waren vruchteloos en alzo werden ook deze edele en loffelijke pogingen der artillerie met geen gunstig gevolg bekroond. Spoedig daarna werd alsnu de reddingsboot, bemand met de schipper Jan Dito en de bootslieden Nicolaas Hettering, Jan Steyn, Jacob Vermeulen, Johannes Schendelaar, Jacob Duit en Anne Arends van den Berg, te water gebracht en bereikten deze moedige mannen niettegenstaande zij door een gevaarlijke branding heen te werken hadden, de noodlottige plaats, van waar zij het geluk hadden met een gedeelte van de equipage behouden aan het strand weer te keren. Inmiddels was de door de heer J. Bakker aan de heer opperstrandvonder tot redding van het overige gedeelte ongelukkigen aangeboden dofschuit van Huisduinen op het strand aangekomen, en even spoedig was dezelve bemand door de schipper Carel Fredrik Ellmer en de bootslieden Harmen Zeeman, Martinus Stijl, Pieter Nannings, Maarten Sinjewel, Jan Boutes, Jurrien Schippers, Reindert Kruk en Jan Bute, die met ter zijdestelling van alle gevaren het wrakke schip bereikten en almede het geluk hadden 13 behouden schipbreukelingen aan wal te brengen. Nu bleek het dat nog een jonge schepeling in de nood was achtergebleven, doch ook deze werd door bovengemelde bemanning van de reddingsboot met dezelfde bereidwilligheid even spoedig gered en bij zijn metgezellen gebracht. Groot was de deelneming van die honderden mensen die op het strand aanschouwers waren van dit akelig toneel en groot het getal van de zodaningen, die tot redding van hun evenmens hun bereidwilligheid aan de dag legden, maar ook hartelijk was het gejuich van dankbaarheid en blijdschap bij elke aankomst van de alle lof verdienende mensenvrienden met de door hen geredden, die allen op de meest in de nabijheid bevindende boerenwoning van de pachter Leendert van ’t Hoff gebracht en aldaar met gulheid en deelneming ontvangen werden. (opm: verschillen met en aanvullingen op de berichten in ZP 250140, daarom beide berichten opgenomen)
|