NRC 090112
Raad voor de Scheepvaart.
De Raad voor de Scheepvaart is hedenmiddag begonnen met het onderzoek naar het vergaan, op de Noordzee, op 21 december jl. van het stoomschip ZAANSTROOM, kapitein J. Kruyshoop, rederij de Hollandsche Stoomboot Maatschappij te Amsterdam.
Als eerste getuige werd gehoord de heer H. Snoek, inspecteur van bovengenoemde Maatschappij, belast met het toezicht op de vloot. Deze deelde mee, dat het schip geklasseerd was bij Lloyd's en drie opbouwen had, namelijk voor, midscheeps en achter, onderling verbonden met een brug. Voor sliep de bemanning, midscheeps logeerden de officieren.
Het schip telde vier waterdichte schotten, de met hout afgedekte tunnel liep door het gehele schip. De drijfkracht bestond uit een triple expansiemachine. De machinekamer had een waterdicht schot met waterdichte deuren.
Een paar maanden geleden werd de ballastpomp op de lensleiding gezet, omdat het oude lenspompje niet voldoende was. Er kon alleen gepompt worden op de machinekamer. Het schip stond onder de scheepvaartinspectie en kreeg in 1909 een voorlopig certificaat. In Februari 1910 had het eerste onderzoek plaats. Het schip was In 1895 gebouwd. De lengte bedroeg 63 meter, de breedte 10 meter en de hoogte 5 meter. Op 9 december 1911 heeft het vaartuig het laatst gedokt; het schip was niet opnieuw geregistreerd bij Lloyd's omdat er nog een kleinigheid veranderd moest worden. Men had aan boord twee reddingsboten aan bakboord en twee aan stuurboord, waarvan één werk boot. De grote ketel en de donkeyketel waren in juli jl. door het stoomwezen gekeurd.
Tot zover de verklaring van deze getuige. Ter verduidelijking wordt hier aan nog het volgende toegevoegd: Het schip vertrok op woensdag 20 december 1911, geladen met pijpaarde en steen van Fowey in Cornwall naar Amsterdam, zonder deklading en geladen tot het Plimsoll merk. Op donderdag 21 december kwam er water in het achter ruim en dat nam zo toe, dat het pompen niet hielp. Het schip maakte slagzij naar bakboord. Men was oostelijk van het eiland Wight op 2½ mijl van het Owers lichtschip. (Wordt vervolgd.)
NRC 100112
Raad voor de Scheepvaart. (vervolg van NRC 090112)
Bij het gisterennamiddag voortgezette onderzoek betreffende het vergaan van het stoomschip ZAANSTROOM, van de Holl. Stoomboot Mij., werd als tweede getuige gehoord kapitein Jan Kruyshoop. Deze verklaarde al elf jaar in dienst van de maatschappij te zijn. In Fowey werden klei (los, en in zakken en vaten) en stenen geladen. Men laadde In het achter ruim 390 ton klei, en in het voor ruim 145 ton; daarna nog, op verzoek van een klerk, 35 ton stenen in het voor-tussendek. Het schip was niet overladen. Op 20 december te 08.45 uur vertrok de ZAANSTROOM met een stijve bries uit het WZW en een hoge ZZW deining. Om half acht toen men Start Point dwars had, ging de kapitein naar beneden. Men kreeg langzamerhand vliegend stormweer met oostenwind. ’s Nachts om half twaalf kwam de kapitein weer op de brug. Om half zeven 's morgens draaide men bij; de kapitein had al getracht het schip zuiden voor te krijgen, doch dit gelukte maar ten dele. Averij liep men niet op. Om half twee 's middags ging de kapitein andermaal rusten; hij werd echter om zes uur door de tweede machinist gewekt met de mededeling, dat het water op twee plaatsen in de tunnel liep en wit gekleurd was van klei. Toen de kapitein beneden kwam, had de tweede machinist reeds de ballastpomp aangezet. Het schip liep toen ongeveer vier mijl en lag achterover. Het plan van de kapitein was kalmer water te zoeken, dan te ankeren en vervolgens het lek te zoeken. De boten waren klaar. Men zette koers naar het Owers lichtschip, doch al spoedig werd de kapitein gewaarschuwd, dat de ZAANSTROOM betrekkelijk snel zakte. Hij hoopte nu op de bank te kunnen lopen, maar ook deze hoop bleek ijdel. Het schip zonk te snel. Daarom werden de boten klaar gemaakt en de zwemgordels uitgedeeld. Een kwartier nadat men in de boten was gegaan, zonk de ZAANSTROOM.
Te 10.20 uur 's avonds werden de schipbreukelingen opgenomen door het Engelse stoomschip WEST LAKE van Liverpool. De kapitein was in de veronderstelling, dat alle opvarenden gered waren. Helaas bleek, toen de hoofden geteld werden, dat een man, de donkeyman Zwolman, op het schip was achtergebleven en daarmee verdronken was. Van stoten van het schip heeft niemand iets gemerkt.
De 1e stuurman W. Zorgdrager bevestigde deze verklaring en deelde mee dal hij, persoonlijk vóór het in de sloepen gaan, aan de later verdronken donkeyman een zwemvest heeft gegeven. De 2e machinist F. Deppe verklaarde als volgt: Hij had de achtermiddag wacht in de machinekamer, en had niets van stoten van het schip bemerkt. Te 1 uur, bij het smeren, zag bij echter uit twee gaatjes, ongeveer 2 voet boven de grond, het water in de tunnel komen. Hij heeft toen de ballastpomp op de tunnel gezet en de brug gewaarschuwd. Getuige herinnert zich, dat de tanks leeggepompt waren. Hij zag het geval toen nog niet ernstig in, omdat het water zakte, en is gaan eten. Terugkomend bemerkte hij, dat het water door het schot in de machinekamer kwam.
De 1e machinist, Euwe, verklaarde daarop met de kapitein te zijn gaan kijken. Deze ging weer naar boven en zei, dat hij wel zou waarschuwen als de sloepen overboord gingen. Met de 2e machinist had getuige, om toch te voorkomen, dat men hem zou vergeten, dit ook afgesproken. Nauwelijks was getuige in de machinekamer of de 2e machinist riep hem. Bij het haastig naar dek gaan hoorde getuige de telegraaf nog overgaan; hij heeft echter de machine niet meer stop gezet. Het water liep toen over de drempel de machinekamer binnen. Getuige heeft de machine niet meer stop gezet. De tweede machinist verklaart nog, dat hij van de kapitein, omtrent het verlaten van de machinekamers geen order heeft gehoord. De eerste deelt verder mee, dat de kapitein heeft gezegd: „Gaat naar beneden en laat de machine zo hard mogelijk draaien. Toen Deppe getuige riep, dacht hij, dat dit op order van de kapitein was.
Gehoord wordt vervolgens H. Tulp, kwartiermeester. Hij heeft de sloep van de eerste stuurman neergelaten, waarin ook Zwolsman zat. Er waren 10 man in deze sloep. Vermoedelijk doordat het zinkende schip nog voortliep, hield de vanglijn vast, ten gevolge waarvan de sloep telkens zeeën binnen kreeg. Getuige en de donkeyman Zwolsman zijn toen weer aan boord van de ZAANSTROOM gesprongen. Getuige zag Zwolsman het laatst midscheeps bij de koelkast. Toen getuige zag dat de vanglijn door de inzittenden van de sloep gekapt was, sprong hij overboord en werd opgepikt. Ook de donkeyman moet dit nog beproefd hebben, maar is bij deze poging verdronken. Hij werd eerst aan boord van het Engelse schip vermist.
Ten slotte wordt op verzoek van de Inspecteur van de Holl. Stoomboot Maatschappij gehoord de walkapitein, om verklaringen af te leggen over de peilkokers. Hij deelde mee, dat het achter ruim wel van het dek af gepeild kon worden. Er waren peilkokers op de ruimen. De vullings van het achter ruim werden gepeild in de machinekamer.
Ten slotte blijkt, dat er geen peilkokers aan dek waren op de vullings, wel op de tanks.
De behandeling van de zaak was hiermee afgelopen. De Raad zal later uitspraak doen.
NRC 100212
Raad voor de Scheepvaart.
De Raad voor de Scheepvaart te Amsterdam heeft gisteren de volgende uitspraak gedaan: In de nacht van 21 op 22 december is het stoomschip ZAANSTROOM, kapt. J. Kruyshoop, van de Kon. Hollandsche Stoomboot Maatschappij, op de thuisreis naar Amsterdam in het Engels Kanaal lek geraakt en gezonken. Een donkeyman vond de dood in de golven. Het onderzoek heeft de Raad niet kunnen doen ontdekken, ten gevolge van welk feit er water in het achterschip is gekomen. De wijze van belading van het schip was echter een zodanige, dat weer en zee niet buitengewoon ruw behoefden te zijn, om een ongeluk als dat hetwelk heeft plaats gehad in de hand te werken. Voor stak het schip 14 voet, achter 18 voet en 3 duim; en achter was slechts een paar voet uitwatering, wat in dit jaargetijde gevaarlijk is. Het gedrag van de gezagvoerder en de maatregelen, door hem genomen, om het schip nog te behouden, verdienen grote waardering. Ware de machine, gelijk hij bevolen heeft, gestopt geworden, dan ware het neerlaten van de reddingboten veel gemakkelijker gegaan en had niemand het meer in zijn hoofd gekregen om, reeds in een van de reddingboten zijnde, die echter niet los kon worden gemaakt, weer redding op het zinkende schip te zoeken. De stuurman Zorgdrager, die commandant was van de bakboordsloep, had beter gedaan, als hij daarin niet het verkeerde voorbeeld aan anderen had gegeven, bovendien de aan zijn leiding toevertrouwde sloep aldus zonder commando achterlatende.