Inloggen
Gezagvoerder

Poort, Cornelis

Naam: Poort, Cornelis
Schepen waarop deze gezagvoerder heeft gevaren

Aantal gevonden schepen: 2
Naam Bouwjaar Type Voortstuwing Ship id
STAD ROTTERDAM 1827 Fregat Sailing Vessel 10010 Bekijk schip
JONGE MARIA 0 Brik Sailing Vessel 11994 Bekijk schip

Overige informatie van deze gezagvoerder:

Familiegegevens en opleiding

Cornelis Poort werd geboren/gedoopt te Rotterdam op 29 mei/05 juni 1791 als zoon van Leendert Poort en Elisabeth Kaar. Zijn ouders woonde toentertijd op de Singel over de Schildersteeg. Later verhuisde zij met de kleine Cornelis naar een woning buiten de Schiedamse Poort. Het echtpaar kregen in totaal tien kinderen.

De kindertijd van Cornelis was in Rotterdam en het is onbekend wanneer hij voor de eerste keer naar zee ging.

Gegevens zijn ontleend aan Rimkus005 maar voor het complete verhaal raadplege men de originele scriptie, waarin ook een overzicht van de diverse reizen met de gevoerde lading.

 

Lidmaatschap zeemanscollege(s)

C.Poort was met vlagnummer R16 in de periode 1819 t/m 1846 lid van het Rotterdamse zeemanscollege Maatschappij tot Nut der Zeevaart058.

 

C.Poort was permanent commissaris van 1840-1841 en vice-voorzitter van de Maatschappij van 1841-1842058.

 

Opmerkingen in verband met lidmaatschap Zeemanscollege(s)

      In het Jaarverslag 1858 van het College (Maritiem Museum, Rotterdam) staat vermeld dat zijn weduwe, die een uitkering van het College genoot, in 1858 is overleden.

 

In de “Ingekomen Berigten  Gevoegd achter het Verslag over 1821” van het Rotterdamse College  staat het volgende:

“Het lid No.16 heeft berigt zelf te hebben ondervonden, dat er een klip of droogte op de kust van Amerika is, liggende op de Noorder Breedte van 30o52’en N.O. ten O. op het kompas circa 2¼ mijl van den Zuidhoek van het eiland Cumberland, in 8 à 9 vadems diepte van de wal, waarop hij met zijn schip was vastgezeild en had gestooten, welke grond in geene kaarten bekend was”058.

In het Jaarverslag 1827 van het Rotterdamse zeemanscollege Maatschappij tot Nut der Zeevaart (Gemeentearchief Rotterdam J/126) staat vermeld dat aan kapitein C.Poort, “sedert verscheidene jaren blind” en geen lid van het college zijnde “een geschenk of onderstand” is verstrekt.

In het Jaarverslag 1831 van het College (Gemeentearchief van Rotterdam, J/126) staat de mededeling dat kapitein Cornelis Poort, vlagnummer 16, “in de straat van Madura gezien (heeft) twee Droogtens of Koraalbanken, dewelke hij meent bij weinig Zeevarenden bekend te kunnen zijn … deze droogtens waren, naar gissing 3 a 4 voeten boven het water verheven, en hebben eene lengte van omtrent 10 vademen.”058.

 

De schepen van de kapitein

Cornelis Poort maakte reizen in 1820 op “De Jonge Maria” en in 1827/1839 op de “Stad Rotterdam. Met het laatste schip gingen de reizen vooral naar het verre oosten (Ned. Oost-Indië en China)005.

 

Bouma025 vermeldt C.Poort als kapitein gedurende:

*    1829 t/m 1841 op het fregat “Stad Rotterdam”, gebouwd in 1826 op de werf “De Hoop” van Cornelis Frater en Zn te Rotterdam, 464 ton o.m., varend voor Kuyper, van Dam & Smeer te Rotterdam.

 

Overige bijzonderheden

Daar hij (Cornelis Poort) in 1820 lid was van het Rotterdamse zeemanscollege Maatschappij tot Nut der Zeevaart, moet hij in dat jaar gezagvoerder zijn geweest. ‘Vreemd genoeg treffen we in 1824 een Cornelis Poort aan die 1e stuurman was op het driemastschip de “Drie Gezusters, gevoerd door kapitein Martinus Azon Jacometti”, maar wellicht was hij tijdelijk stuurman.

In 1827 was hij kapitein op de “Stad Rotterdam” van de de Rotterdamse “Reederij van Vier Schepen”, waarbij reder A.van Hoboken bij betrokken was. Hij maakte met dit schip in 1827-1828 “de derde expeditie mee van de Nederlandsche Handel Maatschappij naar Canton. Op de heenreis had hij troepen aan boord en voor de terugreis een lading thee. Hij bleef tot 1839 gezagvoerder op dit schip en maakte diverse reizen naar Oost-Indië, sommige met wat moeilijkheden. Zo vertrok het schip op 14 juli 1835 vanuit Indië met een lading koffie, suiker, rotting en huiden. In de Indische Oceaan ontdekte men een lek dat, ondanks diverse maatregelen, zo erg werd dat besloten werd een haven voor reparatie aan te doen. Op 12 juli ankerde men te Mauritius. Het lek werd gedicht en per 05 augustus werd de reis aanvankelijk vrij rustig voortgezet. Maar op 25 augustus ontmoette men een hevige storm. Ook daarna in de Atlantische Oceaan was het weer raak en tijdens deze stormen werd flinke averij opgelopen. Met deze schade kwam het schip tenslotte op 06 december 1835 te Rotterdam aan. Tijdens het lossen van de lading werd opnieuw schade geleden door ijsgang in de haven. Gelukkig waren schip en lading verzekerd bij de Rotterdamse assuradeur “Maatschappij van Assurantie, discontering en Beleening der Stad Rotterdam”.

In 1839 maakte hij vermoedelijk zijn laatste reis, waarbij hij op de terugreis van Indië naar Nederland het zoontje van assistent-resident van Anjer G.van Meeteren als passagier aan boord had. Na zijn actieve zeemansleven kreeg hij een functie als expert bij de Assurentie Maatschappij te Rotterdam. Cornelis, die ongehuwd was gebleven, woonde rond 1851 met zijn moeder, zijn twee zusters en zijn broer Hermanus Poort en gezin, aan de Schiedamsedijk te Rotterdam. Hermanus was eveneens koopvaardijkapitein (zie aldaar). Hij verhuisde met zijn twee zusters naar de Mauritsstraat, waar zij in 1878 nog woonde . Hij overleed in dit huis op 11 februari 1879 en liet een zuiver vermogen na van ƒ 124.812,50, voornamelijk geïnversteerd in obligaties.005.

Gegevens zijn ontleend aan Rimkus005 maar voor het complete verhaal raadplege men de originele scriptie, waarin ook een overzicht van de diverse reizen met de gevoerde lading.

 

C.Poort verzorgde per 09 mei 1827 vanuit Hellevoetsluis met de “Stad Rotterdam” een troepentransport van 4 officieren en 100 manschappen. Hij arriveerde te Batavia op 04 september 1827 na 118 dagen. Onderweg waren 2 militairen overleden.

Met hetzelfde schip vertrok hij op 18 oktober 1828 vanuit Hellevoetsluis met 1 officier en 100 manschappen. Hij arriveerde te Batavia op 08 april 1829 na 172 dagen. Onderweg was 1 militair overleden065

 

“In de jaren 1816-1818 had Van Hoboken zijn vloot met drie schepen versterkt. De eerste was de brik Jonge Elisabeth, die in 1826 op de Indië-route zou worden ingezet. De tweede heette Jonge Maria: een brik die in 1819 de naam kreeg van de kof waarover Maarten Schaap lange tijd het commando had gevoerd en waarvan de 27-jarige Rotterdammer Cornelis Poort kapitein werd. De laatste van de drie was een schip van honderd last, dat hij Jonge Jacobus noemde.”069 – p.113.

 

“De door de NHM bevrachte Stad Rotterdam vertrok als eerste van de vier vaartuigen uit Rotterdam. Dat was op 9 mei 1827, met Batavia en Canton als bestemmingen. Het schip stond onder gezag van Cornelis Poort, die in 1819 (op jonge leeftijd) kapitein van de brik Jonge Maria was, daarna als stuurman reeds enkele malen voor Van Hoboken naar Java, China en Japan was geweest – hij was eerste stuurman op de Drie Gezusters toen dit schip in 1823 Decima bezocht – en die dus tot gezagvoerder van de Stad Rotterdam was bevorderd. De Stad Rotterdam was één van de vier schepen die in het kader van de ´Derde Expeditie´ door de NHM naar China werde gestuurd om thee te laden.069 - p.158.

 

Rotterdamsche Courant 17 juli 1819114

Advertentie. Nicolaus Montauban van Swijndregt, Hubertus Montauban van Swijndrecht en Fredrik van Dam, makelaars te Rotterdam, als lasthebbenden van hunne Principalen, en geauthoriseerd door de Regtbank van Koophandel, en na gedane aangifte bij de Ontvanger der Registratie, zijn van mening, op dinsdag den derden augustus 1819, des namiddags ten vier uren, in het Logement genaamd Het Groot Hotel van Engeland, voorheen het Zwijnshoofd, op de Groote Markt, publiek te veilen: de gekoperde Brigantijn, genaamd de JONGE MARIA, laatst gevoerd door kapitein Cornelis Poort, lang over steven 76 voeten 4 duimen, wijd binnen de huid 21 voeten 8 duimen, hol van de bovenkant der kiel tot onder de watergangen 14 en 1 half voeten, alles Amsterdamse maat; met alle deszelfs rondhout, staande en lopend want, ankers, touwen, zeilen en verdere Scheeps-gereedschappen, zo als hetzelve thans is liggende in de Zalmhaven, aan de Scheepstimmerwerf van de Heren de Wed. Van Lange en Van Heyningen en kunnen aldaar daags vóór en op de dag van de veiling door een ieder worden bezigtigd. Iemand nader onderrigting begerende, spreke de gemelde makelaars.

 

Rotterdamsche Courant 24 februari 1821114

Rotterdam, 23 februari. Uittreksel uit de Lloyd’s List van den 20 februari 1821:

Den 3 dezer is gepraaid op 49º43’ N.B. 20º W.L. het schip de JONGE MARIA (opm: brik, kapt. Cornelis Poort), van Havana (opm: Savannah) naar Rotterdam, met een nood-boegspriet en fokkemast, zonder zeil aan de grote steng, fok, vierkant grootzeil, met een groot noodzeil en zeer lek.

 

Rotterdamsche Courant 06 maarty 1821114

Rotterdam, 5 maart. Uittreksel uit de Lloyd’s Lists van den 27 februari en den 2 maart 1821:

Den 26 januari is gepraaid op 48º breedte 40º lengte, het schip de JONGE MARIA, van Havana naar Rotterdam, hebbende de fokkemast, de grote steng en de boegspriet verloren .

 

Rotterdamsche Courant 13 maart 1821114

Rotterdam, 12 maart. Uittreksel uit de Lloyd’s List van den 9 maart 1821:

Het schip de JONGE MARIA, Port (opm: brik, kapt. Cornelis Poort), van Savannah naar Rotterdam, is den 6 dezer, met verlies van de fokkemast, boten, zeilen, enz. te Cowes binnengelopen.

 

Rotterdamsche Courant 02 juni 1821114

Rotterdam, 1 juni. Uittreksel uit de Lloyd’s List van den 29 mei 1821:

Te Cowes is gearriveerd De Vink (opm: galjas GOEDE HOOP, kapt. Cornelis de Vink) van Rotterdam, om de lading in te nemen van het schip de JONGE MARIA, van Savannah, hetwelk afgekeurd is (opm: zie o.a. RC 130321; de brik werd ter plaatse gesloopt, waarbij o.a. koper, tuigage en inventaris, om zware invoerrechten te vermijden, naar Nederland werden vervoerd, waar deze werden verkocht, zie RC 270921).

 

RC 27 september 1821114

Advertentie. Nicolaus Montauban van Swijndregt, Hubertus Montauban van Swijndrecht en Fredrik van Dam, makelaars binnen Rotterdam, als last hebbende van hunne Meesters, zijn van mening, na gedane aangifte, ingevolge de wet, op dinsdag den 2 oktober 1821, des namiddags te vier uren, in het Logement genaamd het Badhuis, in de Boompjes, publiek te veilen en aan de meest daarvoor biedenden of eerstmijnenden te verkopen: de inventaris van het Brigantijnschip (opm: brik) genaamd de JONGE MARIA, bestaande in ankers, touwen, zeilen, rondhout, staande en lopend want, stuurmans-, bootsmans-, konstapels-, koks- en kajuitsgoed en verdere goederen meer, alsmede 219 bladen en enige vaten oud koper, en zulks bij kavelingen zo als de te veilene goederen daags vóór en op de dag der veiling door een ieder zullen kunnen worden bezigtigd, welke alsdan genummerd zullen zijn liggende in en voor een pakhuis op de Punt, Noordzijde.

Iemand nadere onderrigting begerende, spreke bovengemelde makelaars.

 

De Minister van Staat

’s Gravenhage, 28 juni 1821

 

Onderwerp: Verzoek om vrijstelling van inkomende regten op de scheeps-inventaris en koperen huid van het in Engeland gesloopte schip de JONGE MARIA, kapt. Cornelis Poort.

 

De Minister van Staat geeft de koning advies inzake onderstaand request aan Z.M. de Koning van D. & C. Blankenheim, Kooplieden en Scheepsreders te Rotterdam, waarbij zij te kennen geven dat het Nederlandse schip de JONGE MARIA, kapt. Cornelis Poort, van welk schip Requestanten zeggen de principale Reeders en Boekhouders te zijn, op de terugreize van Savannah naar Rotterdam met zodanige zware schade te Cowes in Engeland is binnen gelopen, dat men het nodig heeft gevonden hetzelve aldaar te slopen en de romp te verkopen. Doch dat de verkoop, te dier plaatse, van de inventaris, dat is van de ankers, zeilen, touwwerk en kajuitsgoederen, gelijk mede  van het koper waarmede dat schip is gedubbeld geweest, met zeer bezwarende inkomende regten zoude hebben gepaard gegaan, waarom men het raadzaam gevonden had alle die goederen naar Rotterdam te doen terugvoeren, ’t welk dan ook met het schip de GOEDE HOOP, kapt. Cornelis de Vink, zoude worden in ’t werk gesteld, verzoeken zij, Requestanten, Uwe Majesteit om hen uit aanmerking van het reeds door hen geleden verlies, een vrijstelling der inkomende regten voor de gezegde goederen te willen verlenen.

 

Op de ter requeste vermelde positiën heb ik alleen deze aanmerking te maken dat het voorzeide schip de JONGE MARIA in zo verre een Nederlands schip kan heten wijl het aan Nederlanders toebehoort doch niet is van Nederlandse constructie zijnde buitenslands gebouwd, en dat de, bij mijn Administratie bekende, eigenaren van die bodem niet zijn de Requestanten D. en C. Blankenheim, maar voor 6/8 Cornelis Jacobus Blankenheym, en voor de overige 2/8 Ferrier & Co, beide te Rotterdam woonachtig.

Wat betreft het verzoek zelve, om de inventaris en de koperen huid van gezegde, in Cowes gesloopte en verkochte schip, vrij van regten te mogen invoeren zo zie ik geen vrijheid hetzelve bij Uwe Majesteit te ondersteunen.

Een dergelijk geval heeft in de Jare 1817 plaats gevonden en Uwe Majesteits declinatoire dispositie (opm: afwijzing) ten gevolge gehad. Het was nauwelijks een request van J.J. Stijntjes te Veendam strekkende om van een op de Zweedse kust gestrand schip (opm: diens kof VROUW WILHELMINA) waarvan het wrak aldaar was verkocht, de daartoe behoord hebbende en niet in die verkoping begrepen ankers, zeilen, touwen toen alleen onder betaling van 1/5 der tabellen regten en derhalve tegen het regt op de wrakken en overblijfsels van gestrande schepen bij het tarief bepaald, te mogen invoeren.

De toenmalige Directeur Generaal van de Konvoijen en Licenten, in wiens handen Uwe Majesteit dit request had doen stellen bij App. van den 7 augustus 1817 heeft, bij zijn hierop uitgebragt rapport van den 13 daaraanvolgende No. 5 de bedenkingen ontwikkeld welke tegen dat verzoek te maken waren, met betoog dat zelfs dit faveur niet op de gezegde goederen kon worden toegepast, even min als de gehele vrijstelling van inkomende regten, welke men kort te voren, van hem Directeur Generaal voor die goederen, op grond van het 148 artikel in het 15e hoofdstuk der toenmalige Wet van den 3 oktober 1816, verzocht had, en waarin door hem Directeur Generaal was gedifficulteerd, terwijl de belanghebbenden die weigering hadden gebillijkt en toekenden dit gezegde hoofdstuk handelend over de gestrande en geborgen goederen, alleen betrekking hebbende tot stranding welke op de kusten van dit Rijk plaats hadden, op het gezegde verzoek van geen toepassing kon zijn.

Uwe Majesteit heeft, bij besluit van den 17 augustus 1817 No. 105 zich met dit declinatoir rapport gelieven te verenigen.

De thans door de Requestanten D. en C. Blankenheim aan Uwe Majesteit voorgedragen zaak is volkomen van dezelfde aard.

In de algemene Wet van den 12 mei 1819 is bij het 11e artikel behorend tot het 7e hoofdstuk, wegens gestrande en geborgen goederen, het voorzeide 148 artikel uit de vroegere Wet van den 3 oktober 1816 letterlijk overgenomen. De vrijstelling van inkomende regten voor de bedoelde objecten kan dus ook nu nog geen plaats hebben als voor zo ver de stranding op onze kusten voorgevallen zij, en de overige redenen welke in het gedachte rapport van den 13 augustus 1817 No. 5 tegen de verlangde vrijstelling, zo op grond van de geest en de letter der Wet, als in het belang van verscheiden takken der Nederlandse Nijverheid aangevoerd zijn, gelden evenzeer in het tegenwoordig geval.

Ik neem derhalve de vrijheid Uwe Majesteit te adviseren om in het bij de onderhavige Requeste gedaan verzoek te difficulteren.

Bron: N.A. Den Haag, toegang 2.08.01.07, bestanddeel 162

 

Het is onbekend of de koning uiteindelijk toch een gunst heeft verleend.

De GOEDE HOOP vertrok al op 20 mei naar Cowes (RC 220521) om de spullen op te halen, terwijl dit stuk van 28 juni is, en nog niet eens het K.B. Vermoedelijk waren de invoerrechten in Engeland hoger dan die in Nederland, zodat men de gok heeft genomen en de kosten gemaakt om de eigen galjas al vast naar Cowes te sturen. De datum van terugkeer van de GOEDE HOOP is niet gevonden. De verkoping vond begin oktober plaats.

 

Gegevens van Marhisdata, maart 2012.